Ontvangen 21 december 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, twaalfde streepje, wordt «een partij die zorg draag voor» vervangen door «een partij die zorg draagt voor».
B
In artikel 2, zesde lid, wordt «organisatiedie» vervangen door «organisatie die».
C
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «een onderscheid in de regels voor het betrouwbaarheidsniveau laag, substantieel of hoog» vervangen door «een onderscheid in de regels voor de diensten».
2. In het vijfde lid wordt «aanvraag of erkenning» vervangen door «aanvraag om erkenning».
D
In artikel 13, vierde lid, wordt «het vierde lid» vervangen door «het derde lid».
E
Na artikel 23 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 23a
Een voordracht voor een krachtens de artikelen 4, 11, 13, 16 en 22 te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
F
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1.In het eerste lid vervalt de laatste zin.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De artikelen 3 en 20 van deze wet treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Onderdelen A, B, en C onder 2
De voorgestelde wijzigingen in de artikelen 2, zesde lid, en 11, vijfde lid, zijn redactioneel van aard.
Onderdeel C, onder 1
Het voorgestelde artikel 11, vierde lid, van de Wet digitale overheid bepaalt dat de regels, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, van dat artikel, betrekking hebben op onder meer de werking van de diensten of het bedrijfs- en organisatiemiddel en waar nodig onderscheid maken in de regels voor het betrouwbaarheidsniveau laag, substantieel en hoog. In de uitwerking hiervan is gebleken dat deze formulering niet helemaal passend is en dat veeleer wordt onderscheiden naar de respectievelijke diensten. Om die reden is de grondslag voor het stellen van nadere regels aangepast.
Onderdeel D
De voorgestelde wijziging van artikel 13, vierde lid, is technisch van aard.
Onderdeel E
In het verslag van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/19, 34 972, nr. 8) hebben de leden van de CDA- en de VVD-fractie gevraagd of de in het wetsvoorstel genoemde algemene maatregelen van bestuur een voorhangprocedure kennen. In reactie daarop is in de nota naar aanleiding van het verslag aangegeven dat ten aanzien van de artikelen 4 en 16 (ontwerpbesluit Digitale overheid), 11, 13 en 22 (ontwerpbesluit bedrijfs- en organisatiemiddel) zal worden voorzien in een voorhangprocedure. De betreffende algemene maatregelen van bestuur hebben betrekking op het volgende.
Binnen het stelsel van de generieke digitale infrastructuur, in het bijzonder bij de toegang tot elektronische overheidsdienstverlening, worden (persoons)gegevens verwerkt. Op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kan dergelijke gegevensverwerking alleen plaatsvinden indien er een legitieme grondslag voor de verwerking aanwezig is. In het wetsvoorstel Digitale overheid zijn deze grondslagen vastgelegd (artikel 16). Nadere uitwerking vindt plaats bij algemene maatregel van bestuur; vastgelegd wordt welke persoonsgegevens verwerkt worden, aan wie de gegevens worden verstrekt en hoe lang de gegevens worden bewaard. Het wetsvoorstel stelt voorts (artikel 4) dat bestuursorganen en aangewezen organisaties – ook wel aangeduid als (publieke) dienstverleners – dienen te voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels met betrekking tot de werking, betrouwbaarheid en beveiliging van de toegang tot elektronische dienstverlening die zij in stand houden. Ook nader gereguleerd dient te worden op welke wijze zij aantonen dat zij aan de informatieveiligheidseisen voldoen. Beide onderwerpen – verwerking persoonsgegevens en informatieveiligheid – zullen in één en dezelfde amvb worden geregeld (ontwerpbesluit Digitale overheid).
Voorts zal, om bedrijven en organisaties digitaal zaken met de overheid te kunnen laten doen, worden voorzien in publiekrechtelijke inkadering van het afsprakenstelsel voor elektronische toegangsdiensten. Thans bestaat het stelsel van bedrijfs- en organisatiemiddelen uit een netwerk van erkende private partijen die één of meerdere diensten aanbieden ten behoeve van de goede werking van het bedrijfs- en organisatiemiddel en de goede toegang met dat middel tot elektronische dienstverlening. Deze partijen zijn de middelenuitgever, de authenticatiedienst, de machtigingsdienst en de ontsluitende dienst. In het netwerk kunnen meerdere partijen in concurrentie dezelfde dienst aanbieden. Hierdoor ontstaan terugvalopties, waardoor het stelsel minder kwetsbaar is voor uitval en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van dienstverlening wordt geborgd. Regels inzake deze diensten zullen worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, gebaseerd op de artikelen 11, 13 en 22 van het wetsvoorstel (ontwerpbesluit bedrijfs- en organisatiemiddel).
Onderdeel F
In verband met de Wet van 10 juli 2018 tot intrekking van de Wet raadgevend referendum (Stb. 2018, 214) is een aantal technische wijzigingen doorgevoerd.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops