Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 september 2021
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden Van Beukering-Huijbregts en Hammelburg (beiden D66) over het bericht «Partnerverlof nadeliger voor laagste inkomens» (NRC, 20 augustus 2021) (Handelingen II 2020/21, nr. 4011).
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tevens verzocht om een reactie op dit bericht. De netto inkomensachteruitgang bij opname van aanvullend geboorteverlof is afhankelijk van het uitkeringsniveau en van de marginale druk van het belastingstelsel.
Het uitkeringsniveau van aanvullend geboorteverlof is 70 procent tot 70 procent van het maximum dagloon. Door maximering van de uitkering is de inkomensachteruitgang voor hogere inkomens het hoogst.
Voor inkomens onder de maximale uitkering worden de netto-uitkomsten bepaald door de marginale druk in het belastingstelsel. Dat betekent dat inkomensschommelingen netto verschillend uitwerken voor verschillende inkomensgroepen. Door de lage marginale druk van mensen met een laag inkomen is de relatieve inkomensachteruitgang groter dan voor modale inkomens.
Hierbij is het van belang om op te merken dat de bestedingsmogelijkheden van veel huishoudens niet enkel worden bepaald door hun inkomen uit arbeid minus de te betalen belastingen, er kan immers ook sprake zijn van inkomensafhankelijke toeslagen. Zo kan een tijdelijke verlaging van inkomen van een partner als gevolg van de keuze om partnerverlof op te nemen gedeeltelijk worden gecompenseerd door een (hoger) recht op toeslagen.
In de beantwoording van de Kamervragen ga ik uitgebreider op dit onderwerp in.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees