Ontvangen 26 september 2018
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel D, wordt na artikel 4:2b een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een zelfstandige of een beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, die na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij het kind erkent, aanvullend geboorteverlof opneemt, heeft gedurende een tijdvak van zes maanden, te rekenen vanaf veertien dagen na de bevalling, een recht op uitkering.
2. Op aanvraag van de zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij opname van het aanvullend geboorteverlof gedurende ten hoogste vijf gehele weken de uitkering, tenzij uit controle blijkt dat de zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst tijdens het opgenomen aanvullend geboorteverlof werkzaamheden voor één of meer ondernemingen verricht of heeft verricht.
3. De uitkering bedraagt per dag 70% van het loon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
4. Het recht op uitkering bestaat indien de zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat als zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen tenminste het aantal uren heeft besteed dat is vermeld in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
II
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 4:2c als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: De aanvraag bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt door middel van een door dit instituut beschikbaar aanvraagformulier gedaan:
a. door tussenkomst van de werkgever van de werknemer, bedoeld in artikel 4:2b, eerste lid, die in aanmerking wenst te komen voor de in dat lid genoemde uitkering, of
b. door de zelfstandige of de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 4:2ba, eerste lid, die in aanmerking wenst te komen voor de in dat lid genoemde uitkering.
2. In het derde lid wordt «4:2a en 4:2b» vervangen door «4:2a, 4:2b en 4:2ba».
Dit amendement regelt dat een ZZP’er recht op een uitkering heeft gedurende het aanvullend geboorteverlof. De indiener gaat ervan uit dat een ZZP’er zelf geboorteverlof regelt en dat hij dit opneemt gedurende de eerste twee weken na de bevalling. De eerste week na de bevalling is veelal kraamhulp aanwezig, waardoor veel vaders ervoor kiezen om pas de tweede week na de bevalling geboorteverlof op te nemen. Hierop aansluitend is het mogelijk voor de ZZP’er om aanvullend geboorteverlof op te nemen voor maximaal vijf weken in een periode van zes maanden te rekenen vanaf twee weken na de bevalling, gedurende welke hij een recht op uitkering heeft. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat gedurende het aanvullend geboorteverlof werkzaamheden worden verricht door de ZZP’er. Deze wordt door deze regeling immers in de gelegenheid gesteld om, net als andere vaders en moeders, een band op te bouwen met de pasgeborene. Om dit doel te ondersteunen is er ook een mogelijkheid voor het UWV om de uitkering te weigeren indien uit controle blijkt dat de ZZP’er toch werkzaamheden verricht of heeft verricht gedurende de periode dat hij een uitkering in verband met aanvullende geboorteverlof geniet.
De kosten voor het amendement bedragen € 15 miljoen euro en kan worden gevonden in het verlagen van het lage inkomensvoordeel (LIV).
J. van Dijk