Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 23 maart 2018 en het nader rapport d.d. 16 april 2018, aangeboden aan de Koning door de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister en Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 4 januari 2018, no. 201800007, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot aanpassing van wetten ter uitvoering van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Aanpassingswet Algemene verordening gegevensbescherming), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel strekt tot technische aanpassingen van sectorale wetten. Dit is een gevolg van het van toepassing worden van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)2 en het in voorbereiding zijnde voorstel voor de Uitvoeringswet AVG, dat voorziet in intrekking van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).3 Naast de technische aanpassingen beoogt het wetsvoorstel tevens zelfstandig uitvoering te geven aan de AVG in een drietal wetten, namelijk de Kieswet, Wet basisregistratie personen en de Wet raadgevend referendum.
De Afdeling adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op enkele onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. De Afdeling adviseert een materiële wijziging in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg uit het wetsvoorstel te schrappen. Daarnaast adviseert de Afdeling daar waar de rechten van betrokkenen met toepassing van artikel 23 van de AVG worden beperkt, dit steeds in de toelichting te motiveren en waar nodig de op grond van dat artikel vereiste specifieke bepalingen in de wet vast te leggen. Tot slot adviseert de Afdeling nader toe te lichten waarom de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden onder de AVG wordt gebracht en niet onder de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 januari 2018, nr. 2018000007, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 maart 2018, nr. W16.18.0006/II, bied ik U hierbij aan.
In artikel 25 van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) wordt een grondslag gecreëerd voor de verstrekking van gegevens over gezondheid en andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens door de zorgaanbieder en de zorgverlener aan de toezichthoudende ambtenaar ten behoeve van onderzoek van andere meldingen.4 Het gaat hier om andere meldingen dan die genoemd in artikel 11, eerste lid, Wkkgz.5 Met deze verplichting tot verstrekking wordt tevens het medisch beroepsgeheim6 doorbroken.
De Afdeling merkt allereerst op dat deze wijziging geen verband houdt met aanpassing van de Wkkgz aan de AVG. Het gaat hier om een materiële wijziging ten opzichte van het huidige recht. Het uitgangspunt van beleidsneutraliteit wordt derhalve op dit punt losgelaten. Ook gaat dit voorbij aan het uitgangspunt dat – gelet op de noodzaak van tijdige implementatie – in de implementatieregeling geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk zijn.7
Daarnaast gaat het hier om een ingrijpende wijziging, omdat het medisch beroepsgeheim wordt doorbroken. Zoals de Afdeling ook eerder heeft geadviseerd, dient bij wettelijke doorbreking van het medisch beroepsgeheim grote terughoudendheid te worden betracht. Alleen gewichtige maatschappelijke belangen kunnen het beroepsgeheim doen wijken.8 Deze wijziging past derhalve ook vanwege zijn principiële aard niet in het onderhavige wetsvoorstel.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling deze wijziging uit het wetsvoorstel te schrappen.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert om artikel 9.3, onderdeel C, van het wetsvoorstel dat een wijziging bevat van artikel 25 van de Wkkgz, te schrappen. De Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat deze wijziging niet beleidsneutraal is en dat het hier een ingrijpende wijziging betreft, namelijk de doorbreking van het medisch beroepsgeheim.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State op dit punt wordt overgenomen. Het voorgenomen artikel 9.3, onderdeel C, van dit wetsvoorstel en de bijbehorende toelichting worden geschrapt.
In de AVG worden tal van rechten aan de betrokkene toegekend. Het gaat onder meer om het recht op informatie over de verwerking van persoonsgegevens,9 het recht op inzage,10 recht op rectificatie,11 recht op gegevenswissing,12 en recht om bezwaar te maken tegen de verwerking van gegevens.13 De AVG regelt tevens de termijnen waarbinnen (1) de verantwoordelijke aan een verzoek van betrokkene moet voldoen (bijvoorbeeld onverwijld rectificeren of zonder onredelijke vertraging de gegevens te wissen) en (2) de termijn waarbinnen betrokkene geïnformeerd moet worden over het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven (onverwijld en in ieder geval binnen één maand)14.
De AVG biedt ruimte om in lidstatelijk recht de reikwijdte van deze rechten (waaronder termijnen) te beperken.15 Een dergelijke beperking moet aan een aantal voorwaarden van de AVG voldoen. Zo kan de beperking alleen ter waarborging van een aantal in de AVG opgesomde doelstellingen (zoals openbare veiligheid, nationale veiligheid, of andere belangrijke doelstellingen van algemeen belang van de lidstaat). Daarnaast moeten in het belang van de rechten van betrokkene specifieke bepalingen worden opgenomen.16
In diverse sectorale wetten is van deze beperkingsmogelijkheid gebruik gemaakt.
De Afdeling merkt het volgende op over de beperking van de rechten van betrokken.
In artikel 8.10, onderdeel D, van het wetsvoorstel wordt de gehanteerde termijn in huidig artikel 33a Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) gehandhaafd: het UWV beslist binnen zes weken op een verzoek van de werknemer tot opname, rectificatie of vervollediging van zijn gegevens. Door het handhaven van deze termijn wordt afgeweken van de AVG en is sprake van een beperking in de zin van artikel 23 AVG. In artikel 12, derde lid, AVG is immers bepaald dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen één maand na ontvangst van het verzoek informatie verstrekt over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Een verlenging van twee maanden is mogelijk, afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken, mits de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene binnen één maand in kennis stelt van een dergelijke verlenging. In artikel 34 Uitvoeringswet AVG is bepaald dat een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de AVG genoemde termijn.
Een dergelijke afwijking van de termijn is slechts toegestaan onder de voorwaarden van artikel 23 AVG. De toelichting gaat op deze beperking niet in.17 In het wetsvoorstel worden evenmin specifieke bepalingen opgenomen als bedoeld in artikel 23, tweede lid, AVG.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en voor zover nodig het wetsvoorstel op dit punt aan te passen.
In de Wet basisregistratie personen wordt met een beroep op artikel 23, eerste lid, onderdeel e, van de AVG op een aantal punten een beperking aangebracht op de rechten van betrokkene.18 De toelichting vermeldt dat ter waarborging van de rechten van burgers een maatregel in de zin van artikel 23, tweede lid, AVG wordt opgenomen in de wet waarin is vastgesteld dat de burgers bij de inschrijving in de basisregistratie personen op de hoogte worden gesteld op welke wijze hun rechten op grond van de AVG worden beperkt.19 Dit is echter niet in het wetsvoorstel zelf geregeld.20 De Afdeling acht het van belang dat daar waar rechten van betrokkenen worden beperkt, de in artikel 23, tweede lid, AVG vereiste specifieke bepalingen worden opgenomen, zoals het recht van betrokkene om van de beperking op de hoogte te worden gesteld.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel in het licht van het bovenstaande aan te passen.
De Afdeling constateert voorts dat handhaving van huidige bepalingen in verschillende sectorale wetten in bepaalde gevallen tot gevolg heeft dat er beperkingen ontstaan op de in de AVG geregelde rechten van betrokkene. Deze beperkingen zijn niet toegelicht. Als voorbeeld kunnen worden genoemd: artikelen 7:455 Burgerlijk Wetboek en 7.3.9, eerste lid, Jeugdwet,21 en artikel 11.7 Telecommunicatiewet.22 Door het ontbreken van een toelichting is onduidelijk of aanleiding bestaat om te voorzien in specifieke bepalingen als bedoeld in artikel 23, tweede lid, AVG.
De Afdeling adviseert om daar waar in sectorale wetten dergelijke beperkingen van rechten van betrokkene voorkomen, in de toelichting aandacht te besteden aan artikel 23, tweede lid, AVG, en indien nodig te voorzien in specifieke bepalingen als bedoeld in artikel 23, tweede lid AVG.
2a. Het advies van de Afdeling advisering is overgenomen. De Afdeling advisering verwijst naar artikel 33a Wet SUWI. De genoemde bepaling staat echter in artikel 33c, vijfde lid, van de Wet SUWI (artikel 8.10, onderdeel E). De opmerkingen van de Afdeling advisering hebben er toe geleid de bepaling tegen de achtergrond van artikel 12, derde lid, van de AVG te bezien, zoals in artikel 34 UAVG is bepaald. De termijnen uit artikel 12, derde lid, bieden voldoende mogelijkheden aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daaraan te voldoen. Er is geen aanleiding van de AVG af te wijken met toetsing aan de voorwaarden van artikel 23 AVG. Het artikellid is komen te vervallen. In de memorie van toelichting is dit nader onderbouwd.
In noot 16 van het advies maakt de Afdeling advisering in dit verband een opmerking over Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperking. Artikel 11, derde lid van die wet en toelichting zijn naar aanleiding daarvan aangepast.
2b. Overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering is in artikel 2.54, derde lid, van de Wet basisregistratie personen opgenomen dat burgers bij inschrijving in de basisregistratie personen op de hoogte wordt gesteld van de wijze waarop hun rechten op grond van de AVG worden beperkt.
2c. Het advies van de Afdeling advisering is overgenomen. De Afdeling constateert dat de thans op grond van artikel 7:455 BW (WGBO) en artikel 7.3.9 Jeugdwet een termijn geldt voor het op verzoek van betrokkene tot vernietigen van gegevens die niet strookt met de daarvoor in de AVG gehanteerde kortere termijn. Op grond van artikel 23 AVG is het mogelijk om van deze bepaling in de AVG af te wijken, maar dat zou dan moeten worden toegelicht. Bij nader inzien is er geen reden om hiervoor in de WGBO en de Jeugdwet een afwijkende termijn te hanteren. Daarom wordt nu in het wetsvoorstel voorzien in bepalingen die de WGBO en de Jeugdwet op dit punt wijzigen.
Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is het voorgestelde artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet aangepast. Met deze wijziging wordt tegemoet gekomen aan de opmerking van de Afdeling dat onduidelijk is of en waarom rechten van betrokkenen werden beperkt. Omdat de door de AVG voorgeschreven termijnen worden gevolgd, zal geen inbreuk worden gemaakt op de rechten van betrokkenen.
Het advies van de Afdeling advisering op dit punt heeft voorts geleid tot het volgende.
Artikel 65, vijfde lid, van de Wet SUWI (artikel 8.10, onderdeel I) bevat een regeling over de bewaartermijn van het gegeven dat een risicomelding heeft plaatsgevonden. Deze termijn van twee jaar is bedoeld als een termijn die in ieder geval gehanteerd wordt. Ook als toetsing aan de voorwaarde dat het gegeven niet langer bewaard wordt dan noodzakelijk is voor het doel nog niet tot wissing zou leiden. De termijn van twee jaar heeft te maken met de procedures die gelden rond de verwerking van risicomeldingen. In het geval dat de noodzaak er niet meer is het gegeven te bewaren geldt de kortere bewaartermijn. Het artikellid is in die zin verduidelijkt. Artikel 23, eerste lid, AVG is niet van toepassing.
Het voorstel voorziet in een aanpassing aan de AVG van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.23 De toelichting vermeldt dat nu deze wet eerder onder het bereik van de Wbp viel, er voor is gekozen dit onder de reikwijdte van de AVG te houden en dat de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging van strafbare feiten daarvoor geen beletsel biedt.24
De Afdeling merkt op dat bij de keuze voor bestendiging in de toelichting geen inhoudelijke motivering wordt gegeven waarom de eerder gemaakte keuze onder het herziene gegevensbeschermingsrecht kan worden gehandhaafd.25 Daarbij constateert de Afdeling dat er andere onderwerpen zijn waar het nieuwe Europeesrechtelijke regime wel geleid heeft tot een andere keuze dan de bestaande.26 In haar consultatiereactie heeft de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen op artikel 2, zesde lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, waarin is bepaald dat de DNA-profielen «slechts worden verwerkt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten en de vaststelling van de identiteit van een lijk.»27
De Afdeling adviseert nader toe te lichten dat de eerder gemaakte keuze ook gelet op de formulering van de reikwijdte van de richtlijn28 kan worden gehandhaafd.
De Afdeling advisering heeft opgemerkt dat de keuze om de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden onder de AVG te houden, inhoudelijk niet wordt gemotiveerd. Daarbij constateert de Afdeling dat er andere onderwerpen zijn waar het nieuwe Europeesrechtelijke regime wel tot een andere keuze dan de bestaande heeft geleid. De Afdeling adviseert nader toe te lichten dat de eerder gemaakte keuze ook gelet op de formulering van de reikwijdte van de richtlijn kan worden gehandhaafd.
Het advies van de Afdeling advisering is overgenomen. Naar aanleiding van het advies is de toelichting op de keuze voor de AVG nader aangevuld in de artikelsgewijze toelichting op artikel 1.8 bij dit wetsvoorstel. In de nadere toelichting is gemotiveerd dat de eerder gemaakte keuze ook gelet op de formulering van de reikwijdte van de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging strafbare feiten kan worden gehandhaafd.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering zijn zoveel mogelijk overgenomen. Ter toelichting daarop het volgende.
De eerste vier redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering betreffen de wijze waarop wordt verwezen naar definitiebepalingen uit de AVG. Naar aanleiding daarvan zijn het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangepast, waarbij de volgende uitgangspunten zijn gehanteerd (welke uitgangspunten tevens zijn opgenomen in de memorie van toelichting). In beginsel wordt niet expliciet verwezen naar definities uit artikel 4 van de AVG, tenzij dat nodig is omdat anders onduidelijkheid kan ontstaan over de betekenis van een begrip. Ter illustratie: het begrip «verwerkingsverantwoordelijke» (artikel 4, aanhef en onder 7, van de AVG) behoeft in de meeste gevallen geen verdere verwijzing naar de AVG, omdat dit begrip uitsluitend wordt gehanteerd in het kader van de AVG. In het geval dat er omwille van de duidelijkheid wel wordt verwezen naar artikel 4 van de AVG, wordt tevens zoveel mogelijk verwezen naar het onderdeel van dit artikel. In alle sectorale wetten wordt consistent de term «gegevens over gezondheid» gehanteerd en bij het definiëren van deze term wordt verwezen naar artikel 4, onderdeel 15, van de AVG. Bij de verwijzing naar bijzondere categorieën van persoonsgegevens en persoonsgegevens van strafrechtelijk aard wordt verwezen naar de definitie van deze categorieën persoonsgegevens zoals opgenomen in paragraaf 3.1 onderscheidenlijk paragraaf 3.2 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
De redactionele opmerkingen ter zake van artikel 107c Kadasterwet, artikel 4 Wet BAG en artikel 26 Wet BRO zijn niet overgenomen.
De reden daarvoor is het verschil in regime van artikel 107c van de Kadasterwet enerzijds en de artikelen 4 van de Wet BAG en 26 van de Wet BRO anderzijds.
In de artikelen 4 van de Wet BAG en 26 van de Wet BRO is nu bepaald in welke gevallen persoonsgegevens verstrekt worden. In het kader van de Aanpassingswet is gekozen voor een eenvoudigere/duidelijkere formulering namelijk het benoemen van het (ene) geval waarin persoonsgegevens niet verstrekt worden. Dat maakt het voor de praktijk gemakkelijker te begrijpen.
In artikel 107c van de Kadasterwet is eveneens bepaald in welke gevallen persoonsgegevens verstrekt worden maar is als aanvullende voorwaarde gesteld dat bij amvb toestemming is gegeven voor die verstrekking. Dat maakt een eenvoudiger formulering als voorgesteld voor de artikelen 4 van de Wet BAG en 26 van de Wet BRO niet goed mogelijk.
De opmerking van de Afdeling advisering met betrekking tot de beperktheid van de artikelsgewijze toelichting bij de voorstellen van de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat, heeft geleid tot uitbreiding van de toelichting. Deze opmerking geeft geen aanleiding de toelichting aan te passen ter zake van de voorstellen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
a. Gelet op de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan de Ap in de Uitvoeringswet AVG (bij nota van wijziging bij de Uitvoeringswet AVG, Kamerstukken II 2017–18, 34 851, nr. 9), is geregeld dat opgelegde boetes en dwangsommen ten bate komen van de Staat en niet van de Autoriteit persoonsgegevens als rechtspersoon alsmede dat het personeel bij overgang van de Staat naar de Autoriteit persoonsgegevens een gelijkwaardige rechtspositie behoudt.
b. Met de invoeging van artikel 10.2 wordt verduidelijkt dat de verwijzingen in de Wet politiegegevens (Wpg) naar de Wbp betrekking hebben op de wet zoals die luidde op 24 mei 2018 (artikel 10.2). Dit ter voorkoming van onduidelijkheid over de geldigheid van de regels in de Wpg waarin naar de Wbp wordt verwezen, in afwachting van het van kracht worden van het wetsvoorstel 34 889 na voormelde datum.
Met de invoeging van artikel 10.3 wordt voorzien in de mogelijkheid bij ministeriële regeling het bij of krachtens de Wpg bepaalde tijdelijk van toepassing te verklaren op de verwerking van persoonsgegevens door de buitengewoon opsporingsambtenaren, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het eerdergenoemde wetsvoorstel 34 889.
De artikelen in het tiende hoofdstuk die de samenloop met andere wetsvoorstellen beogen te regelen, zijn geactualiseerd.
In het hoofdstuk betreffende de wetten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn enkele technische wijzigingen aangebracht. In de Aanpassingswet worden de bestaande grondslagen in de sectorale wetten voor gegevensverwerking uit het basisregister onderwijs gemoderniseerd. Bij gelegenheid van het nader rapport worden ook de (vergelijkbare) bepalingen van de andere onderwijsregisters, te weten het verzuimregister, het diplomaregister en het lerarenregister, op dezelfde wijze gemoderniseerd. De artikelsgewijze toelichting is in dat kader aangepast.
De toelichting over de doorgifte van persoonsgegevens aan andere landen in het kader van de uitvoering van de Wsf 2000 is uitgebreid.
Gelet op het overschrijfverbod zijn enkele voorstellen aangepast, nu de daarin opgenomen wijzigingen reeds zijn geregeld in de AVG.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
– Waar definities uit artikel 4 van de AVG worden gebruikt, daarbij steeds verwijzen naar deze bepaling (definitiebepaling) (zie bijvoorbeeld artikel 2.5 (voorzien artikel 5.8, derde lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), artikel 2.6 (voorzien artikel 4, eerste lid, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen), artikel 6.8 (voorzien artikel 9.5.7 van de Wet milieubeheer) en artikel 6.9, onder A (voorzien artikel 5c, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000)).
– Daarbij telkens het onderdeel van artikel 4 noemen waar de desbetreffende term wordt gedefinieerd. Voorbeeld: «persoonsgegevens als bedoeld in artikel 4, onderdeel 1, van de verordening».
– Nader motiveren waarom als het gaat om de definitie van «gegevens over gezondheid» wordt verwezen naar artikel 30 UAVG (uitzondering gegevens over gezondheid). Zo dit niet mogelijk is, verwijzen naar de definitie in artikel 4, onderdeel 15, van de AVG.
– In alle sectorale wetten consistent de term «gegevens over gezondheid» gebruiken. In een aantal gevallen wordt nog steeds de term «gegevens betreffende de gezondheid» uit de Wbp gebruikt (zie bijvoorbeeld 104, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000 en artikel 3, vierde lid, van de Wet zeevarenden).
– In alle sectorale wetten consistent de term «bijzondere categorieën van persoonsgegevens» uit de AVG gebruiken. In een aantal gevallen wordt daarvan afgeweken en wordt nog steeds de term «bijzondere persoonsgegevens» uit de Wbp gebruikt. In die gevallen is dan bepaald dat onder «bijzondere persoonsgegevens» wordt verstaan «bijzondere categorieën van persoonsgegevens» (zie bijvoorbeeld artikelen 9.1 onderdeel A en 9.5 onderdeel A van het wetsvoorstel (begripsbepalingen van artikel 1.1 Jeugdwet en artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning).
– De artikelsgewijze toelichting is bij de voorstellen van enkele ministeries erg beperkt, met name Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat alsmede Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook nu sprake is van een beleidsneutrale implementatie, dient wel duidelijk te worden hoe de onderdelen uit de bestaande regeling die worden gehandhaafd zich verhouden tot de AVG. Ten behoeve van de inzichtelijkheid van het voorstel is een nadere toelichting gewenst.
– In artikel 1.8, tweede lid, in voorzien artikel 33g, vierde lid, van de Wet op de kansspelen, «slechts worden verstrekt» vervangen door: «slechts worden verwerkt».
– In artikel 1.10, onder B, «artikel 5, aanhef en onder b» vervangen door: «artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b».
– In de toelichting bij artikel 2.3, onderdeel M (het voorziene artikel J 9 van de Kieswet) ingaan op het uitzonderen van artikel 15 van de AVG.
– Artikel 2.2 onderdeel D van het voorstel in die zin aanpassen dat artikel 7t, tweede lid, van de Kadasterwet vervalt en artikel 2.9, onderdeel D, in die zin dat artikel 11, vijfde lid, van de Wet kenbaarheid publieke beperkingen onroerende zaken vervalt. Het rechtstreeks toepasselijke artikel 19 van de AVG bepaalt reeds dat de verwerkingsverantwoordelijke iedere ontvanger aan wie persoonsgegevens zijn verstrekt, in kennis stelt van elke rectificatie of wissing van persoonsgegevens of beperking van de verwerking overeenkomstig, tenzij dit onmogelijk blijkt of onevenredig veel inspanning vergt, alsmede dat de verwerkingsverantwoordelijke de betrokkene informatie verstrekt over deze ontvangers indien de betrokkene hierom verzoekt.
– In de toelichting aandacht besteden aan het verschil in formulering van de artikelen 2.2, onder F (voorzien artikel 107c van de Kadasterwet) enerzijds en de artikelen 2.6 (voorzien artikel 4, derde lid, van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen) en artikel 2.7 (voorzien artikel 26, tweede lid, van de Wet basisregistratie ondergrond) anderzijds en zo nodig de bepalingen aanpassen.
– Artikel 3.3, artikel 3.4, onderdeel E, artikel 3.5, onderdeel D en artikel 3.9, onderdeel B: de betreffende bepalingen zodanig formuleren dat duidelijk is welke categorieën persoonsgegevens wél mogen worden verwerkt (te weten gegevens over gezondheid, persoonsgegevens van strafrechtelijke aard en gegevens waaruit religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen blijken).
– Artikel 4.4 van het wetsvoorstel in die zin aanpassen dat het tweede lid van artikel 49a Algemene wet inzake rijksbelastingen in zijn geheel wordt geschrapt. Artikel 36, vierde lid, AVG bepaalt reeds dat de Autoriteit persoonsgegevens geraadpleegd moet worden bij het opstellen van een voorstel voor een door een nationaal parlement vast te stellen wetgevingsmaatregel, of een daarop gebaseerde regelgevingsmaatregel in verband met verwerking. Deze bepaling is rechtstreeks toepasselijk.
– In artikel 6.6, onderdelen I, J en K bij de opzet van de voorziene artikelen 126 e.v. van de Wegenverkeerswet 1994 verder aansluiten bij de opzet van de artikelen 41a e.v. van de Wegenverkeerswet 1994. Daarbij evenals in die bepalingen definiëren om welke overheden het gaat. Verder bij de doeleinden van artikel 126 van de Wegenverkeerswet 1994 aansluiten bij de verkorte weergave in artikel 42, vierde lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994.
– In artikel 6.6, onderdeel J, in het voorziene artikel 126, zesde lid, de bewaartermijn bij AMvB regelen, nu uit de toelichting niet blijkt van redenen om dit bij ministeriële regeling te doen.
– In artikel 7.3, het voorziene artikel 3, derde lid, van de Handelsregisterwet de zinsnede «die voldoet aan eisen omtrent de deugdelijke uitvoering van zijn werkzaamheden, de beveiliging van de gegevensbestanden end e bescherming van de persoonlijke levenssfeer» schrappen. Deze eisen staan reeds in het rechtstreeks toepasselijke artikel 28 van de AVG.
– Artikel 7.3, onderdeel B en artikel 7.6, onderdeel A: «artikel 16» vervangen door: artikelen 16 en 17.
– Artikel 8.9: «Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen» vervangen door: Wet kinderopvang.
– Artikel 8.10, onderdeel D: in het nieuwe artikel 33a, eerste lid, ontbreekt de taak van artikel 30a, eerste lid, zonder dat dit is toegelicht. In de toelichting aangeven waarom een verwijzing naar de taak van het Uwv van 30a, eerste lid, eruit is gehaald.
– Artikel 8.10, onderdeel H: de woorden «gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken» wijzigen in: gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 26 van de Algemene verordening gegevensbescherming.
– Artikel 9.1, onderdeel I: in het gewijzigde artikel 7.1.5.2, tweede lid, van de Jeugdwet «artikel 37 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming» wijzigen in: artikelen 41 en 42 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming.
– Artikel 9.3, onderdelen A en B: «andere bijzondere persoonsgegevens» telkens wijzigen in: andere bijzondere categorieën van persoonsgegevens.
– Artikel 9.3, onderdeel B en artikel 9.7: in de gewijzigde bepalingen ontbreekt «persoonsgegevens van strafrechtelijke aard» (deze vallen immers niet meer onder de bijzondere categorieën persoonsgegevens). Als de verwerking van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard noodzakelijk is, dan dienen deze gegevens in de bepaling uitdrukkelijk te worden genoemd.
– In artikel 9.4 de Wet langdurige zorg het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk 9 wijzigen in: Verwerking van gegevens, waaronder bijzondere categorieën van persoonsgegevens.
– Artikel 9.10, onderdeel D: «artikel 69, achtste lid» vervangen door: artikel 69, elfde lid.
– Artikel 9.5, onderdeel O: artikel 5.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt aangepast. Dit artikel bestaat echter niet. Dit onderdeel schrappen en zo nodig de juiste bepaling wijzigen.