Gepubliceerd: 5 april 2018
Indiener(s): Ockje Tellegen (VVD)
Onderwerpen: hoger onderwijs onderwijs en wetenschap
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34911-5.html
ID: 34911-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 5 april 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

Blz.

Algemeen

2

1. Inleiding

2

Generieke maatregel

3

Lerarenopleidingen

5

Inbedding in het bestaande beleid

6

2. Inhoudelijk

6

2.1 Algemeen

6

2.2 Doelgroepen

6

2.2.1 Halvering collegegeld voor eerstejaars associate degree- of bachelorstudenten

6

Experiment vraagfinanciering

8

2.2.2 Halvering collegegeld voor lerarenopleidingen

8

Hoofdregel

8

Geen tweede jaar halvering bij een lerarenopleiding naast een andere opleiding

9

2.3 Gevolgen voor studiefinanciering

9

3. Uitvoering en handhaving

9

4. Financiële gevolgen

9

5. Gevolgen voor de regeldruk

10

6. Gevolgen voor Caribisch Nederland

10

7. Gevoerd overleg en advies

10

8. Communicatie

11

9. Monitoring

11

10. Inwerkingtreding

11

Artikelsgewijs

11

Artikel I, onderdelen C en D

11

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de introductie van een grondslag voor de verlaging van het wettelijk collegegeld voor groepen van studenten. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel waarbij het wettelijk collegegeld wordt verlaagd voor alle eerstejaars studenten en verlaging van het collegegeld voor studenten die kiezen voor een lerarenopleiding in het tweede studiejaar. Deze leden steunen dit voorstel dat ervoor zal zorgen dat studieschulden van studenten zal worden teruggedrongen en tevens minder financiële drempels opwerpt voor studenten om te gaan studeren vanwege de invoering van het leenstelsel. Deze leden steunen ook de verlaging van het collegegeld in het tweede jaar voor studenten die kiezen voor een lerarenopleiding daar zij verwachten dat dit zal meehelpen bij het terugdringen van het lerarentekort. Deze leden hebben nog wel enige vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel dat zorg draagt voor een wettelijke basis om het collegegeld te halveren van eerstejaars studenten in het hoger onderwijs en voor eerstejaars – en tweedejaars studenten die een lerarenopleiding gaan volgen. De leden hebben hier nog enkele opmerkingen en vragen bij.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hadden verwacht dat de regering allereerst de knelpunten zou wegwerken die zij door de invoering van het leenstelsel heeft gecreëerd, in het bijzonder de kwetsbare positie van minderjarige studenten en de studenten uit gezinnen met een middeninkomen. In plaats daarvan voorziet dit voorstel in strooigoed dat zelfs bij kinderen van miljonairs terecht komt.

1. Inleiding

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat beschreven dat de halvering van het collegegeld in het eerste jaar ervoor zorgt dat studenten (of hun ouders) ruim 1.000 euro minder zelf hoeven te financieren. Tegelijkertijd kunnen de voornoemde leden dit wetsvoorstel niet los zien van de voorgenomen verhoging van de rente op de studielening. Deze leden vinden het van belang om naar het totale financiële plaatje te kijken van (ex-)studenten. Klopt het in dit kader dat studenten na hun studie de 1.030 euro1 die ze met het onderhavige wetsvoorstel uitsparen juist na hun studie gemiddeld extra kwijt zijn door de voorgenomen verhoging van de rente op de studielening? Zo niet, wat zijn de gemiddelde financiële gevolgen per student van het verhogen van deze rente, zo vragen deze leden.

De leden constateren voorts dat het verlagen van het collegegeld in het eerste jaar in de ogen van de regering goed is voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en dat, volgens de regering, de korting van ruim 1.000 euro relatief gezien meer waard is voor de lagere inkomensgroepen. Tegelijkertijd heeft de regering het voornemen om de rente op de studielening te verhogen. De voornoemde leden vragen of het niet aannemelijk is dat studenten met minder geld of minder rijke ouders juist meer lenen. Is daarom niet deze doelgroep (de lagere inkomensgroepen) het meeste de dupe van de verhoging van de rente? Kan de regering uiteen zetten hoe het verlagen van het collegegeld en de verhoging van de rente onderaan de streep voor deze doelgroep uitpakt? Voorts vragen de voornoemde leden of het voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet verstandig is om de aanvullende beurs te verhogen.

Tevens vragen de leden wanneer de Kamer het wetsvoorstel (Wet Studiefinanciering 2000) zal ontvangen die de verhoging van de rente mogelijk moet maken. Voor welke studenten zal deze verhoging van de rente moeten gaan gelden, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering in de toelichting de effecten schetst van een situatie waarin het verlaagd wettelijk collegegeld ervoor zorgt dat het financiële aspect in de studiekeuze naar de achtergrond dringt. Deze leden vragen of de regering deze verwachting daadwerkelijk zelf heeft van het wetsvoorstel, en zo ja, waarop die gebaseerd is. Zij wijzen er daarbij op dat het onder studenten gangbaar is om te bedenken dat de daadwerkelijke (af)betaling van de studiekosten doorgaans pas na afloop van de studie aan de orde is en dat het voordeel dat het wetsvoorstel biedt daarom afgezet zal moeten worden tegen het totaalbedrag van de (verwachte) studieschuld. Voor zover het al nuttig is om voor het effect van het wetsvoorstel enkel het eerste studiejaar te beschouwen, zal daarbij niet enkel het collegegeld maar alle studiekosten moeten worden betrokken. Zij vragen de regering op deze overwegingen in te gaan.

Generieke maatregel

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering er in haar wetsvoorstel voor kiest om een generieke maatregel te nemen voor alle eerstejaars studenten, via een halvering van het collegegeld in dat jaar. Daarbij merkt de regering op dat deze verlaging naar verwachting weinig effect zal hebben op het aantal studenten dat zal instromen in het hoger onderwijs, temeer ook omdat de regering zelf vaststelt -samen met de leden- dat het Nederlands hoger onderwijs toegankelijk is en is gebleven. De leden stellen dan ook vast, evenals de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling), dat de regering in haar onderbouwing en vanuit de door haar beargumenteerde noodzaak voor dit voorstel op twee gedachten hinkt, die ook niet goed op elkaar aansluiten. De leden stellen vast dat de regering zelf erkent dat een verlaging van het collegegeld niet zal bijdragen aan meer studenten. Wel stelt zij dat de maatregel goed zou zijn voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. De leden vinden deze verschillende aannames moeilijk met elkaar te rijmen, aangezien in dezelfde toelichting dus wordt gesproken over het toegankelijke hoger onderwijs, het zeer beperkte effect van de maatregel op de instroom en het door de regering veronderstelde effect op de toegankelijkheid op het hoger onderwijs. Is de regering met de leden van mening dat haar redenatie hier inconsequent en tegenstrijdig is wat betreft de door haar veronderstelde effecten? Kan zij haar antwoord nader toelichten en waar mogelijk van aanvullende bronnen voorzien met betrekking tot haar redenaties?

De leden stellen derhalve vast dat de voorgestelde maatregel vooral een politieke keuze is en niet zozeer een goed onderbouwde, inhoudelijke keuze is, gelet op de door de regering zelf geschetste beperkte effecten en noodzaak. Is de regering het met de leden eens dat het vooral een politieke keuze is om de benodigde financiële middelen die nodig zijn voor deze maatregel op deze wijze in te zetten, zo vragen zij.

De regering geeft in haar toelichting over het effect van de korting op het collegegeld aan dat dit ervoor zorgt dat alle studenten ruim 1.000 euro minder zelf hoeven te financieren en dat zij in geval van een studielening een lagere studieschuld opbouwen doordat zij dat bedrag niet hoeven te lenen. De leden willen van de regering een toelichting op de waarde van dit door haar genoemde voordeel, gelet op het in haar regeerakkoord voorgestelde hanteren van de 10-jaarsrente voor de studielening van studenten. Is de regering het met de leden eens dat het door haar genoemde voordeel hiermee ook weer financieel voor een belangrijk deel ongedaan wordt gemaakt, doordat de overgang van 5-jaarsrente naar een 10-jaarsrente studenten hier meerjarig hogere rentelasten oplevert? Hoe beoordeelt de regering de kritiek vanuit studentenorganisaties, die stellen dat hierdoor de korting op het eerstejaars collegegeld feitelijk «een sigaar uit eigen doos» zou zijn, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Afdeling zeer kritisch is over de effectiviteit van het wetsvoorstel ten opzichte van het genoemde doel: het wegnemen van drempels om te studeren, in het bijzonder voor lerarenopleidingen. Hoewel de leden collegegeld zeker als een financiële drempel zien om te gaan studeren, vragen zij zich met de Afdeling af of er geen betere maatregelen zijn. Zo zien de leden meer in het verhogen van de aanvullende beurs of de herinvoering van de basisbeurs. De leden horen graag de reactie van de regering op de kritiek van de Afdeling over het gebrek aan onderbouwing voor het voorstel.

Voorts merken deze leden op dat studenten die in 2015, 2016 en 2017 zijn begonnen met studeren geen basisbeurs hebben gekregen en nu ook geen korting krijgen op het collegegeld. Vorig jaar december is er een petitie2 aan de Kamer overhandigd die werd gesteund door 64.000 studenten. Deze 64.000 studenten willen een eerlijke behandeling van alle studenten. De regering geeft aan dat er geen sprake is van gelijke gevallen. De leden zijn het hier niet mee eens. Studenten die in 2015, 2016 en 2017 zijn begonnen met studeren, hebben flink in de buidel moeten tasten, terwijl studenten die dit jaar beginnen het eerste jaar 50 procent korting krijgen. Deze leden scharen zich uiteraard achter deze studenten. Is de regering voornemens om studenten die in 2015, 2016 of 2017 zijn begonnen met studeren enige vorm van compensatie te bieden? In welke vorm zou deze compensatie er, volgens de regering, dan uit moeten komen te zien?

Voorts merken de leden op dat in het regeerakkoord staat dat de kosten voor de halvering van het collegegeld voor eerstejaars studenten in 2018 70 miljoen euro, in 2019 en 2020 165 miljoen euro, in 2021 170 miljoen euro en daarna structureel 175 miljoen euro bedragen. De leden zijn benieuwd waar deze berekening op is gebaseerd.

Hoewel losstaand van dit voorstel, stelt het regeerakkoord ook voor de rente op studieleningen tot 10-jaarsrente te maken, hetgeen op de langere termijn structureel 226 miljoen euro zou moeten opleveren. Is de regering het met de leden eens dat hierbij sprake is van gemengde signalen? Door het collegegeld in het eerste jaar te verlagen maar tegelijkertijd lenen duurder te maken ontstaat het beeld van een «sigaar uit eigen doos»? Hoe ziet de regering dit? Is zij het met de leden eens dat het voor de hand ligt dat studenten uit lagere inkomens relatief meer zullen lenen, en dus ook relatief meer aan rente kwijt zullen zijn? Is de regering tevens met deze leden eens dat, voor het verhogen van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, het afzien van de 10-jaarsrente waarschijnlijk effectiever is dan het eenjarig verlagen van collegegeld, zo vragen de leden.

Lerarenopleidingen

De leden van de VVD-fractie zijn het met de regering eens dat het lerarentekort een prangend probleem is en dat er meerdere maatregelen moeten worden genomen om het tekort terug te dringen. De maatregel halvering collegegeld voor de eerste twee jaar is er hier één van. In de memorie van toelichting wordt verwezen naar het plan van aanpak lerarentekort uit februari 20173. Kan de regering aangeven wat er sinds het uitkomen van dit plan van aanpak in gang is gezet om het lerarentekort terug te dringen en welke maatregelen binnenkort verwacht kunnen worden? Voorts vragen zij welke (kwantitatieve) resultaten van deze maatregelen worden verwacht.

Tevens vragen de leden of de regering kan aangeven op basis van welke criteria zij het huidige voorstel zal evalueren. Met andere woorden, op basis van welke kwalitatieve en kwantitatieve criteria zal de regering de resultaten succesvol noemen.

Een van de oplossingslijnen uit het voorgenoemde plan van aanpak is het bevorderen van zij-instroom bij lerarenopleidingen. Begrijpen de leden het goed dat het wetsvoorstel halvering collegegeld niet van toepassing is op mensen die op dit moment al een opleiding op hbo4-niveau of hoger hebben afgerond en zich in het kader van omscholing in of na het collegejaar na 2018–2019 inschrijven bij een lerarenopleiding, maar alleen voor studenten die vanaf het studiejaar 2018–2019 voor het eerst beginnen aan een opleiding in het hoger onderwijs? Kan de regering toelichten waarom deze zij-instromers niet in aanmerking komen voor het verlaagde collegegeld? Kan de regering een kosten-batenanalyse maken van de keuze om de regeling uit te breiden naar zij-instromers van lerarenopleidingen, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom zij denkt dat specifiek de lerarenopleiding aantrekkelijker wordt gemaakt (en dus zal bijdragen aan het aanpakken van het lerarentekort) als voor álle studies het collegegeld wordt verlaagd. De bovengenoemde leden vragen de regering voorts of, en zo ja hoe wordt gemonitord of onderhavige maatregel effectief is in het totaalpakket van maatregelen om het lerarentekort terug te dringen.

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting en wens van de regering om meer mensen te bewegen de lerarenopleiding te gaan volgen en het vak van leraar te gaan beoefenen. De leden stellen samen met de regering vast dat het lerarentekort niet oplosbaar is met enkel een grotere in- en doorstroom naar lerarenopleidingen, maar dat hier een serie aan maatregelen benodigd is om de instroom en de interesse voor het lerarenberoep fors te verhogen, waaronder een forse vermindering van de werkdruk en een eerlijk salaris dat past bij de zwaarte en het belang van de functie van leraar. Kan de regering aangeven waarom zij er niet voor gekozen heeft om deze maatregel alleen in te zetten voor studenten in lerarenopleidingen? De leden vinden het de moeite waard om te proberen om op deze manier meer mensen te interesseren voor het volgen van een lerarenopleiding om de instroom in opleiding en onderwijs te vergroten. Zou het, volgens de regering, niet effectiever zijn om de beschikbare middelen vooral in te zetten op studenten die de lerarenopleiding gaan doen en om te kiezen voor een maatregel langer dan de eerste twee studiejaren van een lerarenopleiding (bijvoorbeeld de gehele studieduur)? Heeft de regering dit overwogen en zo ja, waarom is hier niet voor gekozen, zo vragen zij.

Inbedding in het bestaande beleid

De leden van de D66-fractie vragen of ook is overwogen om in plaats van een halvering in het eerste jaar, de verlaging van het collegegeld uit te smeren over alle jaren van de studie, en zo ja waarom uiteindelijk gekozen is voor onderhavige maatregel in zijn huidige vorm.

2. Inhoudelijk

2.1 Algemeen

De leden van de VVD-fractie vragen of er een voorhangbepaling geldt voor de algemene maatregel van bestuur die ervoor zorgt dat voor bepaalde groepen studenten in het hoger onderwijs het wettelijk collegegeld kan worden verlaagd.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of ook is overwogen om, in plaats van het collegegeld in het eerste jaar te halveren, het collegegeld voor alle jaren te verlagen. Zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn om het collegegeld voor de eerste vier jaar met ruim 250 euro te verlagen, zonder dat er extra budget (bovenop wat er nu gereserveerd is voor de halvering van het collegegeld) nodig is. Waarom is hier niet voor gekozen? Voorts vragen de voornoemde leden met hoeveel euro het collegegeld per jaar omlaag kan als de gereserveerde 173 miljoen euro (structureel) voor het halveren van het collegegeld wordt ingezet om het collegegeld voor alle studenten in het hoger onderwijs in alle jaren te verlagen? Zou dit de uitvoering van het wetsvoorstel makkelijker maken en de uitvoeringskosten verminderen, zo vragen deze leden.

2.2 Doelgroepen

2.2.1 Halvering collegegeld voor eerstejaars associate degree- of bachelorstudenten

De leden van de VVD-fractie lezen dat studenten die een lerarenopleiding volgen naast een andere opleiding, met uitzondering van de academische pabo, niet in aanmerking komen voor het tweede jaar halvering. De reden die voor dit besluit in de memorie van toelichting wordt genoemd, is dat studenten anders mogelijk misbruik maken van de mogelijkheid om zich óók in te schrijven voor een lerarenopleiding enkel om in aanmerking te komen voor een tweede jaar halvering van het collegegeld. De leden zijn het met de regering eens dat misbruik voorkomen moet worden, maar betreuren dat de stimulans om voor een lerarenopleiding te kiezen hiermee wordt ingeperkt. Heeft de regering overwogen om het tweede jaar halvering van het collegegeld alsnog toe te kennen als een student in ieder geval de lerarenopleiding heeft afgerond, bijvoorbeeld door dit bedrag van de studielening kwijt te schelden? Kan de regering een inschatting maken van de hiermee gemoeide kosten, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de verlaging van het collegegeld alleen geldt voor associate degree opleidingen en bacheloropleidingen en niet voor masteropleidingen. Deze leden vragen de regering aan te geven of deze keuze is ingegeven door beleidsmatige overwegingen en zo ja, welke of door financiële overwegingen.

De leden lezen in de memorie van toelichting dat de in dit wetsvoorstel voorgestelde maatregel ook geldt voor studenten aan de Open Universiteit die per studiepunt studeren. Deze leden vragen de regering nader toe te lichten hoe dit praktisch zal worden vormgegeven.

De leden vragen de regering voorts toe te lichten waarom ervoor gekozen is de studenten van de Open Universiteit en andere studenten die flexibel of duaal studeren onder dezelfde voorwaarden van de aaneengesloten periode van 12 maanden te laten vallen. Hoe verhoudt zich dat tot dit meer flexibele studeren waarbij studenten niet altijd een aaneengesloten periode van 12 maanden studeren, maar een aantal punten halen en daar ook voor betalen en dan een tijdje bijvoorbeeld werken en later weer opnieuw punten gaan halen? Waarom is er niet voor gekozen om deze groepen studenten ook recht te geven op het verlaagde collegegeld gedurende de tijd dat zij het aantal punten halen dat overeenkomt met een studiejaar? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting. De leden vragen de regering hierbij ook aan te geven of de regering van mening is dat met deze maatregel het level playing field van de niet-bekostigde instellingen wordt aangetast omdat studenten aan deze instellingen niet extra geprikkeld zullen worden een studie te starten als reguliere studenten. Kan de regering hierbij ook betrekken dat in het kader van een «leven lang leren» juist vormen van flexibel studeren belangrijke overwegingen zijn van mensen die naast een baan een studie willen volgen, zo vragen zij.

De leden vragen de regering ook nader toe te lichten of ook studenten die studeren aan de Open Universiteit of anderszins flexibel of duaal studeren recht houden op de verlaging van het collegegeld indien zij wisselen van opleiding net zoals de studenten die een reguliere opleiding volgen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de halvering van het collegegeld ook geldt voor studenten uit andere landen. Op dit moment betalen studenten uit een land binnen de Europese Economische Ruimte (EER), Zwitserland en Suriname het wettelijk collegegeld. Geldt de voorgenomen halvering van het collegegeld ook voor studenten uit deze landen, zo vragen deze leden.

Deelt de regering de mening van de leden dat goede doorstroommogelijkheden van het mbo5 naar het hbo van belang zijn? Ziet de regering mogelijkheden om binnen dit wetsvoorstel hieraan tegemoet te komen? Zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn om de studenten die van een mbo-opleiding komen het collegegeld voor de eerste twee jaar te halveren? Wat zou dit kosten, zo vragen deze leden.

De leden vragen waarom ervoor is gekozen dat bij deeltijd studeren en bij de Open Universiteit studenten alleen een korting ontvangen in het eerste jaar van hun opleiding en niet voor de eerste 60 studiepunten. Deze studenten halen immers in het eerste jaar doorgaans minder studiepunten dan studenten bij reguliere opleidingen.

De leden van de SP-fractie merken op dat volgens de wetswijziging de korting die studenten aan de Open Universiteit ontvangen afhankelijk is van het aantal studiepunten die eerstejaars studenten in dat jaar ontvangen. Voltijdstudenten betalen de helft van hun collegegeld voor 60 ECTS6. Wat zijn de bezwaren van de regering om studenten aan de Open Universiteit niet hetzelfde te behandelen, dat wil zeggen, hen ook niet de helft van het collegegeld te laten betalen voor 60 ECTS, of bijvoorbeeld voor een wat langere periode (24 maanden in plaats van 12), zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie vragen de regering in te gaan op de constatering van het CBS7 dat studenten uit gezinnen met een middeninkomen minder vaak doorstromen dan uit gezinnen met lage of hoge inkomens. Zij wijzen er daarbij op dat de systematiek van de aanvullende beurs en de veronderstelde ouderlijke bijdrage met het leenstelsel de grootste druk legt op het middeninkomen. Waarom heeft de regering het beschikbare budget niet aangewend om voor deze groep lastenverlichting te regelen, zo vragen zij.

De leden vragen bij dit wetsvoorstel inzake de inkomenspositie van studenten ook aandacht voor de positie van minderjarige studenten. Het kabinet heeft aangegeven dat de positie van deze studenten niet zou verslechteren wanneer zij gaan studeren. Deze leden ontvangen daarom graag een overzicht waarin op basis van de jaarlijkse financiële ondersteuning op rijksniveau het verschil wordt aangegeven tussen 17-jarige mbo’ers en 17-jarige ho’ers8 in gezinnen met zowel een als twee ouders en een inkomen van 47.000 euro. Zij vragen daarbij te betrekken: de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de zogeheten alleenstaande-ouderkop, het collegegeld, de aanvullende beurs en de veronderstelde wettelijke ouderbijdrage. Eveneens vragen zij hierbij onderscheid te maken tussen de huidige regelingen en de situatie zoals die na uitvoering van het regeerakkoord zal bestaan.

Experiment vraagfinanciering

De leden van de D66-fractie vragen of de regering voornemens is om de halvering van het collegegeld wel op vraagfinanciering toe te passen wanneer blijkt dat het vraagfinanciering experiment succesvol blijkt te zijn en wordt ingebed in het reguliere systeem.

De leden begrijpen de overweging van de regering om studenten die deelnemen aan het experiment vraagfinanciering niet in aanmerking te laten komen voor een halvering van het collegegeld, en vragen wat de reactie van de deelnemers aan het experiment was op dit besluit.

2.2.2 Halvering collegegeld voor lerarenopleidingen

Hoofdregel

De leden van de GroenLinks-fractie hebben eerder het knelpunt aangekaart dat studenten die een opleiding in de zorg of onderwijs hebben afgerond en een tweede studie in deze sector willen doen het instellingscollegegeld moeten betalen. De regering heeft aangegeven dat zij de kosten gaat onderzoeken wanneer alle studenten die een tweede studie volgen op het gebied van onderwijs en zorg in de gelegenheid zouden worden gesteld het wettelijk collegegeld te betalen en de Kamer hierover in de monitor Beleidsmaatregelen te informeren.9 De voernoemde leden vragen wanneer zij deze monitor zullen ontvangen. Kan de regering al een indicatie geven van deze kosten? Hoeveel studenten kiezen jaarlijks voor een tweede opleiding in de sector onderwijs of gezondheidszorg? Is bekend hoeveel studenten van een tweede opleiding in de sector onderwijs of gezondheidszorg afzien vanwege de hoge kosten van het instellingscollegegeld, zo vragen deze leden.

Geen tweede jaar halvering bij een lerarenopleiding naast een andere opleiding

De leden van de D66-fractie merken op dat ondanks het begrip voor de redenering van de regering de leden van mening zijn dat er een blijk van weinig vertrouwen uit wordt gedragen, kijkend naar het verwachte aantal fraudeurs. In hoeverre zijn ook alternatieve mogelijkheden die uitgaan van meer vertrouwen, zoals bijvoorbeeld regels over het achteraf terugbetalen van de korting indien blijkt dat de lerarenopleiding niet is afgemaakt, overwogen? Kan de regering nader toelichten waarom administratieve lasten zwaarder lijken te wegen dan een potentiele en relevante groep studenten toegang geven tot halvering van het collegegeld, zo vragen zij.

2.3 Gevolgen voor studiefinanciering

De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom de noodzakelijke aanpassingen met betrekking tot de maximale lening van studenten van de studiefinancieringssystemen bij DUO10 niet voor het studiejaar 2018–2019 kunnen worden gerealiseerd.

Voorts vragen deze leden hoe groot de regering de kans inschat dat studenten toch een hoger collegegeldkrediet lenen dan wat zij aan collegegeld verschuldigd zijn.

3. Uitvoering en handhaving

De leden van de D66-fractie vragen de regering om een nadere toelichting voor de praktische uitvoering betreffende hoe studenten die teveel hebben geleend als gevolg van het niet eerder kunnen aanpassen van de maximale lening hun overschot aan lening moeten terugbetalen.

4. Financiële gevolgen

De leden van de VVD-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat het collegegeld bij instellingen die een hoger wettelijk collegegeld mogen vragen, zoals University Colleges, ook gehalveerd wordt en dat daarmee de korting hoger is dan de ruim 1.000 euro korting die geldt voor opleidingen die het wettelijk collegegeld vragen. Hoeveel extra kosten brengt dit met zich mee ten opzichte van een korting op basis van de halvering van het reguliere tarief voor het collegegeld? Kan de regering toelichten waarom zij hiervoor gekozen heeft? Heeft de regering overwogen om de korting te maximeren op het bedrag van de helft van het reguliere wettelijk collegegeld? Zo ja, wat is de reden dat de regering deze mogelijkheid heeft verworpen? Kan de regering een kosten-batenanalyse maken van het huidige voorstel, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er jaarlijks ook twee miljoen euro is gereserveerd voor het profileringsfonds. Bij de afgelopen begrotingsbehandeling is aangegeven dat de Kamer in de zomer van 2018 een rapportage ontvangt over de aard en de omvang is van de vergoedingen uit het profileringsfonds.11 Ontvangt de Kamer dan ook het voorstel hoe deze twee miljoen euro wordt besteed of kan de regering dat nu al aangeven? Worden deze gereserveerde middelen in 2018 geheel besteed, zo vragen deze leden.

5. Gevolgen voor de regeldruk

De leden van de SGP-fractie constateren dat de invoering van het verlaagd collegegeld de systematiek van studiefinanciering en collegegeld verder compliceert. Instellingen moeten door het wetsvoorstel extra bewerkingen gaan verrichten, bijvoorbeeld bij overstap van studenten tijdens het eerste jaar. Zij vragen waarom de regering niet besloten heeft de verlaging van het collegegeld niet direct als vergoeding door DUO te laten verstrekken, zodat instellingen veel rompslomp bespaard blijft.

6. Gevolgen voor Caribisch Nederland

De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom er met de voorgenomen maatregelen geen gevolgen zijn voor Caribisch Nederland.

7. Gevoerd overleg en advies

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering studenten aan de Open Universiteit – die per studiepunt betalen en doorgaans voor een eerste studiejaar twee jaar studeren – juridisch hetzelfde beschouwt als studenten aan een reguliere bekostigde hogeronderwijsinstelling. Heeft de regering overwogen om de verschillen tussen beide typen studenten op praktische relevantie te wegen? Welke risico’s zijn er bij het kiezen voor halvering van het collegegeld over de eerste 60 ECTS in plaats van gedurende de eerste 12 maanden voor studenten aan de Open Universiteit? Kan de regering een kosten-batenanalyse maken indien alsnog wordt gekozen voor halvering over de eerste 60 ECTS voor studenten van de Open Universiteit, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom er voor deeltijdstudenten (zowel van reguliere universiteiten als van de Open Universiteit) geen uitzondering is gemaakt om langer dan de reguliere periode van 12 maanden aanspraak te maken op halvering van het collegegeld.

De leden van de SP-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat instellingen aangeven dat het niet duidelijk is op welke wijze zij worden gecompenseerd voor de halvering van het collegegeld. Hierover worden nog afspraken gemaakt met de VSNU12 en VH13. Wanneer kunnen we deze afspraken verwachten? Zit deze compensatie al in de structurele 175 miljoen euro die de regering uittrekt voor het halveren van het collegegeld? Is bij de onderhandelingen met de instellingen alleen de wijze van compensatie of ook de hoogte punt van discussie? Is de regering het met de leden eens dat het de voorkeur heeft om compensatie te bieden op jaarbasis gebaseerd op het reëel aantal ingeschreven studenten, zodat de werkelijke kosten ook vergoed worden, en dus compensatie niet over meerdere jaren uit te smeren, zo vragen de leden.

De leden van de SGP-fractie lezen dat er, volgens de regering, geen juridisch relevant verschil is tussen deeltijdstudenten aan de Open Universiteit en aan andere instellingen. Deze leden wijzen erop dat de wet juist een specifieke regeling van betaling op basis van studiepunten kent voor studenten van de Open Universiteit. Het is hen niet duidelijk waarom dit niet bij uitstek een juridisch relevant verschil is. Graag ontvangen zij reactie. Eveneens ontvangen zij graag reactie op de stelling dat een specifieke regeling voor de Open Universiteit ten opzichte van de extra lasten voor instellingen geen extra uitvoeringslasten oplevert, aangezien het systeem van betaling van studiepunten reeds bestaat.

De leden hebben de indruk dat er erg snel over de bezwaren van instellingen inzake de administratieve problemen heen wordt gestapt. Zij vragen waarom het bezwaarlijk zou zijn om te bepalen dat de indicatie van het collegegeld door DUO als besluit geldt. Deze leden hebben de indruk dat voor de rechtsgevolgen die voor studenten ontstaan de indicatie van DUO vrijwel altijd doorslaggevend zal zijn. In dat geval zou het onevenredig belastend kunnen zijn om de instellingen op te zadelen met de behandeling van het bezwaar.

8. Communicatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzicht kan geven hoe en op welke termijn zij van plan is de studenten, instellingen en andere betrokken op de hoogte te stellen van deze voorgenomen maatregel. Daarbij zijn de leden ook benieuwd naar de communicatiedoelstellingen.

De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om toelichting te geven op wat zij verstaat onder het «tijdig» op de hoogte stellen van de voorgenomen halvering van het collegegeld.

9. Monitoring

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de regering stelt dat de effectiviteit van deze maatregel in de praktijk zal moeten blijken. Daarnaast geeft zij aan dat de effecten gemonitord zullen worden. Kan de regering aangeven hoe zij de effectiviteit gaat beoordelen? Wanneer is zij tevreden en welke doelstelling stelt zij hier concreet bij met betrekking tot het vergroten van instroomeffecten richting lerarenopleidingen, zo vragen zij.

10. Inwerkingtreding

De leden van de VVD-fractie lezen dat de wet indien nodig in werking kan treden met terugwerkende kracht tot het begin van het studiejaar 2018–2019. Kan de regering aangeven hoe zij dit gaat doen, mocht de wet niet tijdig behandeld zijn? Welk effect heeft het eventueel met terugwerkende kracht invoeren van de wet op het voornoemde communicatieplan, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer dit wetsvoorstel uiterlijk zou moeten worden aangenomen om voor aanvang van het studiejaar 2018–2019 in werking te treden. Wordt hierbij rekening gehouden dat studenten zich uiterlijk 1 mei moeten aanmelden? De voornoemde leden lezen in de memorie van toelichting dat de wet zo nodig ook met terugwerkende kracht in werking kan treden. Wat zou dat betekenen voor de studenten die in het studiejaar 2018–2019 beginnen met een studie in het hoger onderwijs? Betekent dit dat zij dan eerst het volledige wettelijk collegegeld betalen en op een later moment de helft terug zullen krijgen, zo vragen deze leden.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdelen C en D

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering geen inhoudelijke maatstaf opneemt voor de uitwerking van het verlaagd wettelijk collegegeld in de algemene maatregel van bestuur. Zij constateren eveneens dat de regering ten onrechte veronderstelt dat volgens de Afdeling op het niveau van de wet opleidingen zouden moeten worden aangewezen. Kern van de kritiek is dat een inhoudelijk criterium voor afwijking van de hoofdregel van het wettelijk collegegeld ontbreekt. Deze leden merken op dat hiermee de rechtsgelijkheid in het geding is en dat deze door het ontbreken van enige maatstaf onder druk kan komen te staan door louter politieke wensen. Zij vragen hierop nader in te gaan.

Voorzitter van de commissie, Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie, Bošnjakovi