De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand initiatiefwetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zullen beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Van Zuilen
INLEIDING
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel en hebben daarover een aantal vragen. Deze leden huldigen het uitgangspunt dat het beloningsbeleid van naamloze vennootschappen primair een zaak is van aandeelhouders en commissarissen. Van commissarissen mag daarbij verwacht worden dat zij zich bewust zijn van de maatschappelijke context waarin zij hun besluiten nemen.
In dit kader brengen de leden van de VVD-fractie in herinnering dat het beleid van de afgelopen jaren er nu juist op is gericht de aandeelhouders te confronteren met de financiële gevolgen van het falen van een financiële instelling. Ook de vorige Minister van Financiën heeft zich nadrukkelijk in die zin uitgelaten. Hoe is dat uitgangspunt te rijmen met de stevige verantwoordelijkheid die de initiatiefnemers bij de politiek en de Minister willen beleggen?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Snels, Tony van Dijck, Leijten, Nijboer, Van Raan, Van Rooijen en Azarkan. De leden van de CDA-fractie danken deze leden voor het initiatief en de tijd die zij in het opstellen van onderhavig wetsvoorstel hebben gestoken. Zij maken gebruik van de mogelijkheid tot het stellen van vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met aanscherping van de definitie van «vaste beloning» en introductie van een instemmingsrecht voor de Minister van Financiën met betrekking tot de vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder van een systeemrelevante bank.
De leden van de D66 fractie zijn van mening dat het van essentieel belang is dat de bancaire sector een transparante en veilige sector is die de Nederlandse economie ondersteunt, midden in de samenleving staat en het belang van haar klanten voorop stelt. De overheid, en daarmee de belastingbetaler, biedt expliciete en impliciete garanties aan deze sector vanwege dit belang voor de Nederlandse economie. Andersom heeft de sector hierdoor de dure verantwoordelijkheid om zich rekenschap te geven van de samenleving waarbinnen zij opereert. Prikkels die medewerkers stimuleren om het korte termijn belang van de bank of zichzelf boven het lange termijn belang van de klant en samenleving te stellen kunnen hierbinnen geen rol hebben. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat meer concurrentie en diversiteit binnen de bancaire sector banken uitdaagt om klantgerichter te opereren en een cultuuromslag te versnellen. Deze leden kijken daarom uit naar het in het regeerakkoord aangekondigde nieuwe type bankvergunning, die het mogelijk maakt voor innovatieve nieuwe spelers om tot deze sector toe te treden via meer proportionele vergunningsvereisten. De leden van de D66-fractie zijn het met de initiatiefnemers eens dat banken zich rekenschap moeten geven van de in de maatschappij geldende standaarden. Deze leden zien in dat kader een grote meerwaarde in nummerportabiliteit en een goed werkende overstapservice als hefbomen om maatschappelijke veranderingen teweeg te brengen. Klanten moeten de mogelijkheid hebben om te kiezen bij wat voor bank zij klant willen zijn. De leden van de D66-fractie zien het zogenaamde «stemmen met de voeten» als de beste manier om een klant- en maatschappijgerichte cultuur binnen de bancaire sector te bevorderen. Zij kijken daarom ook uit naar het onderzoek van de Minister van Financiën naar nummerportabiliteit.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met veel interesse en instemming kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel. Naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting hebben deze leden nog aantal vragen die zij graag aan de indieners willen voorleggen.
De leden van de SP-fractie danken de initiatiefnemers van deze wet. Het is goed dat er meer politieke zeggenschap komt over de beloning van bestuurders van banken. Deze zijn, om de Minister-President te parafraseren, semipublieke instellingen en daarmee is het niet meer dan logisch om invloed te hebben op de beloning. Eerder deed de politiek dat immers ook door bonussen te beperken. De leden van de SP-fractie spreken hun steun uit voor dit wetsvoorstel maar hebben er nog wel enkele vragen bij.
De leden van de SP-fractie willen van de initiatiefnemers weten welke andere mogelijkheden ze zien om de hoogte van de beloning te beïnvloeden. Zou het mogelijk zijn om de beloning van bestuurders van banken onder de Wet normering topinkomens te brengen? Dat doen we immers ook met de semi-commerciële zorgverzekeraars. Welke overeenkomsten en welke verschillen zien de initiatiefnemers op dit vlak? De leden van de SP-fractie zien ook de mogelijkheid om de beloning voor bestuurders en toezichthouders onder te brengen bij de reguliere CAO die voor een sector geldt en dit zou breder kunnen dan het bankwezen. Welke voor- en nadelen zien de initiatiefnemers bij dit voorstel?
De leden van de SP-fractie willen graag weten hoe de initiatiefnemers de kans beoordelen dat het door onderhavig wetsvoorstel per Minister gaat verschillen welke beloningen voor bankbestuurders mogelijk zijn. Het is zeker denkbaar, zo analyseren de leden van de SP-fractie, dat de kleur van een regering of Minister mee zal wegen bij de beoordeling of de beloning langs de meetlat past. Denken de initiatiefnemers dat een Minister kan oordelen dat een beloning lager moet zijn als zijn of haar ambtsvoorganger een hogere beloning goedkeurde?
ALGEMEEN
Inleiding
De leden van de CDA-fractie verwijzen naar de brief van de Minister van Financiën met voorstellen voor aanscherping van het beloningsbeleid bij financiële instelling. Zij vragen de initiatiefnemers om hun appreciatie te geven van die voorstellen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers hun voorstel tot wetswijzigingen zien binnen een complex web van bestaande internationale en nationale regelgeving. Nederland kent in tegenstelling tot andere EU-lidstaten een plafond van 20% variabele beloning. De werking van de zogeheten «bonuscap» is recentelijk geëvalueerd. Wat is de reactie van de initiatiefnemers op de werking van het Nederlandse bonusplafond? Nederland kent als enige een plafond van 20% variabele beloning. Andere EU-lidstaten kennen nog steeds een plafond van 100% op variabele beloning. Kunnen de initiatiefnemers empirisch aantonen dat er in andere EU-lidstaten meer risico’s zijn genomen ten opzichte van Nederland? Kunnen de initiatiefnemers een overzicht geven van de daadwerkelijke ontwikkeling van variabele versus vaste beloning in andere EU-lidstaten? Kunnen zij een overzicht geven van de daadwerkelijke ontwikkeling van variabele versus vaste beloningen in Nederland?
De leden van de D66-fractie lezen dat de wetswijziging zich richt op systeemrelevante banken. Hoe definiëren de initiatiefnemers systeemrelevante banken? Wie is arbiter om te bepalen of een bank systeemrelevant is? Hoe zien de initiatiefnemers het begrip systeemrelevant in het kader van de bankenunie? Wanneer een bank in Nederland niet systeemrelevant is, maar wel systeemrelevant is wanneer gekeken wordt naar de omvang binnen de bankenunie, zal het dan als systeemrelevant aangemerkt worden? Zo nee, achten de initiatiefnemers het risico van een dergelijke bank als minder groot?
De leden van de D66-fractie lezen voorts dat de initiatiefnemers nadrukkelijk onderscheid maken tussen banken en andere sectoren zoals supermarkten. Zijn de initiatiefnemers van mening dat maatschappelijke onrust over de beloning van andere besturen ongegrond is? Zijn de initiatiefnemers van mening dat, wanneer bijvoorbeeld Ahold haar beloningsstructuur aanpast, hier een rol ligt voor de politiek? Zijn de initiatiefnemers van mening dat hier in dat geval een rol ligt voor de Minister van Financiën?
De leden van de fractie van GroenLinks onderkennen de verschillen tussen systeembanken en grote ondernemingen in andere sectoren. Deze leden zouden de initiatiefnemers willen vragen om ten aanzien van het beloningsbeleid dit verschil nog eens nader toe te lichten.
Aanleiding en achtergrond
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers of zij een overzicht kunnen geven van de beloning van bankbestuurders in EU-landen, afgezet tegen het balanstotaal van de desbetreffende banken. Welke banken lopen naar hun mening uit de pas, nationaal en internationaal bezien?
De leden van de CDA-fractie hebben net als de initiatiefnemers met ontsteltenis kennisgenomen van het inmiddels ingetrokken voorstel van de Raad van Commissarissen van ING tot een loonsverhoging van 50% voor diens topman. Deze leden zien dat dit voorstel destijds de directe aanleiding was voor de aankondiging en uiteindelijk ook indiening van onderhavig wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie delen de constatering van de initiatiefnemers dat de financiële sector van fundamenteel andere orde is dan andere – private – sectoren en dat een aparte aanpak voor de sector daarom gerechtvaardigd is. Daarom hebben deze leden ook altijd de maatregelen gesteund die, in de nasleep van de financiële crisis, nodig waren om de financiële sector te reguleren. De stabiliteit van het financiële stelsel is essentieel voor onze burgers. Huishoudens verdienen een veilige plek om hun spaargeld te stallen. Ondernemers verdienen een ruime beschikbaarheid van krediet, zodat ze kunnen blijven investeren in een sterke economie. De leden van de CDA-fractie constateren hierbij wel dat het vertrouwen in de bankensector in Nederland door de crisis enorm is afgenomen. En recente schandalen, zoals de megaboete van 775 miljoen euro voor ING nog afgelopen september, beschadigen de weg naar het herstel van dat vertrouwen. Dit alles laat voor de leden van de CDA-fractie zien, dat we er als samenleving nog niet zijn als het gaat om verbeteringen in de regelgeving voor de financiële sector. In dit licht waarderen deze leden de inzet van de initiatiefnemers om een bijdrage te leveren aan een betere en stabielere financiële sector. Over de exacte invulling, uitwerking en gemaakte keuzes hebben deze leden een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie ondersteunen met klem het belang van een veilige, stabiele en transparante bancaire sector die economische groei faciliteert via investeringen en leningen. Zij zien dat er sinds de financiële crisis grote stappen in die richting zijn gezet. Belangrijk is dat diegenen die risico’s nemen en daarvan profiteren, ook de rekening betalen wanneer risico’s zich manifesteren. Crediteuren en aandeelhouders nemen de eerste verliezen. Voor systeembanken geldt dat de overheid en dus de belastingbetaler expliciet, middels het depositogarantiestelsel, en ook impliciet garantstaat. Zijn zien dat hier positieve stappen zijn gezet door de instelling van een Europees Resolutiemechanisme. Banken hebben een gezamenlijk noodfonds opgericht waaruit faillissementen worden gefinancierd. De aan het woord zijnde leden hechten grote waarde aan het afronden van het Europees Resolutiemechanisme door te besluiten tot het Europees depositogarantiestelsel. Gezien het belang dat de initiatiefnemers hechten aan het correct neerleggen van risico’s, zijn de initiatiefnemers het met de leden van de D66-fractie eens dat deze het beste worden tegengegaan wanneer de mensen die beslissen over risico’s daarvan ook de rekening betalen? Zijn de initiatiefnemers het met deze leden eens dat snel besloten moet worden tot invoering van een Europees depositogarantiestelsel? Kunnen de initiatiefnemers een reflectie geven op het «level playing field»-aspect van de wetswijziging? Welk effect heeft deze wetswijziging volgens de initiatiefnemers op het concurrentievermogen van Nederlandse banken binnen de Europese bankenunie? Zijn zij van mening dat deze wetswijziging Nederlandse banken benadeeld? Zijn zij van mening dat de wetswijziging verdere stappen richting een bankenunie bemoeilijkt? Zouden de initiatiefnemers het wenselijk vinden wanneer deze wetswijziging verdere integratie binnen de Europese bankenunie frustreert?
De initiatiefnemers stellen dat de casus ING de aanleiding is voor dit wetsvoorstel. Deze recente casus staat de leden van de GroenLinks-fractie nog helder op het netvlies. Om een beter beeld van de noodzaak van dit voorstel krijgen zouden deze leden de initiatiefnemers willen vragen om naast deze recente casus nog meer voorbeelden te noemen waarbij de hoogte van de beloning zowel maatschappelijk ongewenst was alsmede de stabiliteit van de systeembanken in gevaar had kunnen brengen.
De leden van de fractie van GroenLinks lezen in de memorie van toelichting dat er grenzen gesteld worden aan het eigendomsrecht omdat een crisis in de financiële sector, zeker als het systeemrelevante banken betreft, grote consequenties heeft voor het algemeen belang en voor de overheidsfinanciën. De aan het woord zijnde leden onderkennen dit. Zij vragen de initiatiefnemers om op dit punt de potentiële risico’s te kwantificeren.
Hoofdlijnen van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat de vaststelling van de vaste beloning van elke individuele bestuurder van tevoren moet worden goedgekeurd door de Minister van Financiën. Kunnen de initiatiefnemers aangeven aan welk kader de Minister dergelijke voorstellen zou moeten toetsen? Wanneer wordt een beloning als «passend» gezien? Is het denkbaar dat de politieke overtuiging van de Minister van invloed is op die toetsing, nu slechts een open norm wordt vastgelegd in de wet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister de Tweede Kamer schriftelijk moet informeren over de al dan niet verleende instemming met de beloning van een zittende bestuurder. Doelen de indieners hier op een zogenoemde nahangprocedure voor de Tweede Kamer? Betekent dit in feite dat de Tweede Kamer dan bepaalt hoe hoog een beloning wordt van een bestuurder? Bij welke andere instellingen voorzien de indieners een dergelijke constructie op te zetten?
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers of er andere democratische landen zijn waar de regering de facto de beloning van private ondernemingen bepaalt. Zo ja, welke ervaringen zijn daarmee inmiddels opgedaan?
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers uitgebreid in te gaan op de precieze procedure over het door de Minister te nemen besluit. Hoe moet dit besluit genomen worden? Wie moet hierbij betrokken worden? Wat voor vorm heeft het besluit precies? Hoe dient de Minister zich te informeren over het te nemen besluit? Hoe komt de Minister aan betrouwbare informatie, zeker daar hij niet betrokken is bij de dagelijkse beleidsbeslissing in een onderneming?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe aandelen die voor langere termijn vastgehouden dienen te worden een perverse prikkel kunnen vormen. Zijn deze langetermijnpakketten niet juist bedoeld om langetermijndenken te stimuleren?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe wordt voorkomen dat de Staat verantwoordelijk of aansprakelijk kan worden gehouden voor besluiten en overwegingen die achteraf onjuist of ongegrond blijken te zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen wat precies de rol van de aandeelhouders, de Raad van Commissarissen en andere vennootschappelijke organen is wanneer de verantwoordelijkheid voor dit soort beslissingen bij de Minister van Financiën komt te liggen. Daarnaast vragen de leden hoe «moral hazard» wordt voorkomen, nu de Minister verantwoordelijk is voor de eindbeslissing.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier aandelenpakketten als beloning in strijd zijn met de code-Banken. Deze leden vragen eveneens op welke manier financiële ondernemingen op dit moment vaste beloningen uitkeren die niet in de geest van de wet zijn. Waarop baseren de indieners deze stelling?
De leden van de VVD-fractie zetten vraagtekens bij de proportionaliteit van dit wetsvoorstel. Zijn andere, minder ingrijpende mogelijkheden onderzocht? Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de vraag waarom die opties uiteindelijk niet geschikt bleken?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe dit voorstel zich verhoudt tot het vestigingsklimaat en de concurrentiepositie van de Nederlandse economie. Kunnen de initiatiefnemers kwalitatief en kwantitatief duiden wat hun voorstel betekent voor het aantrekken van financiële instellingen uit andere landen, mede gezien de naderende Brexit?
De leden van de CDA-fractie begrijpen de verwondering van de initiatiefnemers over het aanmerken van een beloning in aandelen als een «vaste» beloning. Tegelijkertijd vragen deze leden de initiatiefnemers nader uit te leggen hoe een beloning in aandelen waarbij de aandelen voor een langere periode moeten worden vastgehouden, er toe kan leiden dat iemand besluiten neemt die goed zijn voor de aandelenkoersen op korte termijn. Immers, schiet een dergelijke bestuurder zich niet in de eigen voet wanneer hij bewust een besluit neemt dat positief werkt op de korte termijn terwijl hij weet dat het op lange termijn nadelig voor de aandelenkoers uitpakt? Hebben de initiatiefnemers concrete aanleiding, in wetenschappelijk onderzoek of mediaberichten, dat personen in de financiële sector momenteel vanwege een beloning in aandelen besluiten nemen die slechts goed zijn voor de korte termijn? Zo ja, zijn de initiatiefnemers bereid om de onderzoeken of berichten die hier aan ten grondslag liggen met deze leden te delen?
De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers hebben overwogen om nog een onderscheid te maken tussen beloning in aandelenpakketten die kort of lang moeten worden aangehouden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het wetsvoorstel, en dat met name het voorstel tot het instellen van een instemmingsvereiste voor de Minister van Financiën, aanleiding vindt in de casus ING. De initiatiefnemers betogen dat het wetsvoorstel noodzakelijk is, omdat er anders buitensporige beloningsvoorstellen plaats zullen blijven vinden. De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op het gegeven dat de voorgenomen loonsverhoging in de casus ING uiteindelijk niet is door gegaan. Hebben de initiatiefnemers geen aanleiding om te denken dat ook publieke ophef, zoals in de casus ING, ertoe kan leiden dat buitensporige beloningsvoorstellen niet meer zullen plaats vinden? Waren de initiatiefnemers met de leden van de CDA-fractie niet enorm onder de indruk van de kracht die er in de samenleving aanwezig is, waardoor voornemens van de Raad van Commissarissen werden teruggedraaid?
De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat het beloningsbeleid bij financiële instellingen zorgvuldig, beheerst en duurzaam moet zijn. Deze leden constateren echter dat de initiatiefnemers in hun wetsvoorstel geen normering neerleggen van wanneer een beloningsvoorstel aan deze criteria voldoet. Achten de initiatiefnemers een loonsverhoging van 20% passend? Of van 10%? Of van 5%? Indien de initiatiefnemers het antwoord op deze vragen niet weten, op basis waarvan moet de Minister dan zijn oordeel geven? Daarbij lezen de leden van de CDA-fractie dat bij onderhavig wetsvoorstel naast maatschappelijk draagvlak, ook andere elementen van belang zijn voor het vaststellen van de hoogte van de beloning, zoals interne en externe beloningsverhoudingen, inclusief de internationale context, en dat beloningen passend moeten zijn ten aanzien van de complexiteit van de functie. Deze leden vragen de initiatiefnemers waar zij op baseren dat de Minister hier een afweging in kan maken. Heeft de Minister hiervoor de juiste expertise? Daarnaast vragen deze leden hoe het kan dat de huidige regelgeving al vereist dat er sprake moet zijn van een beloningsbeleid dat kan rekenen op «maatschappelijk draagvlak», terwijl de Minister in onderhavig wetsvoorstel op exact dat criterium moet toetsen. Wat voegt dit wetsvoorstel dan exact toe, vragen de leden van de CDA-fractie.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de relatie tussen het in onderhavig wetsvoorstel opgenomen instemmingsvereiste van de Minister op beloningsvoorstellen van systeembanken en de gevolgen voor de financiële stabiliteit. De initiatiefnemers verwijzen hiervoor naar de noodzaak om perverse prikkels te voorkomen. Welke perverse prikkel die nu in het ontvangen van een vaste beloning ligt, heeft invloed op de stabiliteit van het financiële stelsel?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat in de periode voor de financiële crisis bonussen hebben bijgedragen aan de bereidheid van bankiers om risico’s te nemen. Zij zijn daarom voorstander van een cap op de variabele beloning. Zij lezen dat de initiatiefnemers de wet willen wijzigen door vast te leggen dat aandelen nooit onderdeel mogen zijn van de vaste beloning. Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoeveel medewerkers binnen de bancaire sector beloond worden in aandelen en welk deel van hun beloning wordt gevormd door aandelen, zowel in Nederland als andere EU-lidstaten? Zijn de initiatiefnemers van mening dat aandelen per definitie een variabele beloning zijn? Zijn de initiatiefnemers van mening dat van beloning in aandelen altijd en per definitie een perverse prikkel uitgaat? Zo nee, in welke situatie zou er volgens de initiatiefnemers geen perverse prikkels uitgaan van belonen in aandelen? Kunnen de initiatiefnemers empirisch aantonen dat van beloning in aandelen een perverse prikkel uitgaat? Kunnen zij empirisch aantonen dat banken in andere EU-lidstaten, die een plafond van 100% kennen, grotere risico’s nemen dan banken in Nederland?
De Raad van State is van mening dat de aanscherping van de wet waarbij aandelen expliciet worden uitgesloten van de vaste beloning geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de huidige wet, omdat het geen nieuwe norm stelt, zo lezen de leden van de D66-fractie. Zijn de initiatiefnemers van mening dat het expliciet verbieden van beloning in aandelen zal leiden tot ander gedrag van bankiers? Kunnen de initiatiefnemers de werking van bonussen op gedrag van bankiers uiteenzetten? Zijn de initiatiefnemers van mening dat het expliciet uitsluiten van aandelen van de variabele beloning ertoe zal leiden dat bankiers minder risicovol gedrag vertonen? Kunnen de initiatiefnemers dit wetenschappelijk onderbouwen? Zijn de initiatiefnemers van mening dat het nemen van risico’s door bankiers per definitie tegengegaan moet worden? Kunnen de initiatiefnemers aangeven hoe zij het effect van hun wetsvoorstel in de vorm van een gedragswijziging bij bankiers definiëren?
De leden van de D66-fractie zien een uitruil tussen complexiteit en duidelijkheid van wetgeving. Het vastleggen van een norm kan richting geven aan gedrag, terwijl een specifiekere lijst duidelijkheid biedt, maar ook ontwijking in de hand kan werken. Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen deze uitruil? Zijn zij van mening dat specifiekere wetgeving altijd leidt tot betere naleving? Zien de initiatiefnemers ook dat een specifiekere lijst juist het tegenovergestelde effect kan hebben doordat het omzeiling van de wet in de hand werkt?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de bancaire sector midden in de Nederlandse samenleving moet staan. Een stabiele bancaire sector draagt bij aan de economische structuur waarin deze opereert. Deze leden zien ook de noodzaak van een cultuurverandering binnen de sector. Een cultuurverandering versterkt zichzelf op lange termijn, doordat het medewerkers aantrekt die niet slechts door bonussen gemotiveerd worden. Dit is een proces dat tijd nodig heeft en begint bij de Raad van Bestuur, de Raad van Commissarissen en de aandeelhouders zelf. De Minister van Financiën is daarbij verantwoordelijk voor het wetgevende kader waarbinnen banken opereren. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft als toezichthouder het mandaat om beslissingen van individuele banken scherp te toetsen en op te treden waar nodig. Waarom verkiezen de initiatiefnemers de introductie van een nieuwe rol voor de Minister van Financiën boven aanscherping van het mandaat van DNB? Zijn de initiatiefnemers van mening dat DNB voldoende instrumentarium heeft om effectief toezicht uit te oefenen? Zo nee, welke andere instrumenten en mogelijkheden zou DNB volgens de initiatiefnemers moeten hebben? Welke toegevoegde waarde heeft een toets van de Minister van Financiën op de beloning van een individuele bankmedewerker? Hoe zou de Minister van Financiën in het oog van de initiatiefnemers moeten meten of een beloning van een individuele bankier zich verdraagt met maatschappelijk draagvlak? Kan dit volgens de initiatiefnemers beteken dat een beloningsbeslissing teruggedraaid kan worden wanneer het maatschappelijk draagvlak achteraf blijkt te ontbreken? Hoe wordt het ontbreken van maatschappelijk draagvlak gemeten?
De leden van de D66-fractie vinden het lastig om een wet te beoordelen waarvan een belangrijk onderdeel geoperationaliseerd wordt via een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Kunnen de initiatiefnemers schetsen hoe de AMvB er volgens hen uit moet zien? Met behulp van welke inhoudelijke criteria wordt maatschappelijk draagvlak geoperationaliseerd volgens de initiatiefnemers? Moet er volgens de initiatiefnemers sprake zijn van open of gesloten normen? Hoe kijken de initiatiefnemers aan tegen de veranderlijkheid van een norm als «maatschappelijk draagvlak»? In welke gevallen zou naar de mening van de initiatiefnemers de Minister van Financiën moeten besluiten dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor een beloningsbeslissing? Wanneer er gekozen wordt voor een open norm die geïnterpreteerd moet worden door de Minister van Financiën, leidt dit dan volgens de initiatiefnemers tot groter vertrouwen in de bancaire sector? Zien de initiatiefnemers het risico dat interpretatie van een open norm door de Minister van Financiën juist leidt tot minder vertrouwen in de bancaire sector? Zo nee, waarom niet? Zien de initiatiefnemers het risico van ambiguïteit van een open norm en zo nee, waarom niet? Wanneer gekozen wordt voor en gesloten norm, hoe zou die er volgens de initiatiefnemers eruit moeten zien?
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers voorts of er bij hen andere democratische landen bekend zijn waarbij een bewindspersoon beslist over de hoogte van de beloning van een individuele bankier. Kunnen de initiatiefnemers wetenschappelijk onderbouwen dat een instemmingsvereiste van de Minister van Financiën het vertrouwen van burgers in banken vergroot?
Met dit wetsvoorstel wordt het criterium van passende beloning nader uitgewerkt. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dit een goede verbetering van de huidige wetgeving. Zij vragen de initiatiefnemers om nader in te gaan op de rol van de Minister van Financiën en aan te geven hoe zij denken dat een mogelijke nadere precisering van dit criterium in een AMvB er uit zou kunnen komen te zien.
Verhouding tot andere regelgeving en Europese internationale context
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het bonusbeleid in alle andere EU-lidstaten vormgegeven is. Kan uitgebreid ingegaan worden op de juridische situatie in de afzonderlijke lidstaten?
De leden van de VVD-fractie vragen of de initiatiefnemers uitgebreid in kunnen gaan op hoe hun voorstel zich verhoudt tot grondwettelijke normen en klassieke vrijheden en hoe hun voorstel zich verhoudt tot internationaal recht, zoals bijvoorbeeld het eigendomsrecht dat is vastgelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers uitgebreider in te gaan op de relatie tussen dit voorstel en de geldende Europese wetgeving.
De leden van de VVD-fractie vragen welke rechtsmiddelen openstaan tegen het besluit van de Minister van Financiën. Is dit een besluit c.q. beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met de mogelijkheid van bezwaar of beroep? Zou dit dan betekenen dat feitelijk niet de Minister of de Tweede Kamer, maar de rechter oordeelt over de beloning?
De leden van de CDA-fractie vragen naar het doorkruisen van bevoegdheden tussen de Minister en de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank (ECB) waar het gaat om prudentieel toezicht. Het is in de bankenunie immers de toezichthouder ECB die toezicht houdt op of er sprake is van een passende beloning. De initiatiefnemers verduidelijken hoe deze doorkruising in de praktijk voorkomen kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen echter of deze vorm van «wetsontwijking» ook stand houdt bij de rechter. Hebben de initiatiefnemers bijvoorbeeld contact gehad met de Europese Commissie of de ECB met de vraag of de gekozen constructie strijdig is met Europees recht? Zijn de initiatiefnemers bereid dit alsnog te doen? De leden van de CDA-fractie willen voorkomen dat deze vraag pas na eventuele aanvaarding van de wet gaat spelen en dan mogelijk tot juridische problemen gaat leiden.
Voor de leden van de CDA-fractie kan niet onopgemerkt blijven dat de Raad van State constateert dat het onderhavig wetsvoorstel inbreuk maakt op het eigendomsrecht van systeembanken. Zij constateren dat dit alleen kan worden gedaan indien daar zwaarwegende redenen voor zijn, die thans in het wetsvoorstel onvoldoende terug komen. Het verband immers tussen financiële stabiliteit en de hoogte van de vaste beloning is nog onvoldoende aangetoond. Kunnen de initiatiefnemers hier nader op in gaan? En hebben zij op dit punt juridisch advies ingewonnen? Zijn zij het met de leden van de CDA-fractie eens dat een inbreuk op het eigendomsrecht op zijn minst rechtvaardigt om een gedegen juridische analyse te overleggen? Kan deze nadere onafhankelijke juridische analyse met de beantwoording van dit Verslag worden meegezonden? Ten slotte vragen de leden van de CDA-fractie of er tegen het besluit van de Minister ook beroep aangetekend kan worden. Zo nee, welke rechtszekerheid is er ingebakken in het wetsvoorstel? Is het besluit van de Minister een besluit in de zin van de Awb?
De leden van de D66-fractie zijn voor een Europees gelijk speelveld, waarbij het Europees plafond van de variabele beloning in lijn wordt gebracht met het Nederlandse plafond. Onderkennen de initiatiefnemers het belang van een Europees gelijk speelveld? Welke andere voorbeelden kennen de initiatiefnemers van een toets aan maatschappelijk draagvlak door de Minister van Financiën binnen het Europees toezichtsmechanisme? Kunnen de initiatiefnemers aangeven waaraan de ECB toetst en wat een toets aan maatschappelijk draagvlak hieraan toevoegt? Hoe verdraagt het toevoegen van een extra nationale toets zich met Europese regels omtrent prudentieel toezicht?
De initiatiefnemers gaan in de memorie van toelichting uitgebreid in op de relatie tussen dit wetsvoorstel en de Europese regels ten aanzien van beloningsbeleid. De leden van de fractie van GroenLinks vinden dit een verhelderende toelichting en danken de initiatiefnemers hiervoor. Ten aanzien van de verhouding tussen de Europese en nationale regelgeving zijn de aan het woord zijnde leden van mening dat op nationaal niveau beter afgewogen kan worden of een bepaalde specifieke beloning kan steunen op voldoende maatschappelijk draagvlak. Zij vragen de initiatiefnemers of zij deze invulling van het subsidiariteitsbeginsel onderschrijven.
Uitvoering en handhaving
Gevolgen
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorstel extra kosten meebrengt voor de vijf grote systeemrelevante banken, maar dat deze volgens de indieners «verwaarloosbaar» zijn. Hoe hoog zijn deze «verwaarloosbare» kosten? Hoe hoog zijn de kosten gespecificeerd per bank? Hoe hebben de systeemrelevante banken gereageerd op de toename van de uitvoeringskosten?
Inwerkingtreding
De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers waarop de duur van een overgangsperiode van twee jaar is gebaseerd. Zijn de initiatiefnemers van mening dat dit voldoende rechtszekerheid geeft aan alle bankmedewerkers? Zien de initiatiefnemers nog onderscheid tussen een overgangsregime voor vaste aanstellingen die al voor de datum van inwerkingtreding zijn aangegaan en nieuwe aanstellingen?
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I – C
De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog een vraag over het vijfde artikellid. In deze bepaling staat dat de Minister van Financien de Tweede Kamer schriftelijk informeert over een instemming met een voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning van een bestuurder van een systeemrelevante bank. De aan het woord zijnde leden vragen of dit ook geldt wanneer de Minister een instemming met een voorgenomen vaststelling of verhoging van de vaste beloning weigert.
OVERIG
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State niet heeft kunnen achterhalen waarom de bestaande regels en het bestaande toezicht door de bevoegde toezichthouder niet afdoende zouden zijn. Hoe beoordelen de indieners deze kwalificatie? Daarnaast oordeelt de Raad van State dat het voorgestelde instemmingsvereiste de bevoegdheid van de ECB doorkruist binnen het stelsel van stabiliteitsbewaking. Kunnen de indieners concreet aangeven waarom dat niet het geval is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Raad van State stelt dat de indieners het brede maatschappelijke debat over beloning en inkomen aan de orde zouden willen stellen, maar dat dit andere en meer omvattende beleidsinzet vergt. Tegelijkertijd concludeert de Raad van State dat dit een andere aanpak vergt. Kunnen de indieners hierop ingaan?
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Raad van State een opsomming van ingrijpende maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat banken opnieuw een beroep doen op de overheid als ze in financiële moeilijkheden geraken. Wat voegt dit voorstel specifiek toe aan de al genomen maatregelen? Zijn de indieners van mening dat de huidige situatie van regelgeving binnen de financiële sector gelijk is aan de situatie in 2008? En geldt dit ook voor de Europese regelgeving?
De leden van de VVD-fractie lezen in de beoordeling van de Raad van State het voorbeeld van ABN AMRO, waarbij de overheid het bestuur op afstand heeft gehouden, daarmee publieke en private belangen onderscheidend, in lijn met de Nederlandse rechtsorde. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot dat beginsel? Kunnen de indieners aangeven waarom er hier geen sprake is van schending van dit beginsel?
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners kunnen ingaan op de beoordeling van de Raad van State dat uit de toelichting blijkt dat met het criterium «zorgvuldig, beheerst en duurzaam beloningsbeleid» geen andere norm is beoogd dan «die welke thans al geldt ingevolge de Europese regels en de Nederlandse wetgeving dienaangaande»?
De leden van de VVD-fractie lezen in de reactie van de Raad van State dat wanneer de beloning direct afhankelijk wordt gemaakt van de mogelijke wisselende maatschappelijke opvattingen over een beloningsvoorstel, het uitgangspunt van rechtszekerheid wordt miskend. Kunnen de indieners hierop concreet ingaan? Kunnen zij uitleggen waarom zij het wel of niet eens zijn met deze kritiek?
De leden van de VVD-fractie lezen in de conclusie van de Raad van State dat het voorstel niet duidelijk maakt op welke wijze het effectief bijdraagt aan de stabiliteit van het financiële stelsel, en dat de inbreuk die het voorgestelde instemmingsvereiste van de Minister van Financiën maakt op het eigendomsrecht van de onderneming alleen is toegestaan indien daarvoor een zwaarwegende grond bestaat. De Raad van State constateert evenwel dat een dergelijke grond vooralsnog ontbreekt. Hoe beoordelen de indieners deze kwalificatie? Kunnen zij concreet ingaan op de kritiek van de Raad van State?