Ontvangen 12 juli 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden:
Wijziging van diverse wetten op het terrein van de volksgezondheid in verband met de versterking van het handhavingsinstrumentarium van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd en enkele andere wijzigingen
B
Na artikel XXII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel XXIIa
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 7 van bijlage 2 vervallen de zinsneden met betrekking tot de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg en de Wet langdurige zorg.
2. In artikel 9 van bijlage 2 komt de zinsnede met betrekking tot de Wet langdurige zorg te luiden:
Wet langdurige zorg, met uitzondering van:
a. besluiten van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. van een met het toezicht belaste ambtenaar, en
c. een beschikking op grond van artikel 11.4.1 of 11.4.2.
In artikel 7 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geregeld tegen welke besluiten op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. In deze bepaling zijn onder meer besluiten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) en hoofdstuk 10, paragraaf 4, van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) opgenomen.
Deze nota van wijziging strekt ertoe om de concentratie van beroepen bij de rechtbank Rotterdam tegen deze besluiten te laten vervallen, omdat behandeling van beroepen tegen dergelijke besluiten geen bijzondere expertise van een rechter vergt.Dit betekent dat beroep tegen deze besluiten bij alle rechtbanken kan worden ingesteld. De nota van wijziging strekt er ook toe dat in al deze gevallen hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daartoe wordt een wijziging van artikel 9 van bijlage 2 Awb voorgesteld.
Afstemming hierover heeft plaatsgevonden met de Minister voor Rechtsbescherming.
Na de wijziging van de rechterlijke indeling door de Wet herziening gerechtelijke kaart is er op een beperkt aantal gebieden behoefte aan concentratie van zaken bij gespecialiseerde rechtbanken. Volgens het Toetsingskader Wettelijke Concentratie van de Raad voor de rechtspraak1 is dat het geval indien:
1. de behandeling van de bedoelde zaken bijzondere rechterlijke expertise vereist, en
2a. er zich een jaarlijks beperkt aantal zaken aandient, of
2b. concentratie gewenst is in verband met aansluiting bij ketenpartners, of
2c. concentratie om redenen van een gezonde bedrijfsvoering gewenst is.
De besluiten waar het hier om gaat, zijn bestuursrechtelijke handhavingsbesluiten, waarvan de grondslag is gelegen in hoofdstuk 5 Awb. Behandeling van beroepen tegen dergelijke besluiten vergt geen bijzondere expertise van een rechter. Concentratie van beroepen bij één bepaalde rechtbank is om die reden niet noodzakelijk. Het aantal te behandelen zaken is dat op zich evenmin, zoals blijkt uit het hierboven genoemde toetsingskader van de Raad voor de rechtspraak. Dit speelt immers alleen een rol indien ook een bijzondere rechterlijke expertise voor de behandeling van zaken is vereist. Dat uit de wetgevingsgeschiedenis van zowel de Wkkgz als de Wlz blijkt dat het aantal beroepen tegen de hier aan de orde zijnde besluiten naar verwachting gering zal zijn, is daarom niet relevant.
Tegen uitspraken van de rechtbank Rotterdam over handhavingsbesluiten op grond van de Wkkgz en de Wlz staat, behoudens tegen een besluit van een met het toezicht belaste ambtenaar op grond van artikel 10.4.2, vierde lid, Wlz, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen laatstgenoemd besluit staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, nu een besluit van een met het toezicht belaste ambtenaar, anders dan een besluit van de Minister, niet is uitgezonderd in artikel 9 van bijlage 2. Er is geen goede reden om hier onderscheid te maken tussen een handhavingsbesluit van de Minister en dat van een met het toezicht belaste ambtenaar. Verder kan tegen een besluit van een met het toezicht belaste ambtenaar op grond van hoofdstuk 4 Wkkgz wel hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak. De mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak is conform de hoofdregel van artikel 8:105 Awb. Ingevolge deze bepaling wordt na een beroepsprocedure bij de rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van bijlage 2 Awb dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
De regering ziet aldus reden om voor te stellen de huidige concentratie van beroep voor de desbetreffende handhavingsbesluiten op grond van de Wkkgz en Wlz te laten vervallen en dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in al deze gevallen de in hoger beroep bevoegde instantie is.
In artikel 11:3 Awb is reeds voorzien in een overgangsbepaling. Deze houdt in dat een wijziging van de bijlage automatisch eerbiedigende werking heeft ten aanzien van reeds genomen besluiten en reeds gedane uitspraken. Dit betekent dat voor de vraag bij welke rechtbank beroep kan worden ingesteld tegen de hier aan de orde zijnde besluiten, bepalend is hoe de artikelen 7 en 9 van bijlage 2 luidden op het tijdstip waarop het bestreden besluit werd bekendgemaakt. Derhalve kan tegen een besluit dat bekend is gemaakt vóór de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging, beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Is een besluit bekendgemaakt na die inwerkingtreding, dan kan ook beroep worden ingesteld bij andere rechtbanken. Voor het instellen van hoger beroep heeft de voorgestelde wijziging alleen gevolgen voor een besluit op grond van artikel 10.4.2, vierde lid, Wlz. Is een dergelijk besluit bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging, dan kan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Is zo’n besluit bekendgemaakt na die inwerkingtreding, dan kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor alle overige besluiten op grond van hoofdstuk 4 Wkkgz en hoofdstuk 10, §4, Wlz geldt dat, zowel in geval van bekendmaking van het bestreden besluit vóór als na inwerkingtreding van de voorgestelde wijziging, hoger beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
De wijziging van de artikelen 7 en 9 van bijlage 2 Awb levert geen regeldruk op voor burgers of bedrijven, omdat hiermee enkel de concentratie van beroepen bij de rechtbank Rotterdam komt te vervallen en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de in hoger beroep bevoegde instantie wordt voor alle desbetreffende besluiten.
De voorgestelde wijziging heeft geen financiële gevolgen. De Raad voor de rechtspraak heeft in zijn advies aangegeven dat de wijziging niet tot substantiële gevolgen voor de werklast van de rechtspraak zal leiden.
De voorgestelde wijziging van bijlage 2 Awb is door de Minister van VWS voorgelegd aan de Raad voor de rechtspraak, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Adviescollege toetsing regeldruk.
Zowel de Raad voor de rechtspraak als de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kunnen zich vinden in de voorgestelde wijziging en hebben daarbij geen inhoudelijke opmerkingen. Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de toelichting op de gevolgen voor de regeldruk.
Onderdeel A
De Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie jeugdzorg zijn inmiddels gefuseerd tot de Inspectie gezondheidszorg en jeugd. Het opschrift wordt om die reden gewijzigd.
Onderdeel B
Het eerste lid regelt dat de concentratie van beroepen bij de rechtbank Rotterdam tegen besluiten op grond van hoofdstuk 4 Wkkgz en hoofdstuk 10, paragraaf 4, Wlz, komt te vervallen. Dit betekent dat beroep tegen deze besluiten bij alle rechtbanken kan worden ingesteld.
De in het tweede lid voorgestelde wijziging van artikel 9 van bijlage 2 heeft tot gevolg dat de Centrale Raad van Beroep niet langer de in hoger beroep bevoegde instantie is voor een besluit van een met het toezicht belaste ambtenaar op grond van artikel 10.4.2, vierde lid, Wlz. Volgens de hoofdregel van artikel 8:105 Awb is daarmee ook in dit geval de Afdeling bestuursrechtspraak de in hoger beroep bevoegde instantie. Dit betekent dat bij de Afdeling hoger beroep kan worden ingesteld in het kader van alle besluiten van de Minister en een met het toezicht belaste ambtenaar op grond van hoofdstuk 4 Wkkgz en hoofdstuk 10, § 4, Wlz.
Deze toelichting wordt mede gegeven namens de Minister voor Medische Zorg in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de Wkkgz.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge