Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele moderniseringen aan te brengen in de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) en in verband daarmee enkele bepalingen in het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht aan te passen, in het perspectief van een fundamentele herziening van de wetgeving met betrekking tot ambtsdelicten van leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) wordt als volgt gewijzigd:
A
Voor artikel 1 wordt ingevoegd:
B
Artikel 1 komt te luiden:
C
Artikel 2 komt te luiden:
D
Na artikel 2 wordt ingevoegd:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
ambtsmisdrijven of ambtsovertredingen, begaan door een lid van de Staten-Generaal, een minister of een staatssecretaris in die betrekking;
vervolging wegens een ambtsdelict.
2. Onder ambtsdelicten worden mede verstaan strafbare feiten begaan onder een der verzwarende omstandigheden, omschreven in artikel 44 van het Wetboek van Strafrecht.
E
Artikel 4 komt te luiden:
1. De leden van de Staten-Generaal, Onze ministers en de staatssecretarissen staan, ook na hun aftreden, wegens ambtsdelicten terecht voor de Hoge Raad.
2. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer.
3. De procureur-generaal bij de Hoge Raad is verplicht aan de ontvangen opdracht tot vervolging onmiddellijk gevolg te geven.
G
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het koninklijk besluit waarbij de opdracht wordt gegeven tot vervolging bevat een nauwkeurige aanduiding van het ten laste gelegde feit en de opdracht aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad om de vervolging in te stellen.
2. Voor het tweede lid wordt de aanduiding «2.» geplaatst. In dat lid wordt «medegedeeld» vervangen door «toegezonden».
H
Artikel 6 komt te luiden:
J
Artikel 7 komt te luiden:
K
Artikel 8 komt te luiden:
L
Artikel 9 komt te luiden:
M
Artikel 10 komt te luiden:
N
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid wordt de aanduiding «1.» geplaatst. In dat lid wordt «aanklagt» vervangen door «aanklacht».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De hoofdstukken 3, 4, 5 en 7 van de Wet op de parlementaire enquête 2008 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. degene tegen wie de aanklacht is gericht niet verplicht is de commissie van onderzoek medewerking te verlenen;
b. artikel 217 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing is.
3. Het derde lid vervalt.
O
Artikel 12 komt te luiden:
P
Artikel 13 komt te luiden:
Q
Artikel 14 komt te luiden:
1. Bij de beraadslaging over de aanklacht wordt degene tegen wie de aanklacht is gericht gehoord, indien deze daarom verzoekt. Aan deze persoon wordt in ieder geval het laatst het woord gegeven.
2. Het eerste lid geldt eveneens indien voor of tijdens het onderzoek het kamerlidmaatschap van het betrokken lid van de Staten-Generaal is beëindigd of aan de betrokken minister of staatssecretaris ontslag is verleend.
R
Artikel 15 komt te luiden:
1. Indien de Tweede Kamer een aanklacht als bedoeld in artikel 7 niet in overweging heeft genomen, kan zij deze bij het opkomen van nieuwe bezwaren alsnog in overweging nemen. Eveneens kan in dat geval bij koninklijk besluit de opdracht worden gegeven tot vervolging van dezelfde persoon wegens dezelfde feiten.
2. Indien de Tweede Kamer de aanklacht na gedaan onderzoek en gehouden beraadslaging heeft verworpen, kan ten aanzien van dezelfde persoon wegens dezelfde feiten noch door de regering noch door de Tweede Kamer opnieuw onderzoek worden gedaan noch een opdracht tot vervolging worden gegeven.
S
Artikel 16 komt te luiden:
T
Artikel 17 komt te luiden:
U
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor het eerste lid wordt de aanduiding «1.» geplaatst. In dat lid wordt «regt» vervangen door «recht».
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de Tweede Kamer genoegzame gronden tot vervolging aanwezig acht, geeft zij opdracht aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad om de vervolging in te stellen. Het daartoe strekkende besluit bevat een nauwkeurige aanduiding van het ten laste gelegde feit. Binnen drie dagen nadat de Tweede Kamer het besluit heeft genomen, wordt dit tezamen met de aanklacht en de verzamelde informatie toegezonden aan de procureur-generaal.
Het derde lid komt te luiden:
3. Een afschrift van het besluit wordt toegezonden aan de betrokkene, aan Onze Minister van Justitie en Veiligheid en aan de Eerste Kamer.
V
Artikel 19 komt te luiden:
X
Artikel 36 komt te luiden:
Y
Na artikel 36 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 483 vervalt.
B
In artikel 484, eerste lid, onderdeel 5°, wordt «artikel 483» vervangen door «De Wet ministeriële verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen» en «last» door «opdracht».
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 355 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «de hoofden van ministeriële departementen» vervangen door «de ministers of staatssecretarissen».
2. In onderdeel 1° vervalt «of koninklijke beschikkingen» en wordt «algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat» vervangen door «algemene maatregelen van bestuur».
3. In onderdeel 2° vervalt «of koninklijke beschikkingen» en wordt «van een der hoofden van de ministeriële departementen» vervangen door «van een minister of staatssecretaris».
4. In onderdeel 3° wordt «algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat» vervangen door «algemene maatregelen van bestuur».
5. In onderdeel 4° wordt «algemene maatregelen van inwendig bestuur van de staat» vervangen door «algemene maatregelen van bestuur» en wordt «hun ministeriële departementen» vervangen door «hun taak».
B
In artikel 356 wordt «de hoofden van ministeriële departementen» vervangen door «de ministers en staatssecretarissen».
Op een aanklacht als bedoeld in artikel 7 van de wet van 22 april 1855, houdende regeling der verantwoordelijkheid van de Hoofden der Ministeriële Departementen (Stb. 1855, 33) die is ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft het recht zoals dat luidde voor dat tijdstip van toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,