Ontvangen 12 september 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid vervalt «binnen drie maanden na de dagtekening van die uitspraak of die beslissing» en wordt «de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de woonplaats van de instelling is gelegen» vervangen door «bij de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam».
2. Na het vierde lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
4a. Het beroep wordt ingesteld bij verzoekschrift binnen drie maanden nadat de verzoekende partij van de in het eerste lid bedoelde uitspaak of beslissing op de hoogte is gesteld. De wederpartij wordt van het beroep in kennis gesteld.
4b. De ondernemingskamer behandelt het verzoek van de meeste spoed.
4c. Tegen een uitspraak van de ondernemingskamer kan geen beroep in cassatie worden ingesteld.
3. In het vijfde lid wordt «de kantonrechter» vervangen door «de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam».
4. In het zesde lid wordt «De kantonrechter» vervangen door «De ondernemingskamer».
In tegenstelling tot de huidige situatie opent het wetsvoorstel de mogelijkheid om tegen een uitspraak van de commissie van vertrouwenslieden in beroep te gaan. Indieners begrijpen deze wens, maar vinden dat dit beter geregeld zou kunnen worden door de beroepsprocedure te laten verlopen via de Ondernemerskamer. De Ondernemingskamer vervult deze rol ook in de Wet medezeggenschap scholen. Bovendien beoordeelt de Ondernemingskamer geschillen over de toepassing van het adviesrecht op basis van de Wet op de ondernemingsraden. Er is dus al expertise opgebouwd in de beoordeling van medezeggenschapsgeschillen. Dit amendement stelt daarom voor om de Ondernemingskamer deze rol ook te geven in de Wmcz. De kosten van de beroepsprocedure kunnen hierdoor, zowel in tijd als in geld, substantieel worden beperkt.
Stoffer Van der Staaij