Vastgesteld 21 februari 2018
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
blz. |
|||
---|---|---|---|
ALGEMEEN |
2 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
|
2. |
Medezeggenschap |
4 |
|
3. |
Goed bestuur en medezeggenschap |
5 |
|
4. |
Cliëntenraden meer in positie |
6 |
|
5. |
Reikwijdte van het wetsvoorstel |
7 |
|
6. |
Hoofdlijnen en doelstelling van het wetsvoorstel |
10 |
|
6.1 |
Gelaagdheid in de medezeggenschap en ruimte voor maatwerk |
10 |
|
6.2 |
Uitbreiding onderwerpen medezeggenschapsregeling |
16 |
|
6.3 |
Instemmingsrecht |
16 |
|
6.4 |
Bekostiging en facilitering cliëntenraden |
19 |
|
6.5 |
Toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting |
20 |
|
6.6 |
Recht van enquête |
21 |
|
6.7 |
Contact achterban |
21 |
|
6.8 |
Tijdig vragen advies of instemming |
22 |
|
6.9 |
Ontbinding van de cliëntenraad |
23 |
|
6.10 |
Vervallen verslagverplichting |
24 |
|
7. |
Handhaving en toezicht |
24 |
|
8. |
Regeldruk |
25 |
|
9. |
Consultatie en Advies |
26 |
|
ARTIKELSGEWIJS |
27 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna: het wetsvoorstel). Genoemde leden zijn van mening dat het vragen naar de wensen en behoeften van cliënten volkomen vanzelfsprekend moet zijn. Deze leden vinden het daarom in zijn algemeenheid ook belangrijk dat cliënten keuzemogelijkheden hebben en dat er ruimte is voor nieuwe zorgaanbieders om tot de markt toe te treden. Zodat cliënten ook kunnen stemmen met hun voeten. Deze leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen over het voorliggende wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe bepalingen met betrekking tot het wetsvoorstel. Genoemde leden begrijpen de onderhavige wet zo dat deze nieuwe bepalingen nodig zijn om de cliëntenraad een betere positie te geven in zijn relatie met directies en besturen van zorginstellingen. Hierdoor wordt de mogelijkheid geboden om de cliëntenraad in de praktijk beter te laten functioneren. Daar kunnen deze leden begrip voor opbrengen.
Deze leden zien zelf ook leden van cliëntenraden en spreken met hen, en horen de geuite zorgen over hoe de medezeggenschap in hun instelling nu wordt ingevuld. Deze leden kunnen zich kortom vinden in strekking en doelstelling van het wetsvoorstel. Deze leden hebben echter nog wel een aantal vragen over de uitvoerbaarheid van de wet en wat van leden van de cliëntenraden allemaal verwacht kan en moet worden.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Voor genoemde leden staan cliënten en patiënten in de zorg centraal. Het is daarbij van groot belang dat zorginstellingen goed naar deze groep luisteren. Zoals de regering stelt, wordt het belang van medezeggenschap breed gedeeld. Deze leden ondersteunen dan ook van harte het hoofddoel van deze wet, namelijk de verbetering van de medezeggenschap door de aanpak van de bestaande belemmeringen. Wel hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daar de volgende opmerkingen en vragen over. Voornoemde leden onderstrepen het belang van een sterke medezeggenschap voor cliënten bij zorginstellingen. Goede zorg komt pas volledig tot zijn recht als cliënten daarbij worden betrokken.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden vinden dat de macht in de zorg moet worden verschoven van de top naar de basis. Cliënten hebben vaak een andere afhankelijkheid van en loyaliteit tot de organisatie dan bestuurders en toezichthouders die vaak maar tijdelijk aan het roer staan. Deze leden vinden (dan ook) dat de beslissende macht moet toekomen aan diegenen die het grootste belang hebben in de organisatie, namelijk cliënten en zorgverleners.
Op dit moment is het moeilijk besluitvorming van bestuurders te blokkeren of daar tegenin te gaan. Deze leden vinden het daarom goed dat een vernieuwd wetsvoorstel voorligt. Zij vinden het voorstel echter niet ver genoeg gaan. Wat de leden van de SP-fractie betreft moet worden toegegaan van een cliëntenraad naar een zeggenschapsraad, die macht kan uitoefenen op het beleid van de organisatie. Een gekozen raad met een evenredige vertegenwoordiging van personeel en cliënten voor een tijdsbestek van minimaal twee jaar. Genoemde leden vragen de regering een opvatting te geven over een dergelijk plan.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden hechten veel waarde aan goede en zo lokaal mogelijke medezeggenschap voor cliënten van zorginstellingen en zijn dan ook verheugd dat nu een wetsvoorstel voorligt dat beoogt deze medezeggenschap te verbeteren. Tegelijkertijd zijn deze leden zich ervan bewust dat het aanpassen van wetgeving niet voldoende is om de medezeggenschap te verbeteren. Met de Afdeling advisering van de Raad van State zijn deze leden het eens dat ook bestaande knelpunten moeten worden weggenomen en een cultuurverandering binnen instellingen tot stand moet worden gebracht.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er, mede naar aanleiding van de aangenomen motie Bouwmeester/Dik-Faber,* meerdere overleggen hebben plaatsgevonden over verbetering van de medezeggenschap in zorginstellingen met de betrokken organisaties, zoals met de Brancheorganisaties Zorg (BoZ), het Landelijk Steunpunt Medezeggenschap (LSR), Zeggenschap in Zorg (LOC) en het Netwerk Cliëntenraden Zorg (NCZ). Ook heeft een internetconsultatie plaatsgevonden, waarvan veel organisaties gebruik hebben gemaakt. Op basis hiervan is het consultatiewetsvoorstel nog op onderdelen aangepast. Tegelijkertijd bemerken genoemde leden dat de BoZ enerzijds en de medezeggenschapsorganisaties anderzijds nog altijd zeer verschillend kijken naar het onderhavige wetsvoorstel en uiteenlopende aanpassingen wensen. Deze leden vragen de regering of zij van mening is of het onderhavige wetsvoorstel evenwichtig is en op voldoende draagvlak kan rekenen. Zij vragen de regering dit oordeel nader te onderbouwen, temeer daar draagvlak en goede samenwerking tussen de verschillende partijen van groot belang zijn om te werken aan het oplossen van knelpunten en de cultuuromslag.
De leden van de SGP-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel. Genoemde leden hechten aan medezeggenschap van cliënten en vinden het daarom een goede zaak dat de huidige Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) geactualiseerd wordt. Desondanks hebben zij nog een aantal belangrijke vragen over de manier waarop de regering de medezeggenschap in dit wetsvoorstel wil vormgeven. Zij maken daarom graag van de gelegenheid gebruik om de regering een aantal vragen te stellen.
In het algemeen vragen deze leden waarom de regering de fundamentele kritiek van de Raad van State op veel onderdelen naast zich neerlegt. De Raad van State merkt immers op dat «de uitbreiding en aanscherping van de formele bevoegdheden van cliëntenraden niet werkelijk zal bijdragen aan het bereiken van effectieve medezeggenschap als niet eerst de bestaande knelpunten in de medezeggenschap worden weggenomen en een cultuurverandering binnen instellingen tot stand is gebracht.» Kan worden uitgelegd waarom de regering deze kritiek naast zich neerlegt en geen fundamentele wijzigingen zijn aangebracht in het voorliggende wetsvoorstel ten opzichte van het voorstel dat voorgelegd is aan de Raad van State? Welke mogelijkheden ziet de regering om – meer dan in de memorie van toelichting beschreven wordt – te bevorderen dat de gewenste cultuuromslag wordt bereikt?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering wat het adviesrecht van de cliëntenraad voor een bestuur van een zorginstelling precies inhoudt. In hoeverre mag worden afgeweken van de adviezen die door de cliëntenraad worden gegeven? Dient dit ook gemotiveerd te worden bij de commissie van vertrouwenslieden? Op welke wijze vindt de toets plaats?
In de ogen van de CDA-fractie is naast het meer formele karakter van medezeggenschap soms het informele karakter van de inspraak van meer belang voor een gezonde organisatiecultuur. In een ideale situatie zijn inspraak en medezeggenschap goed op elkaar afgestemd. In artikel 2 is aangegeven dat de zorgaanbieder verplicht is om alle individuele cliënten en vertegenwoordigers inspraak te geven over zaken, die direct van invloed zijn op hun dagelijks leven. Geeft dit artikel niet erg veel vrijheid aan besturen van zorginstellingen om te bepalen met welke methoden zij dit doen, zo vragen genoemde leden. Is het niet verstandig om het begrip inspraak meer te specificeren? Kan de regering het onderscheid tussen inspraak en medezeggenschap binnen het wetsvoorstel beter en nader duiden?
Verder hebben deze leden vragen over de samenloop van medezeggenschap van cliënten en werknemers. Hoe verhouden de aan cliënten geboden instemmingsrechten zich met de rechten die werknemers hebben vanuit de Wet op de ondernemingsraden (Wor)? Is het daarbij mogelijk dat spanningen ontstaan wanneer beide geledingen anders adviseren of instemmen op een voorgenomen besluit? Deze leden vragen bovendien of de onderwerpen waarover beide medezeggenschapsorganen zich moeten buigen niet overlappend zijn. Wanneer dat wel zo is, welk advies of instemming, in geval van tegenstrijdige opvattingen, is dan leidend, zo willen deze leden weten.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de wijze waarop inspraak conform artikel 2 verleend wordt eenzijdig door de zorgorganisatie bepaald lijkt te kunnen worden. Derhalve vragen genoemde leden hoe deze inspraak in de praktijk wordt vormgegeven. Kunnen aan deze inspraak rechten ontleend worden? Hoe staat inspraak van cliënten in verhouding tot medezeggenschap via de cliëntenraad?
De leden van de SP-fractie vinden het teleurstellend dat dit wetsvoorstel geen zeggenschap, maar medezeggenschap regelt. In de wettekst staat immers: «Cliënten kunnen niet op de stoel van de bestuurder zitten zonder ook dienst verantwoordelijkheden over te nemen.» Genoemde leden vragen de regering wie bestuurders in het gareel houdt als zij zich loszingen van de organisatie of als zij geen gevoel hebben voor de organisatie die zij leiden. Toezichthouders staan vaak te ver weg of hebben beperkt inzicht in wat binnen de organisatie gebeurt. Waarom is de regering niet van mening dat de constanten, dus cliënten en zorgverleners, meer te zeggen krijgen over hun organisatie dan bestuurders en toezichthouders, de passanten die vaak maar tijdelijk aan het roer staan?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat het wetsvoorstel in het bijzonder gaat over medezeggenschap in de vorm van indirecte participatie. Slechts één artikel gaat over inspraak, oftewel directe participatie. In de praktijk wordt directe participatie echter vaak toegepast en kan het ook een wenselijke vorm van medezeggenschap zijn. Genoemde leden vragen de regering wat zij verstaat onder inspraak. Zij vragen de regering verder nader in te gaan op het verschil tussen inspraak en medezeggenschap via een cliëntenraad. Voorts vragen deze leden of het een doelstelling is van de regering om directe participatie actief te bevorderen naast medezeggenschap via de cliëntenraad.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het wetsvoorstel niets over de samenwerking tussen cliënten en medewerkers als het gaat om medezeggenschap, terwijl beide groepen vaak wel gedeelde belangen hebben. Kan de regering aangeven of zij overwogen heeft om de samenwerking tussen ondernemingsraden en cliëntenraden (binnen grotere instellingen) op enigerlei wijze te stimuleren of vorm te geven. Is het bijvoorbeeld een idee om ondernemingsraden en cliëntenraden één per keer jaar gezamenlijk te laten vergaderen om elkaars belangen en positie beter te leren begrijpen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering samen met betrokken partijen de afgelopen jaren heeft getracht een cultuurverandering teweeg te brengen, zodat medezeggenschap vanzelfsprekender wordt. Genoemde leden zijn van mening dat effectieve medezeggenschap niet alleen kan worden bereikt door nieuwe wet- en regelgeving, maar ook dient voort te komen uit een cultuurverandering. Ook de Raad van State heeft hierover opmerkingen gemaakt in zijn advies. Deze leden vragen de regering inzichtelijk te maken hoeveel instellingen op dit moment nog geen cliëntenraad hebben, terwijl zij deze wel zouden moeten instellen. Daarnaast willen deze leden graag inzicht krijgen in het aantal zorginstellingen dat wel cliëntenraden heeft ingesteld, maar waar de raden belemmerd worden in hun functioneren dan wel geen effectieve bijdrage leveren. Voorts vragen deze leden inzicht in de resultaten van de verschillende programma’s, waaronder de agenda goed bestuur, de Zorgbrede Governancecode 2017 en Goed bestuur in de zorg, om een cultuurverandering in te zetten. Waarom hebben de programma’s nauwelijks geleid tot verandering, waardoor voor een groot aantal instellingen de urgentie om medezeggenschap gedegen vorm te geven ontbreekt? Is de regering voornemens om aanvullend op deze programma’s verder in te zetten op een cultuurverandering? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de bestaande knelpunten in het functioneren van cliëntenraden? Kan de regering toelichten welke mogelijkheden zij ziet om voorafgaand aan het inwerkingtreden van het voorliggende wetsvoorstel in te zetten op het wegnemen van bestaande knelpunten in het functioneren van cliëntenraden?
Tenslotte vragen deze leden wat de stand van zaken is van het accreditatietraject van bestuurders van de Nederlandse Vereniging van Bestuurders in de Zorg (NVZD). Hoeveel bestuurders zijn inmiddels geaccrediteerd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het van belang vindt dat cliëntenraden in staat zijn de dialoog met het bestuur aan te gaan. Zij moeten zich goed laten voeden door de cliënten binnen de organisatie. Ook dienen de cliëntenraad en de raad van toezicht goed met elkaar in verbinding te staan en moeten bestuurders en toezichthouders hun verantwoordelijkheid tegenover de cliënt voelen, het cliëntperspectief betrekken in hun besluitvorming en daar ook naar handelen. Verder wordt gesteld dat het vooral belangrijk is om te kijken naar wat nodig is om de cultuur binnen zorgorganisaties zo te veranderen, dat ook ruimte is voor inbreng en kritische tegenspraak van de cliënt. Genoemde leden begrijpen dat naast het wetstraject, een aantal projecten tot uitvoer wordt gebracht of is gebracht om de noodzakelijke cultuurveranderingen tot stand te brengen. Hier wordt ook een aantal instrumenten voor ontwikkeld. Deze leden vragen de regering hier wat meer uitleg over te geven. Wat voor soort instrumenten zijn dit, zijn er verschillende instrumenten voor de variëteit aan instellingen en hoe denkt de regering dat met deze instrumenten cultuurverandering gestimuleerd wordt?
De leden van de D66-fractie lezen over diverse initiatieven die binnen de sector zijn ondernomen om de cultuurverandering te bewerkstelligen die volgens de regering nodig is, daar een wetswijziging alleen daarvoor niet volstaat. Goede voorbeelden als genoemde governancecode en accreditatietrajecten voor bestuurders en toezichthouders, zullen bijdragen aan deze cultuurverandering. Daarnaast lezen genoemde leden dat de Minister voor Medische Zorg samen met cliëntenraden en zorgaanbieders zal werken aan het delen van «best practices». Dit zijn echter niet alle factoren die een cultuurverandering kunnen veroorzaken, zoals ook de regering aangeeft door de toevoeging «die de cultuur mede kunnen veranderen». Graag horen deze leden in hoeverre deze cultuur op dit moment nog veranderd dient te worden, in hoeverre de cultuurverandering nu gaande is en welke andere elementen of acties nog ondernomen dienen te worden door cliëntenraden, zorgaanbieders of de regering om een verdere cultuurverandering te bewerkstelligen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in het voorliggende wetsvoorstel wordt voorgesteld dat de Minister voor Medische Zorg de komende tijd met vooruitstrevende cliëntenraden en zorgaanbieders aandacht gaat geven aan vernieuwende manieren van medezeggenschap. Genoemde leden vragen waarom de Minister niet langs gaat bij cliëntenraden en zorgaanbieders waar dit niet zo goed geregeld is. Waarom gaat de Minister bijvoorbeeld niet langs bij die bestuurders die niet luisteren naar hun cliënten(raden), zoals terecht geconstateerd wordt in het wetsvoorstel? Deze leden vragen om een reactie hierop.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn, zoals al eerder opgemerkt, van mening dat cultuurverandering essentieel is om de medezeggenschap van cliënten effectiever te maken. Zij missen echter inzicht in wat de regering concreet wil doen om deze cultuurverandering tot stand te brengen en vragen de regering hier nader op in te gaan.
De leden van de CDA-fractie lezen dat volgens de Raad van State in dit wetsvoorstel hogere professionele eisen worden gesteld aan leden van cliëntenraden. De regering stelt hier tegenover dat de bestuurder juist meer moet doen om effectieve medezeggenschap in de praktijk gestalte te geven. Genoemde leden snappen dit, maar zij zien ook het punt van de Raad van State; mensen in cliëntenraden moeten ook het een en ander begrijpen en zich het functioneren van cliëntenraden (rechten en plichten, geschillenbeslechting etc.) eigen maken. Deze leden zijn van mening dat dit niet alleen maar bij de instelling neergelegd kan worden (nodig is begrijpelijke informatie). Deze leden vragen de regering wat dieper op dit specifieke punt in te gaan en dus op de kritiek van de Raad van State in te gaan.
De leden van de CDA fractie zijn van mening dat cliëntenraden niet moeten gaan functioneren als professionele adviesraden of ondernemingsraden. Genoemde leden vinden het van belang dat cliëntenraden dicht bij de cliënten staan en niet zelf nog eens afstemming moeten organiseren om te weten wat onder cliënten leeft. Ziet de regering dit punt van deze leden ook? Hoe wordt de unieke positie van een cliëntenraad geborgd?
De leden van de D66-fractie herinneren zich de incidenten in onder andere de zorg en het onderwijs, die geleid hebben tot de oprichting van de Ministeriële Commissie Vernieuwing
Publieke Belangen en de Commissie Behoorlijk Bestuur. Een van de conclusies was dat instellingen die een publieke taak vervullen zich meer moeten richten op hun cliënten. Daar de huidige Wmcz al in 1996 van kracht werd, vragen genoemde leden hoe de regering de incidenten ziet. Werden hier de belemmeringen van de vigerende Wmcz, waarover gesproken werd in de inleiding, zichtbaar of lag hier een groter probleem aan ten grondslag?
In het onderzoekrapport van instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) van de Erasmus Universiteit Rotterdam wordt een aantal zaken duidelijk gemaakt, zoals de juridische duiding van termen. Daarnaast noemt het iBMG een aantal principes voor effectieve medezeggenschap. Een daarvan is dat medezeggenschap is gebaat bij variëteit. Graag horen deze leden hoe de regering het begrip «variëteit» in het licht van medezeggenschap definieert en hoe de regering de ruimte, die hiervoor volgens het iBMG opengelaten dient te worden, terug ziet in het wetsvoorstel. Daarnaast dient ruimte te zijn voor experimenten met nieuwe vormen van medezeggenschap. Deze leden vragen de regering of deze ruimte er in het wetsvoorstel is en of daar een toelichting op gegeven kan worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of sprake is van een gelijke verhouding tussen de cliëntenraad en de ondernemingsraad. Kan de regering dit verder toelichten? Genoemde leden vragen specifiek waarom geen aansluiting is gezocht bij ondernemingsraden conform de Wor. Deze leden zijn van mening dat in de Wor wordt bepaald dat, indien er nog geen ondernemingsraad is, de ondernemer op basis van een voorlopig reglement een eerste ondernemingsraad moet instellen. Deze ondernemingsraad krijgt vervolgens de taak een definitief reglement op te stellen (volgens artikel 48 Wor). Kan de regering beargumenteren waarom deze gedachtegang qua strekking niet wordt overgenomen in het wetsvoorstel?
Deze leden constateren dat de instelling met een representatief te achten delegatie van cliënten of vertegenwoordigers afspraken maakt over onder meer de wijze van benoeming en ontslag, zittingstermijnen en het aantal leden. Is bewust gekozen zaken als zittingstermijnen en aantal leden niet verder te specificeren? Deze leden vragen wat de beweegredenen hiervoor zijn.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering helder aan te geven welke problemen met dit wetsvoorstel moeten worden opgelost. Zij missen een duidelijke probleemanalyse van de regering op basis van de huidige Wmcz wat moet verbeteren in de medezeggenschap van cliënten. Ook willen zij de regering vragen om aan te geven wat de doelen zijn die met dit wetsvoorstel beoogd worden, zodat te zijner tijd beoordeeld kan worden of deze doelen zijn gehaald.
Genoemde leden zijn verheugd met het uitvoerige onderzoek door het iBMG naar aanleiding van de aangenomen motie Bouwmeester/Dik-Faber.* Uit dit onderzoek blijkt duidelijk dat medezeggenschap gebaat is bij variëteit en experimenteerruimte. Tegelijkertijd is een belangrijk kritiekpunt vanuit medezeggenschapsorganen dat het onderhavige wetsvoorstel weinig ruimte laat voor variëteit en experimenteerruimte. Genoemde leden vragen de regering of zij deze kritiek herkent en of zij mogelijkheden ziet om meer ruimte voor eigen invulling in te bouwen in het wetsvoorstel, zodat lokale cliëntenraden en instellingen gezamenlijk kunnen afwijken van de wettelijke bepalingen als zij dit beide wenselijk vinden.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom het wetsvoorstel uitgebreid wordt van alleen collectief gefinancierde aanbieders naar privaat gefinancierde aanbieders. Genoemde leden vragen of bij de laatste vorm van zorg niet eerder de mogelijkheid bestaat om «te stemmen met je voeten». Daarnaast vragen deze leden wat de gevolgen zijn van het weer uitbreiden van de reikwijdte naar zorgaanbieders zonder verblijf. Welke zorgaanbieders gaan daardoor extra onder de reikwijdte van de wet vallen?
De leden van de VVD-fractie vinden dat wet- en regelgeving altijd proportioneel moet zijn. Dat wil zeggen dat een effectieve en doelmatige oplossing voor problemen moet worden geboden, maar ook dat van kleine instellingen niet onevenredig grote verplichtingen moeten worden gevraagd. De grens voor een verplichte cliëntenraad wordt in het wetsvoorstel gelegd bij een instelling die zorg doet verlenen door meer dan tien natuurlijke personen. In de memorie van toelichting wordt deze grens arbitrair genoemd. Genoemde leden vragen de regering waarom de grens daar wordt gelegd. Waarom wordt bijvoorbeeld niet aangesloten bij de grens voor het verplicht hebben van een ondernemingsraad, te weten meer dan 50 personen in dienst hebben? Deze leden vragen wat de gevolgen zijn als de grens hoger wordt gelegd.
Deze leden vragen voorts wat wordt bedoeld met meer dan tien natuurlijke personen. Gaat het hier bijvoorbeeld om fte’s of om tien personen? In hoeverre is het wenselijk om een zorgaanbieder met tien natuurlijke personen, die allemaal een qua uren klein contract hebben, de verplichting op te leggen om een cliëntenraad te hebben? Wat wordt bedoeld met «in de regel» als het gaat om een instelling die in de regel door meer dan tien personen zorg doet verlenen?
Via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) kunnen vormen van zorg en categorieën van instellingen worden uitgesloten van de verplichtingen die uit het wetsvoorstel voortvloeien. Deze leden vragen of het klopt dat de regering direct een AMvB zal ontwerpen. Waarom worden deze vormen van zorg en categorieën van instellingen niet (deels) al opgenomen in de wet? In de artikelsgewijze toelichting blijkt immers dat al een duidelijk beeld bestaat, zoals apothekers, militaire instellingen en justitiële instellingen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of het klopt dat instellingen die louter maatschappelijke ondersteuning verlenen niet onder het onderhavige wetsvoorstel vallen. Genoemde leden vragen of de regering anders voornemens is om in de AMvB ook direct de instellingen die louter maatschappelijke ondersteuning verlenen, bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), uit te zonderen van de verplichting. Kan de regering dit toelichten? Waarom is eerstelijnszorg niet uitgezonderd van de werking van de wet (al dan niet via de AMvB)? Deze leden vragen voorts hoeveel aanbieders van eerstelijnszorg straks een cliëntenraad in het leven zullen moeten roepen.
Deze leden vragen daarnaast welke andere mogelijkheden de regering ziet voor meer differentiatie in de medezeggenschapsregels, bijvoorbeeld bij zorginstellingen zonder verblijf, zoals de eerstelijnszorg of planbare curatieve zorg. Hoe wordt in het voorliggende wetsvoorstel rekening gehouden met de andere soort zorgrelatie waarvan hier sprake is, dat wil zeggen, een kortere behandelduur en daarmee een wisselend patiëntenbestand?
De leden van de CDA-fractie lezen dat in dit wetsvoorstel gekozen is aansluiting te zoeken bij de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bij de omschrijving van de begrippen zorg en instelling. Dit wetsvoorstel is dus van toepassing op iedere rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent, op ieder organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen, evenals op een natuurlijke persoon die bedrijfsmatig zorg doet verlenen. Onder zorg wordt in dit verband verstaan zorg als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz), zorg als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Zvw) en andere zorg zoals omschreven in de Wkkgz. Genoemde leden vragen hoe medezeggenschap dient te worden ingevuld als organisaties via diverse wetten zorg verlenen. Instellingen verlenen veelvuldig zorg via de Zvw, de WLz, maar ook via de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Deze leden vragen hoe de regering dat uitvoeringstechnisch voor zich ziet. Deze leden vragen voorts aan de regering om dit schematisch weer te geven. Deze leden vragen tenslotte of het klopt dat in extreme gevallen vier regimes van medezeggenschap geldig kunnen zijn.
Verder vragen de leden van de CDA-fractie om aan te geven wat de invloed van dit wetsvoorstel op de eerstelijnszorg zal zijn. Waarom is gekozen voor aansluiting bij de Wkkgz en niet voor aansluiting bij de Zorgbrede Governancecode 2017 of bij de Wor, waar de grens gelegd wordt bij een zorgaanbieder met 50 zorgverleners in plaats van de tien in het huidige voorstel? Hoe kan een cliëntenraad in de eerstelijnszorg zijn taken uitoefenen als het patiëntenbestand van de zorgaanbieder steeds wisselt (behandelovereenkomsten met fysiotherapeuten en verloskundigen zijn vaak van korte duur)? Genoemde leden hebben daarom behoefte aan meer uitleg over artikel 1, tweede lid. In vorengenoemd artikel kan immers via een AMvB worden bepaald voor welke soorten zorg de wet niet van toepassing is. Deze leden vragen de regering aan te geven waaraan dan gedacht wordt. Tenslotte vragen deze leden of specifiek wordt gedacht aan de eerstelijnszorg.
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel ook van toepassing is op instellingen die eenvoudige vervoersvoorzieningen bieden, dan wel geneesmiddelen, hulpmiddelen of dieetmiddelen leveren. Voornoemde leden vragen of dit een eindige lijst is of dat er ook nog andere instellingen zijn waarbij het regelen van medezeggenschap, zoals de regering aangeeft, niet voor de hand ligt. Daarnaast sluit de regering het uitzonderen van instellingen en categorieën door middel van een AMvB niet uit. Deze leden vragen op basis van welke criteria zulke uitzonderingen gemaakt zullen worden. Kan een eventuele uitzondering ook van toepassing zijn op instellingen die aansluiten bij de Wkkgz en/of zorg leveren zoals omschreven in de Wlz, de Zvw of de Wkkgz? Deze leden vragen of er categorieën van instellingen zijn die de regering op dit moment op het oog heeft om via een AMvB uit te zonderen van de verplichtingen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de reikwijdte van het voorliggende wetsvoorstel nu enkel gericht is op Wlz-zorg, Zvw- en jeugdzorg. Kan de regering hier verduidelijking op geven en kan de Kamer een overzicht worden verstrekt welke organisaties onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen? Kan duidelijk worden gemaakt hoe de zeggenschap van cliënten en zorgverleners wordt versterkt in organisaties die onder de gemeentelijke zorg vallen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de reikwijdte van het wetsvoorstel nog niet volkomen duidelijk is, vooral waar het Zvw-zorg betreft. Zij vragen de regering of kleinschalige eerstelijnszorgaanbieders wel of niet onder de werking van het wetsvoorstel vallen. In dit verband vragen zij of de definitie van cliënt wel in alle gevallen passend is of dat niet ook gesproken moet worden van «patiënt» en «patiëntenraden» waar het bijvoorbeeld gezondheidscentra betreft. Genoemde leden vragen tenslotte, als kleinschalige eerstelijnszorgaanbieders niet onder de werking van het wetsvoorstel vallen, of en hoe medezeggenschap op een alternatieve wijze voor hen wordt geregeld.
De leden van de SGP-fractie lezen in artikel 1, tweede lid, dat bij AMvB wordt bepaald op welke vormen van zorg of categorieën van instellingen, gezien de wijze waarop de zorg wordt verleend, het doel van de zorg of de relatie tussen de cliënt en de instelling, deze wet niet van toepassing is. In de toelichting wordt daarvan een aantal voorbeelden genoemd, zoals instellingen die eenvoudige vervoersvoorzieningen bieden dan wel geneesmiddelen, hulpmiddelen of dieetmiddelen leveren. Is dit de volledige lijst met uitzonderingen, zo vragen genoemde leden, of zijn er nog andere soorten instellingen die de regering na aanneming van dit wetsvoorstel wil uitzonderen.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er voorbeelden genoemd worden van de manieren waarop de inspraak gegeven kan worden. Genoemde leden vragen of dit een goede weerspiegeling is van hoe inspraak zorgbreed is geregeld. Zo nee, kan hier een betere afspiegeling van worden weergegeven? Daarnaast vragen deze leden of en hoe inspraak op alle niveaus in de organisatie vormgegeven wordt in het onderhavige wetsvoorstel. Wat is de zienswijze van de regering op inspraakachtige formules in meerdere niveaus van de organisatie?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de memorie van toelichting dat dit wetsvoorstel tegemoet komt aan de wens van instellingsbesturen en cliëntenorganisaties tot grotere ruimte voor een andere invulling van de wijze waarop instellingen in samenspraak met de cliëntenraad vorm geven aan medezeggenschap. Genoemde leden vragen de regering wat concreet verandert om tot meer ruimte voor een andere invulling te komen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat instellingen waarin cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven of die bij cliënten thuis zorg verlenen, verplicht zijn om meerdere cliëntenraden in te stellen, indien, gelet op de locaties waar de zorg wordt verleend, de verschillende vormen van zorg die worden verleend of de verschillende cliëntengroepen waaraan zorg wordt verleend, dit redelijkerwijs mag worden verlangd (artikel 3, vierde lid). Genoemde leden vragen de regering wat hier precies mee bedoeld wordt. De regering wil net als deze leden dat zorg dichtbij wordt verleend en waar mogelijk ook kleinschalig. In hoeverre kan deze maatregel in het wetsvoorstel er juist voor zorgen dat deze verplichting een tegengestelde ontwikkeling tot gevolg heeft?
Deze leden lezen dat instellingen kleiner dan tien personen die zorg verlenen vrijwillig een cliëntenraad kunnen instellen. Indien de instelling daartoe besluit, gelden de rechten en verplichtingen als gevolg van het wetsvoorstel onverkort. Deze leden vragen in hoeverre dit voor kleinere instellingen juist een barrière is om een cliëntenraad in te stellen. Waarom is niet gekozen om deze vrijer en flexibeler in te kunnen vullen? Is een cliëntenraad die niet (helemaal) aan alle rechten en verplichtingen conform het wetsvoorstel voldoet niet te prefereren boven helemaal geen cliëntenraad? Zo nee, waarom niet? Deze leden vragen tenslotte waarom in de regeling niet de mogelijkheid zit dat geen cliëntenraad wordt ingesteld, indien de cliënten de voorkeur zouden geven aan een alternatief.
De leden van de VVD-fractie lezen dat instellingen waar cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven cliënten in de gelegenheid moeten stellen inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op hun dagelijks leven. Wat wordt precies wel en niet verstaan onder «aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven»? Genoemde leden lezen voorts dat er verschillende manieren zijn om naar de mening van de cliënt te vragen. Deze leden vinden het belangrijk dat cliënten zich, ook buiten de cliëntenraad, kunnen uitspreken over zaken die hen direct raken. Zij vragen de regering echter wel hoe de directe inspraak zich verhoudt tot de indirecte vertegenwoordiging via de cliëntenraad. Het is goed dat de ruimte wordt geboden om dit met een minimum aan lasten in te richten. Tegelijkertijd vragen zij hoe deze directe inspraak zich verhoudt tot afspraken die zijn neergelegd in geldende kwaliteitskaders, waaronder het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. In dit kader is reeds vastgelegd dat de instelling zich moet vergewissen van de wensen en behoeften, maar ook van de tevredenheid van cliënten. Leidt het voorliggende wetsvoorstel tot aanvullende eisen?
Deze leden vragen tenslotte wat wordt verstaan onder een sociaal plan voor cliënten in geval van een ingrijpende verbouwing, nieuwbouw of verhuizing.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de verplichting om een cliëntenraad in te stellen met dit wetsvoorstel wordt gelegd bij iedere instelling, die in de regel aan meer dan tien personen zorg verleent. De regering sluit hiermee aan bij de verplichting die in de Jeugdwet is opgenomen. Genoemde leden begrijpen goed dat de keuze voor een grens te allen tijde arbitrair is, maar kunnen zich vinden in de onderbouwing door de regering.
Uit de evaluatie van de Jeugdwet komt echter naar voren dat in de Jeugdwet opgenomen bepalingen de rechtspositie van jeugdigen en ouders betreffen, zoals het realiseren van medezeggenschap in de vorm van een cliëntenraad. Lang niet alle ouders in het onderzoek bleken hiervan op de hoogte. Het aandeel dat aangeeft – hetzij mondeling hetzij schriftelijk – hierover geïnformeerd te zijn, is relatief klein – namelijk ongeveer een op de zeven – en het aandeel dat niet geïnformeerd zegt te zijn, juist groot – ruim vier op de tien. Deze leden vragen in dit verband hoe de voorlichting van de veranderende wetgeving aangaande medezeggenschap en cliëntenraden zal plaatsvinden. Dienen instellingen zelf cliënten hiervan op de hoogte te brengen? Gaat de regering een campagne organiseren, of wordt de verantwoordelijkheid neergelegd bij belangenorganisaties als het LOC? Kunnen deze organisaties hier dan subsidie voor aanvragen? Deze leden zijn van mening dat meer nodig is dan alleen een wet en een informatieplicht voor de instellingen, zeker gezien de soms specifieke doelgroep, zoals mensen met een verstandelijke beperking en mensen met een psychogeriatrische handicap.
De leden van de CDA-fractie lezen vervolgens dat het behartigen van alle aspecten van het cliëntenbelang soms door meer dan één cliëntenraad wenselijk kan zijn. Het is dan van belang dat goede afspraken gemaakt worden over wie waarover gaat, om te voorkomen dat alle cliëntenraden zonder onderscheid over dezelfde bevoegdheden beschikken. Daarom wordt geregeld dat een instelling met meerdere cliëntenraden tevens een centrale cliëntenraad kan instellen voor bepaalde afgesproken locatie overstijgende aangelegenheden. Een dergelijke centrale cliëntenraad is ook aan te merken als cliëntenraad in de zin van dit onderhavige wetsvoorstel. Genoemde leden vragen of het bovenstaande in de praktijk realiseerbaar en uitvoerbaar is. Deze leden vragen de regering of voldoende mensen te vinden zijn om zitting te nemen in al die cliëntenraden. Mensen verblijven immers in deze vestigingen omdat zij langdurig afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning. Deze leden vragen de regering bovendien een duiding te geven over het verschil tussen de cliëntenraad van een bepaalde vestiging en de locatie overstijgende cliëntenraad. Kan de regering dit met een voorbeeld verduidelijken?
Stel dat een van de vestigingen in aanmerking komt voor een verhuizing. Deze leden kunnen zich voorstellen, dat de cliëntenraad van de desbetreffende vestiging hier anders over denkt dan de centrale cliëntenraad, die het vanuit een ander (hier: breder) perspectief bekijkt. Hoe moet een en ander dan gewogen worden, zo vragen deze leden. Wanneer is iets locatie overstijgend en wie bepaalt wanneer dat zo is? Met andere woorden, bij welke cliëntenraad ligt het zogenaamde instemmingsrecht over de op hand zijnde verhuizing?
De leden van de CDA-fractie vinden medezeggenschap op een niveau zo lokaal mogelijk vanuit de subsidiariteitsgedachte heel wezenlijk. Vandaar dat genoemde leden het heel belangrijk achten, dat medezeggenschap zo lokaal mogelijk wordt vormgegeven. Waarom is in de tekst van het voorliggende wetsvoorstel afgeweken van de oorspronkelijke formulering dat: «Indien een zorgaanbieder meerdere instellingen in stand houdt, de medezeggenschapsregeling voorziet dat voor elk van de instellingen een cliëntenraad wordt ingesteld, tenzij dit in redelijkheid voor de instellingen niet aangewezen is te achten»? Deze leden vragen of met de bovenstaande tekst niet beter de subsidiariteitsgedachte wordt geborgd dan in het onderhavige wetsvoorstel.
Een van de extra bevoegdheden voor cliëntenraden behelst de betrokkenheid; selectie en benoeming van direct leidinggevenden die zorg verlenen aan cliënten. De leden van de CDA-fractie willen graag weten tot welk niveau deze bevoegdheid en betrokkenheid kan gaan.
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de grens van tien natuurlijke personen die in dienst moeten zijn van de instelling voordat formele medezeggenschap geregeld moet worden. Voornoemde leden vragen hoe informele zeggenschap bij instellingen met minder dan tien natuurlijke personen in dienst geborgd blijft als deze niet wettelijk verankerd is. Deze leden constateren dat de mogelijkheid voor kleine instellingen om toch een cliëntenraad in te stellen, met alle verplichtingen en rechten die in het wetsvoorstel staan, op vrijwillige basis is. Deze leden vragen de regering of de vrees gedeeld wordt dat dit tot een tweedeling in kleinere instellingen kan leiden. Tevens vragen deze leden hoe de regering aankijkt tegen de mogelijkheid voor kleinere instellingen om een cliëntenraad in te stellen (artikel 4) en deze weer op te heffen indien de medezeggenschap niet leidt tot voor het bestuur wenselijke of werkbare adviezen.
De leden van de D66-fractie lezen voorts dat wordt gesteld dat in de praktijk in de curatieve zorg, zoals ziekenhuiszorg en andere kortdurende zorg, over het algemeen gekozen wordt voor één cliëntenraad, dat dit aansluit bij bestaande behoeften en afdoende blijkt te werken. Genoemde leden kunnen zich voorstellen dat juist in de ziekenhuiszorg de belangen van cliënten uiteenlopen, wat de representativiteit van één enkele cliëntenraad niet ten goede zou kunnen komen. Deze leden vragen de regering waarop de opvatting is gebaseerd dat de huidige praktijk van één cliëntenraad aansluit bij de bestaande behoefte en goed blijkt te werken. In het onderhavige wetsvoorstel is gekozen voor een grens voor instellingen waar men in de regel langer dan een half jaar verblijft. Graag vernemen deze leden hoe vrijelijk dit begrip «in de regel» geïnterpreteerd kan worden. Betreft het hier een gemiddelde? Daarnaast vragen deze leden of deze grens van een half jaar nog wel de juiste is. De grens van de eigen bijdragen binnen de Wlz (laag-hoog) komt namelijk ook lager te liggen. Deze leden vragen de regering hier een reactie op te geven.
Een instelling kan de verplichting hebben om meerdere cliëntenraden op te richten in verschillende gevallen, ingeval dit redelijkerwijze verwacht kan worden van de instelling. De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe dit in de praktijk eruit zal gaan zien. Kan de regering uitleggen waarom, indien een instelling meerdere locaties heeft en deze locaties meer dan tien natuurlijke personen in dienst hebben, de cliënten redelijkerwijs aannemelijk moeten maken dat meerdere cliëntenraden gewenst zijn? Genoemde leden vragen of deze «bewijslast» niet beter kan worden omgekeerd en bij de instellingen neergelegd kan worden.
Naast de mogelijkheid tot het instellen van meerdere cliëntenraden worden instellingen waar cliënten in de regel langer dan een half jaar blijven ook verplicht om cliënten in de gelegenheid te stellen inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct invloed hebben op hun dagelijks leven. Deze leden constateren dat instellingen die bij cliënten thuis zorg leveren, uitgezonderd zijn van het bieden van deze directe inspraakmogelijkheid. Graag vernemen deze leden waarom de regering hiervoor heeft gekozen en of cliënten thuis niet ook deze mogelijkheid verdienen. Daarnaast vragen deze leden een duidelijke toelichting bij de zinsnede «aangelegenheden die direct van invloed zijn op hun dagelijks leven». Wie bepaalt welke aangelegenheden dit zijn? Wordt een limiet gesteld aan de hoeveelheid aangelegenheden waarvoor inspraakmogelijkheden zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het onduidelijk wat er gebeurt indien een representatieve groep cliënten of vertegenwoordigers op basis van artikel 3, vierde lid, het bestuur verzoekt voor hun voorziening een lokale cliëntenraad in te stellen in het geval de medezeggenschapsregeling dit niet meer toelaat. Genoemde leden vragen de regering of de centrale cliëntenraad dan wel de zorgaanbieder hier een bepalende stem in heeft in het kader van de medezeggenschapsregeling. Wat gebeurt er indien zij niet meewerken? Deze leden vragen of deze groep cliënten dan nog rechten heeft op basis van dit artikel.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering of een instelling voor langdurige zorg meerdere cliëntenraden kan instellen (artikel 3, vierde lid), tenzij dit redelijkerwijs niet van het bestuur verlangd kan worden. Het lijkt genoemde leden dat dit een aanmerkelijke verslechtering is voor de sector van verstandelijk gehandicapten, met veel kleinschalige woon- en activiteitenvoorzieningen en een duidelijke organisatie, coördinatie of leiding. Daar willen cliënten en vertegenwoordigers graag het recht hebben op een cliëntenraad met de Wmcz-bevoegdheden. Deze leden vragen of de regering bereid is het recht op cliëntenraden voor kleinschalige voorzieningen beter te verankeren in de wet. Zo nee, waarom niet? Daarbij vragen deze leden waarom is gekozen voor een onderscheid tussen kortdurende en langdurende zorg.
De leden van de GroenLinks-fractie constateren voorts dat bij zeer grote zorgorganisaties vaak sprake is van drie in plaats van twee niveaus van cliëntenraden, bijvoorbeeld cliënten-, regio- of sectorraden en de centrale cliëntenraad. Genoemde leden vragen of dat onder het voorliggende wetsvoorstel nog mogelijk zal zijn en of de regering hier een verduidelijking bij wil geven.
Voorts vragen deze leden waarom is gekozen voor een commissie van vertrouwenslieden en niet voor bijvoorbeeld een landelijke geschillencommissie. Hoe evenwichtig zijn de besluiten van deze commissie van vertrouwenslieden als hierin tenminste één lid door de instelling wordt aangewezen. (artikel 13, eerste lid)?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering waaruit blijkt dat ruimte komt voor maatwerk naast de wettelijke bepalingen over de cliëntenraden. Zij constateren namelijk dat de gelaagdheid en het maatwerk vooral betrekking hebben op de vraag wanneer wel of geen cliëntenraad nodig is en wanneer meerdere cliëntenraden nodig zijn, maar dat het wetsvoorstel geen concrete bepalingen bevat om andere vormen van maatwerk mogelijk te maken. Genoemde leden zijn van mening dat bij kleine instellingen inspraak veel belangrijker en nuttiger kan zijn dan formele medezeggenschap, maar dat de beperking van langdurig verblijf in artikel 2 deze mogelijkheid in de weg staat. Heeft de regering ook overwogen om inspraak breder mogelijk te maken, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat lokale medezeggenschap, dicht bij de cliënten, de norm moet zijn. In het voorliggende wetsvoorstel is de bepaling over het instellen van meerdere cliëntenraden echter aangepast ten opzichte van het consultatievoorstel («nee, tenzij» in plaats van «ja, tenzij»). Dit betekent in de praktijk dat cliënten de instelling eerst moeten overtuigen van het nut van meerdere cliëntenraden. Waarom heeft de regering voor deze aanpassing gekozen, zo vragen genoemde leden. Is de regering bereid om deze oorspronkelijke bepaling te heroverwegen? In het wetsvoorstel wordt de grens van een half jaar verblijf in een instelling gekoppeld aan het onderscheid tussen de lage en hoge eigen bijdrage in de Wlz. In het regeerakkoord is echter afgesproken deze grens aan te passen. Deze leden vragen de regering of deze aanpassing ook consequenties voor het onderhavige wetsvoorstel heeft.
Blijkens de memorie van toelichting houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) toezicht op de naleving van de verplichting tot het bieden van de gelegenheid van inspraak en de terugkoppeling van de resultaten van de inspraak aan de cliënten en hun vertegenwoordigers. Deze leden vragen hoe cliënten en hun vertegenwoordigers melding kunnen doen bij de IGJ i.o. als deze verplichtingen niet worden nageleefd.
De leden van de SGP-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de scheidslijn voor het verplicht instellen van een cliëntenraad ligt bij het al dan niet «in de regel» in dienst hebben van tien personen die zorg verlenen. Genoemde leden vragen of de regering nader kan toelichten wat verstaan dient te worden onder «in de regel». Bovendien vragen zij of het klopt dat de regering hier tien natuurlijke personen bedoelt, en niet tien fulltime-equivalent (fte). Indien dat het geval is, waarom is voor dit criterium gekozen, aangezien hierdoor eerder verschillen tussen zorgorganisaties kunnen ontstaan wanneer een cliëntenraad dient te worden ingesteld? Welke consequenties heeft dit voor de arbeidsmarkt bij het in dienst nemen van medewerkers die in deeltijd willen werken?
De leden van de SGP-fractie lezen: «Door de grens van tien of meer zorgverleners zal de verplichting tot het instellen van een cliëntenraad niet langer op de meeste traditioneel kleine praktijken van bijvoorbeeld huisartsen, tandartsen, fysiotherapeuten of verloskundigen rusten». Elders in de memorie van toelichting wordt deze lastenverlichting voor kleine instellingen geschat op 20 miljoen euro. Genoemde leden vragen of het correct is dat de huidige Wmcz helemaal niet van toepassing is op praktijken van beroepsbeoefenaren. Indien dat het geval is, heeft het loslaten van de koppeling op basis van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) daardoor als gevolg dat de nieuwe wet daardoor nu wel van toepassing wordt op beroepsbeoefenaren, zoals tandartsen en fysiotherapeuten? In dat geval is toch juist sprake van een uitbreiding van de reikwijdte van de wet, aangezien veel praktijken met meer dan tien zorgverleners straks verplicht worden om een cliëntenraad in te stellen? Deze leden vragen of in dat geval toch helemaal geen sprake is van een lastenverlichting, maar van een lastenverzwaring. Hoeveel praktijken van beroepsbeoefenaren zijn er en hoeveel daarvan krijgen als gevolg van dit wetsvoorstel de nieuwe plicht om een cliëntenraad in te stellen? Deze leden vragen of het voor deze instellingen, waar patiënten gemiddeld genomen minder belang hebben bij het participeren in een cliëntenraad, niet heel moeilijk wordt om deskundige en gemotiveerde vertegenwoordigers te vinden.
De leden van de SGP-fractie vragen of in het wetsvoorstel voldoende rekening gehouden is met maatwerk. Genoemde leden constateren dat de Raad van State opmerkt dat de wijze waarop vrijwel uniforme medezeggenschapsrechten worden geformuleerd, miskent dat effectieve medezeggenschap gebaat is bij variëteit en differentiatie. Relevante verschillen tussen instellingen, vormen van zorg en zorgrelaties, dienen volgens de Raad dan ook beter tot uitdrukking te worden gebracht in de vormgeving van medezeggenschapsregels. Waarom is in het wetsvoorstel niet de mogelijkheid opgenomen om in goed overleg met de cliënten of een representatieve cliëntenorganisatie te kiezen voor een alternatief voor de cliëntenraad? Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven van de mogelijkheden die zij heeft overwogen om alsnog meer maatwerk, variëteit en differentiatie mogelijk te maken. Daarnaast vragen zij per onderzochte mogelijkheid aan te geven waarom hier uiteindelijk niet voor is gekozen en welke reacties hierop kwamen tijdens de internetconsultatie.
De leden van de SGP-fractie hebben vernomen dat in een eerdere versie van het wetsvoorstel de plicht opgenomen was om lokale cliëntenraden in te stellen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de instelling verwacht kan worden. Kan de regering toelichten waarom gekozen is om deze formulering te veranderen? Hoe verhoudt zich dat met de doelstelling om medezeggenschap zo lokaal mogelijk vorm te geven?
In artikel 3 wordt voorts gesproken over een representatief te achten delegatie die een verzoek kan doen om meerdere cliëntenraden in te stellen. Genoemde leden constateren dat in de toelichting niet wordt ingegaan op wat verstaan dient te worden onder «representatief». Daarom hebben zij een aantal vragen ter verduidelijking. Moet de delegatie gekozen worden? Zo ja, hoe zit het dan met minimale opkomst? Moet er een minimum aantal zijn in relatie tot het aantal cliënten? Kortom: wie bepaalt wat «een representatief te achten vertegenwoordiging van cliënten of hun vertegenwoordigers» is?
De leden van de SGP-fractie constateren dat artikel 10 regelt dat de cliëntenraad in de gelegenheid moet worden gesteld om een bindende voordracht te doen voor de benoeming van ten minste één lid van het toezichthoudende orgaan van de instelling. Dat wordt volgens genoemde leden ingewikkeld als er meerdere cliëntenraden zijn in een instelling, bijvoorbeeld als de organisatie groot is en heel veel verschillende locaties met cliëntenraden heeft. Geldt dit dan voor elke verschillende cliëntenraad en zijn de verschillende cliëntenraden hiervoor gezamenlijk verantwoordelijk? Indien het laatste het geval is, hoe dient een besluit hierover tot stand te komen? Voorts vragen deze leden wat de rol is van de (indien deze er is) centrale cliëntenraad. Kan de regering dit nader toelichten en de wettekst verduidelijken?
Het wetsvoorstel legt de verplichting op om meerdere cliëntenraden in te stellen (naast de instellingen die bij cliënten thuis zorg laat verlenen) bij instellingen waar mensen in de regel langer dan een half jaar verblijven. Gekozen is voor een verblijfsperiode van «in de regel langer dan een half jaar». Voor deze periode is volgens de regering gekozen omdat deze periode overeenkomt met de lijn die in de Wlz is gekozen voor de eigen bijdrage Wlz (laag – hoog). Hier wordt immers eveneens de grens van een half jaar gehanteerd. Deze leden vragen hoe deze periode zich verhoudt met het regeerakkoord, waarin is aangekondigd dat nieuwe cliënten die naar een instelling dan wel accommodatie verhuizen de hoge eigen bijdragen voortaan na vier in plaats van na zes maanden gaan betalen. Verandert dit voornemen van de regering ook de termijnen in dit wetsvoorstel omtrent de verplichtingen om een cliëntenraad in te stellen, maar ook de plicht om cliënten de gelegenheid te geven om inspraak uit te oefenen?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering onderscheid maakt tussen directe medezeggenschap (inspraak) en indirecte medezeggenschap (via de cliëntenraad). De regering merkt daarover op dat het onderscheid tussen directe en indirecte participatie in de praktijk niet zo zwart-wit is bij inspraak, aangezien er ook vormen van inspraak zijn waarbij van indirecte participatie zoals panels, focusgroepen en familie- en ouderraden gebruik wordt gemaakt om wensen en meningen in kaart te brengen. Genoemde leden vragen de regering daarom of zij het onderscheid tussen inspraak en lokale medezeggenschap nader kan toelichten.
Deze leden lezen in artikel 2 dat een instelling haar cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid dient te stellen inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënten. Hieraan gekoppeld is dat de instelling de cliënten en vertegenwoordigers over de resultaten dient te informeren, maar de manier waarop is niet voorgeschreven. Deze leden vragen de regering of zij kan verduidelijken wat hierin van de bestuurders van een instelling verwacht wordt.
De leden van de SGP-fractie lezen dat een instelling waarin cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven, haar cliënten en hun vertegenwoordigers in de gelegenheid dient te stellen om inspraak uit te oefenen in aangelegenheden die direct van invloed zijn op het dagelijks leven van de cliënten. Genoemde leden vragen waarom ervoor is gekozen om deze minder vergaande vorm van medezeggenschap dan de cliëntenraad pas mogelijk te maken bij instellingen waar cliënten langere tijd verblijven. Deze leden vragen de regering daarom of zij een overzicht kan geven van de vormen waarop inspraak kan plaatsvinden, en welke voor- en nadelen de genoemde vormen hebben voor het uitoefenen van invloed. Kan zij bij de beantwoording van deze vraag aansluiten bij de vormen die genoemd worden in het onderzoeksrapport «Medezeggenschap op maat» van het Verwey-Jonker instituut uit april 2015?
De leden van de SP-fractie zijn teleurgesteld dat in het onderhavige wetsvoorstel geen instemmingsrecht voor cliëntenraden geregeld wordt bij beslissingen over fusies, nieuwbouw, renovatie of andere zaken die raken aan goed bestuur. Een instemmingsrecht met betrekking tot de procedure van het besluitvormingsproces en uiteindelijk een advies kunnen geven over het besluit is echt onvoldoende. Dit geeft bestuurders alsnog te veel macht om beslissingen te nemen die niet ten goede komen aan de zorg aan cliënten, maar aan de organisatie zelf. Genoemde leden vragen de regering een reflectie te geven hoe met dit wetsvoorstel in de toekomst voorkomen kan worden dat bestuurders de Wet normering topinkomens (Wnt) omzeilen of bijvoorbeeld vastgoedavonturen aangaan, zoals gebeurd is met Meavita, Philadelphia, Daelzicht en andere organisaties. Op welke wijze is dit voorstel een verbetering ten opzichte van de huidige situatie, als instemming enkel geldt over de procedure en niet over de inhoud van de besluitvorming?
Verder vragen deze leden of selectie en benoeming van de onafhankelijk ondersteuner voor de cliëntenraad ook onder het instemmingsrecht vallen. Zo nee, waarom is hier niet voor gekozen?
Deze leden vragen de regering om een overzicht te verstrekken met daarbij een toelichting over welke zaken cliëntenraden wel- en geen instemmingsrecht hebben.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering te verduidelijken wat het verschil is tussen een medezeggenschapsregeling en een samenwerkingsovereenkomst. Genoemde leden vragen de regering voorts of een medezeggenschapsregeling de mogelijkheid biedt om verdergaande afspraken te maken over medezeggenschap en of deze ook andere vormen van medezeggenschap dan cliëntenraden mogelijk maakt. Deze leden vragen tevens of cliëntenraden ook zelf een aanpassing van de medezeggenschapsregeling kunnen voorstellen. Deze leden vragen de regering bovendien waarom in artikel 3, derde lid, slechts vijf van de tien advies-plichtige onderwerpen zijn opgenomen. Kan de regering aangeven waarom voor deze vijf onderwerpen is gekozen?
De leden van de VVD-fractie vragen de regering verder toe te lichten wat het exacte verschil is tussen het «verzwaard adviesrecht» en het «instemmingsrecht» en waarom dit moet worden gewijzigd. Welke categorieën van besluiten vallen in de bestaande wet onder het verzwaard adviesrecht en welke in het voorliggende wetsvoorstel onder het instemmingsrecht? Wat zijn de verschillen en waarom is hiervoor gekozen?
Genoemde leden zijn voorts van mening dat het, zeker wanneer mensen ergens langer dan een half jaar verblijven, van belang is dat de continuïteit van zorg niet onder druk komt te staan door geschillen tussen de instelling en de cliëntenraad. Dit kan het geval zijn wanneer geschillen ontstaan over het sociaal plan of over het beleid ten aanzien van kwaliteit en veiligheid. Kan de regering een indicatie geven van de tijd tussen het communiceren van het voorgenomen besluit, de bemiddelingsrol van de commissie van vertrouwenslieden en een eventueel besluit van hen? Welke mogelijkheden ziet de regering om in dergelijke gevallen, wanneer de continuïteit van zorg onder druk staat, de cliëntenraad om een redelijke argumentatie van hun oordeel binnen een vastgestelde tijdsperiode te vragen? Welke mogelijkheden zijn er om op basis van zorginhoudelijke redenen toch een besluit te nemen indien de cliëntenraad niet heeft ingestemd?
De leden van de VVD-fractie vragen waarom cliëntenraden adviesrecht krijgen bij de selectie en benoeming van personen die leiding geven aan degenen die direct zorg verlenen aan cliënten. Begrijpen genoemde leden het goed dat het hier ook gaat om leidinggevenden van een bepaalde afdeling? Hoe is dit specifiek van directe invloed op het leven van cliënten? Kan de regering een aantal concrete praktijkvoorbeelden noemen van het huidige toetsingscriterium in de wet en het als gevolg daarvan te gemakkelijk adviezen van de cliëntenraad ter zijde leggen? Wat wordt verstaan onder «onredelijk»? Wat zijn zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen?
De cliëntenraad kan ook een ongevraagd advies uitbrengen over een onderwerp waarover hij het recht op instemming heeft. Waarom heeft de regering ervoor gekozen in het geval dat een instelling het advies niet of niet geheel wenst uit te voeren, beide partijen zich direct kunnen wenden tot de commissie van vertrouwenslieden? Waarom moet het bestuur, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, niet ten minste eenmaal met de cliëntenraad overleggen en zijn besluit schriftelijk mededelen? Klopt het dat de regering ervoor kiest hier af te wijken van andere medezeggenschapswetten, zoals de vorengenoemde Wor en de Wet medezeggenschap op scholen?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wettelijke verankering van het instemmingsrecht voor cliëntenraden. Wel vragen genoemde leden hoe omgegaan zou worden met de volgende hypothetisch situatie, namelijk dat een cliëntenraad een beroep op nietigheid indient omdat geen instemming met een besluit heeft plaatsgevonden, vervolgens de cliëntenraad hierin in het gelijk wordt gesteld door de commissie van vertrouwenslieden, maar dat door het instellingsbestuur al stappen zijn gezet als gevolg van een besluit? Deze leden vragen de regering bovendien te reflecteren op de hypothetische situatie dat in het bovenstaande al te grote dan wel onomkeerbare stappen gezet zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het belangrijk dat zorgaanbieders serieus omgaan met cliënten en vertegenwoordigers die zelf initiatieven nemen tot inspraak en/of voorstellen doen over de vraag op welke wijze dit kan plaatsvinden. Denkbaar is echter dat de zorgaanbieder de wensen ter zake van de cliënten/vertegenwoordigers niet wil honoreren. Genoemde leden vragen de Minister daarom een zekere «specificering» van het begrip inspraak te geven en het onderscheid tussen inspraak en lokale medezeggenschap beter te duiden dan tot nu toe het geval is. Deze leden zijn voorts van mening dat het uitgangspunt bij de centrale cliëntenraad zou moeten zijn dat medezeggenschap vanaf de basis wordt opgebouwd, van lokale cliëntenraden, die een deel van hun bevoegdheden en onderwerpen kunnen delegeren naar centrale raden. Dit sluit bovendien aan bij de ontwikkeling waarbij steeds meer eigen verantwoordelijkheid naar lagere niveaus in de organisatie gedelegeerd wordt. Voor medewerkers worden bevoegdheden lager neergelegd, voor cliënten en vertegenwoordigers wordt de medezeggenschap centraler georganiseerd. Graag vernemen deze leden hoe dit uitgangspunt in lijn staat met dit wetsvoorstel.
De leden van GroenLinks vragen waarom niet gekozen is voor het instemmingsrecht op onderdelen van artikel 7, zoals fusies of een duurzame samenwerking waarbij de instelling is betrokken, een overdracht van de zeggenschap over de zorg of een gehele of gedeeltelijke beëindiging dan wel een belangrijke uitbreiding van de zorgverlening. Genoemde leden vragen waarom niet gekozen is voor een termijn waarop een reactie moet worden gegeven na een advies van een cliëntenraad, maar is gekozen voor de beschrijving «zo spoedig mogelijk» (artikel 8, vijfde lid).
De leden van de SP-fractie hebben een aantal vragen en opmerkingen over het instemmingsrecht. Zo wordt het verzwaard adviesrecht vervangen door een instemmingsrecht met een zwaarder toetsingscriterium. Kan de regering nader toelichten wat dit in de praktijk betekent voor cliënten? Genoemde leden vragen wanneer dit in de praktijk aangevraagd kan worden en bij welke zaken. In artikel 8 lezen deze leden dat het instemmingsrecht specifiek zaken betreft die raken aan de kern van de zorgverlening en de leefsfeer van cliënten. Kan de regering dit verduidelijken?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering er niet voor heeft gekozen om een bepaling in het wetsvoorstel op te nemen die het mogelijk maakt onderwerpen vanuit artikel 7 naar artikel 8 over te hevelen als de cliëntenraad en de instelling daar gezamenlijk afspraken over maken.
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel het verzwaard adviesrecht wordt vervangen door het instemmingsrecht. In de memorie van toelichting wordt gesteld dat het verzwaarde adviesrecht ertoe leidde dat adviezen van de cliëntenraad «te gemakkelijk» ter zijde konden worden gesteld. Kan de regering hier een nadere toelichting op geven en dit onderbouwen? Kan de regering situaties beschrijven waarin een commissie van vertrouwenslieden de zorgaanbieder toestemming heeft gegeven om een verzwaard advies naast zich neer te leggen en waarin dit volgens de regering onwenselijk was? Genoemde leden constateren voorts dat ook voor andere zaken als bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen een instemmingsrecht geïntroduceerd wordt. Lezen zij het daarbij goed dat de redenen die niet van bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale aard zijn, volgens het wetsvoorstel geen rol kunnen spelen bij de beoordeling door de commissie van vertrouwenslieden? Deze leden vragen wat in dat geval gebeurt bij verschil van mening tussen de cliëntenraad en bestuurders. Deze leden vragen wat hiervan de consequenties zijn voor de slagvaardigheid van een zorgaanbieder, op terreinen zoals kwaliteit, veiligheid en hygiëne. Kan het ook voorkomen dat een cliëntenraad zaken opdraagt die in strijd zijn met de professionele standaarden of normen, en zo ja: wat geeft dan de doorslag?
De leden van de SGP-fractie constateren dat de uitspraken van de commissie van vertrouwenslieden in de huidige situatie bindend zijn. In het voorliggende wetsvoorstel wordt echter een beroep bij de rechter mogelijk gemaakt. Waarom is ervoor gekozen de uitspraken van de commissie van vertrouwenslieden niet langer bindend te laten zijn, waardoor juridisering en extra kosten op de loer liggen? Komen dergelijke bepalingen ook in andere medezeggenschapswetten voor? Genoemde leden lezen tevens dat de instelling en de verschillende cliëntenraden, waaronder de centrale cliëntenraad, in de medezeggenschapsregeling vast moeten leggen wat de taken van de onderscheiden cliëntenraden zijn en hoe de verdeling van de bevoegdheden over de onderscheiden cliëntenraden is. Een dergelijke regeling, maar ook iedere wijziging van deze regeling, behoeft de instemming van alle afzonderlijke cliëntenraden (artikel 8, eerste lid, sub a). Deze leden vragen de regering wat er gebeurt als geen overeenstemming kan worden bereikt over de wijziging of de vormgeving van de regeling. Kan het zo zijn dat één cliëntenraad alle wijzigingen kan blokkeren, zodat daarmee effectieve cliëntvertegenwoordiging voor de organisatie als geheel in het geding komt? Kan de commissie van vertrouwenslieden een rol spelen bij verschil van mening?
De leden van de SGP-fractie constateren tenslotte dat een cliëntenraad allereerst de mogelijkheid heeft om een advies uit te brengen, en dat de instelling om te kunnen afwijken van een advies opnieuw de toestemming van diezelfde cliëntenraad nodig heeft. Ontstaat hierdoor niet een cirkel waarmee de cliëntenraad in feite beleid kan afdwingen in plaats van adviseren?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het faciliteren van cliëntenraden van groot belang is voor het goed kunnen functioneren van cliëntenraden. De regeling wordt nu aangepast, omdat de oude bepaling ontoereikend is gebleken, omdat daarin niet is bepaald dat de middelen redelijkerwijze voldoende moeten zijn om taken en bevoegdheden van de cliëntenraad te vervullen. Wat wordt verstaand onder «redelijkerwijze voldoende»? Kan de regering enkele praktijkvoorbeelden geven waar het in het verleden niet goed geregeld was en die door de nieuwe omschrijving in het wetsvoorstel wel goed geregeld zouden zijn? Voorts vragen genoemde leden waarom in het voorliggende wetsvoorstel wordt opgenomen dat cliëntenraden de mogelijkheid kunnen krijgen geen inzicht te geven in begroting en kosten. Wat is daarvan de toegevoegde waarde? Moeten cliëntenraden niet ook verantwoording afleggen over hun uitgaven en kosten?
De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de bekostiging van de middelen, die beschikbaar worden gesteld om de leden van de cliëntenraad in staat te stellen professioneler te opereren. Genoemde leden geloven hier in de balans. Enerzijds moet voorkomen worden dat leden nauwelijks de mogelijkheid krijgen om zich te scholen voor dit werk, anderzijds kan het ook niet de bedoeling zijn dat leden van de cliëntenraad onbegrensd middelen kunnen inzetten voor scholing. Daarbij spelen natuurlijk ook omvang en complexiteit van de zorginstelling een rol. Deze leden vragen de regering aan te geven op welke wijze de balans in rechten wordt aangegeven in dit wetsvoorstel.
De leden van de D66-fractie delen de mening dat het van groot belang is dat een cliëntenraad zich onafhankelijk van het bestuur kan opstellen. Een goede bekostiging en facilitering hiervan zijn dus belangrijk. Genoemde leden hebben dan ook met interesse kennisgenomen van de wettelijke explicitering van de «kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de cliëntenraad onder meer de kosten van scholing, van onafhankelijke ondersteuning en van het voorleggen van een geschil aan de commissie voor vertrouwenslieden vallen». Deze leden hebben nog enkele over deze nieuwe bepaling. Hoe groot is de keuzemogelijkheid en vrijheid van cliëntenraden hierin? Mogen cliëntenraden bijvoorbeeld zelf keuzes maken over waar men de scholing volgt en wie de onafhankelijke ondersteuning zal vervullen? De leden van de D66-fractie vinden de mogelijkheid zelfstandig keuzes te maken van groot belang om de onafhankelijkheid te bewaken.
De leden van de fractie van GroenLinks lezen dat in de memorie van toelichting, aanvullend op artikel 6, tweede tot en met vijfde lid, brancheorganisaties en organisaties van cliënten en cliëntenraden worden opgeroepen een «modelfinancieringsregeling» te maken waarin normatief wordt vastgelegd welke middelen een cliëntenraad «redelijkerwijs» nodig heeft. Genoemde leden vragen wat er gebeurt als dit na een redelijke tijd niet lukt. Deze leden vragen of de regering bereid is na verloop van tijd zelf een regeling te treffen. Zo ja, moet dan niet een delegatiebepaling in het wetsvoorstel worden opgenomen? Deze leden vragen tevens waarom op de benoeming en selectie van de onafhankelijke ondersteuner het adviesrecht van toepassing is. In hoeverre kan een onafhankelijk ondersteuner echt onafhankelijk opereren als diegene door het bestuur wordt aangesteld en ontslagen? Waarom is niet gekozen cliëntenraden zelf hun eigen ondersteuning te laten regelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie hechten grote waarde aan goede onafhankelijke ondersteuning voor cliëntenraden. Zij zijn van mening dat cliëntenraden binnen de financiële kaders, die conform artikel 6 van het wetsvoorstel met de instelling worden afgesproken, zelf deze ondersteuning moeten kunnen regelen. Zij begrijpen dan ook niet waarom de selectie en benoeming van deze personen tot de bevoegdheden van de instelling behoort. Zij vragen of de regering bereid is dit punt te heroverwegen of op zijn minst het besluit over selectie en benoeming van onafhankelijke ondersteuning onder het instemmingsrecht te laten vallen.
De leden van de SGP-fractie lezen dat in artikel 6, vijfde lid, wordt geregeld dat kosten die een cliëntenraad maakt voor het voeren van rechtsgedingen ten laste komen van de instelling indien deze er vooraf van in kennis is gesteld dat dergelijke kosten zullen worden gemaakt. Waarom is hier niet – net zoals bij de andere kosten die in rekening kunnen worden gebracht – aan toegevoegd dat het hier zou moeten gaan om kosten die «redelijkerwijs noodzakelijk» zijn? Zou de regering willen overwegen dit alsnog op te nemen in het wetsvoorstel, inclusief de mogelijkheid dit in geval van verschil van mening te laten toetsen bij de commissie van vertrouwenslieden? Daarmee zou voorkomen kunnen worden dat de kosten van rechtsgedingen onevenredig zwaar drukken op de zorgaanbieder.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering of, en zo ja hoeveel extra capaciteit de IGJ i.o. nodig heeft voor de taken die voortvloeien uit het voorliggende wetsvoorstel. Hoe vaak denkt de regering dat de IGJ i.o. handhavend moet optreden?
De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over de voorstellen om de weg naar de kantonrechter te vervangen door toezicht door de IGJ i.o. In het verleden heeft de inspectie immers gebrekkig gefunctioneerd bij het toezicht en het is bovendien de vraag of zij daar wel voldoende capaciteit voor heeft. Kan de regering nader toelichten waarom hiervoor gekozen is?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe cliënten en hun vertegenwoordigers melding kunnen doen bij de IGJ i.o. als de verplichtingen uit deze wet niet worden nageleefd.
De leden van de SGP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat wordt vermeld dat de regering de mening deelt dat de enquêteprocedure slechts is bedoeld voor onderzoek naar wanbeleid en niet «voor het procederen over een verschil van mening over de medezeggenschap in de organisatie». Daarvoor is immers de procedure bij de commissie van vertrouwenslieden bedoeld. Zou het gelet hierop niet wenselijk zijn om aan artikel 11 toe te voegen dat, in aanvulling op artikel 2: 349 Burgerlijk Wetboek (BW), een cliëntenraad niet-ontvankelijk is voor zover zijn bezwaren tegen het beleid of de gang van zaken betrekking hebben op de uitvoering van het onderhavige wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie zijn voorstander van de mogelijkheid van het recht op enquête van de cliëntenraden als er redelijke gronden zijn voor het vermoeden van wanbeleid bij zorgaanbieders en om dit ook niet meer via de statuten te kunnen beperken. Kan de regering toelichten waarom in het algemene deel van de memorie van toelichting wordt gesproken over een vermoeden van wanbeleid terwijl in de artikelsgewijze toelichting wordt gesproken over gegronde redenen? Wat zullen in de praktijk de verschillen zijn? Op welke wijze zullen de gegronde redenen moeten worden aangetoond en door wie?
De leden van de SP-fractie vinden het goed om te lezen dat in het wetsvoorstel het enquêterecht voor cliëntenraden wordt vastgelegd. Zodoende zal dit niet meer onmogelijk gemaakt worden door statuten die bestuurders opleggen, waardoor dit tot op heden onmogelijk wordt gemaakt. Tevens vinden genoemde leden het mooi dat in het wetsvoorstel wordt vastgesteld dat cliëntenraden tijdig geïnformeerd moeten worden over besluiten. Deze leden zijn er groot voorstander van dat de cliëntenraad het recht krijgt in plaats van de bevoegdheid om de zorgaanbieder ongevraagd te adviseren. In het voorliggende wetsvoorstel is onduidelijk wat bestuurders met dit ongevraagde advies kunnen doen. Deze leden vragen de regering welke maatregelen genomen worden om te voorkomen dat bestuurders ongevraagde adviezen zomaar naast zich neer kunnen leggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom de regering vast heeft gehouden aan het recht van enquête terwijl de Raad van State eerder heeft voorgesteld dit te schrappen, aangezien er ook geen recht van enquête is voor ondernemingsraden. Genoemde leden zijn van mening dat het enquêterecht een zwaar middel is. Hoe wil de regering voorkomen dat te snel gebruik wordt gemaakt van dit recht, als er ook nog andere, minder vergaande, middelen tot de beschikking staan van de cliëntenraden? Welke waarborgen worden hiervoor ingezet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het wetsvoorstel een heleboel wordt geregeld voor de zorgaanbieders en de cliëntenraden. Waarom wordt in de wettekst ook niet iets opgenomen over de taken en verantwoordelijkheden van een lid van de cliëntenraad, bijvoorbeeld het contact met de achterban in meer algemene zin? Deze leden zijn van mening dat de leden van een cliëntenraad ook bepaalde plichten hebben als vertegenwoordigend orgaan.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering er in de memorie van toelichting op wijst dat het in de praktijk vaak voorkomt dat er mensen in een cliëntenraad zitten die minder directe binding hebben met de cliënt zelf. Genoemde leden vragen de regering waarom dit zo zou zijn en hoe het wetsvoorstel hier precies verandering in gaat brengen. Deze leden vragen of het verplichten van instellingen om hulp te verlenen aan de cliëntenraden om zo wensen en meningen van cliënten en vertegenwoordigers te inventariseren hiervoor voldoende is.
De leden van de SGP-fractie zijn van mening dat de versterking van de positie van de cliëntenraad het belang doet toenemen van de representativiteit van de cliëntenraad. Cliënten moet ervan op aan kunnen dat zij invloed kunnen uitoefenen op wat de cliëntenraad namens hen doet, en als cliënten zich niet herkennen in de cliëntenraad moet gewaarborgd zijn dat de cliëntenraad gecorrigeerd kan worden. Artikel 5 bepaalt dat de cliëntenraad zijn werkwijze regelt in een huishoudelijk reglement. In dit huishoudelijk reglement moet in ieder geval de vertegenwoordiging van de cliëntenraad in en buiten rechte geregeld zijn. Hoe kijkt de regering er tegenaan, zo vragen genoemde leden, om hier – teneinde de representativiteit van de cliëntenraad te borgen – aan toe te voegen dat in het huishoudelijk reglement geregeld moet worden:
a. op welke wijze de cliëntenraad de cliënten en / of hun vertegenwoordigers informeert over de werkzaamheden van de cliëntenraad;
b. op welke wijze de cliënten en / of hun vertegenwoordigers invloed kunnen uitoefenen op de standpuntbepaling door de cliëntenraad;
c. op welke wijze de cliëntenraad periodiek verantwoording aflegt over de uitvoering van zijn werkzaamheden aan de cliënten en / of hun vertegenwoordigers?
De Raad van State heeft zijn zorgen uitgesproken over het gegeven dat de uitbreiding en aanscherping van bevoegdheden ertoe leiden dat hogere professionele eisen aan cliëntenraden worden gesteld. De Raad constateert dat de zoektocht naar geschikte cliënten om te participeren in deze raden daardoor lastiger zal worden en het knelpunt van representativiteit zich wellicht nog sterker zal doen gevoelen. De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering geen gevolg heeft gegeven aan deze opmerking en stelt dat het voorstel geen hogere professionele eisen voor cliëntenraden beoogt. Genoemde leden erkennen dit, maar constateren dat dit wel het gevolg kan zijn van dit wetsvoorstel. Ziet de regering dit risico ook? En zo ja, welke mogelijkheden ziet zij om hier verandering in aan te brengen?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat cliëntenraden natuurlijk voldoende tijd moeten hebben voor het uitbrengen van een advies of het verlenen van instemming. Wat is nu in de praktijk het verschil tussen het «tijdig» verspreiden van stukken (oude wet) en het «op een zodanig tijdstip vragen zodat redelijkerwijs genoeg tijd is om een goed oordeel ter zake te vormen» (wetsvoorstel)? En wat is afgesproken over de termijn waarbinnen de cliëntenraad advies of instemming moet geven? Indien hiervoor niets is vastgelegd, waarom is daarvoor door de regering gekozen?
De leden van de D66-fractie maken uit de memorie van toelichting op dat het «tijdig» aanleveren van stukken door zorgaanbieders, zoals in de huidige Wmcz geregeld, er niet toe leidt dat cliëntenraden stukken ook daadwerkelijk op tijd ontvangen. Genoemde leden vragen of het voorliggende wetsvoorstel, waarbij eventuele stukken aangeleverd dienen te worden zodat de cliëntenraad redelijkerwijs genoeg tijd heeft zich een goed oordeel te vormen, hier wijzigingen in zal brengen. Deze leden vragen of deze formulering nog ruimte over laat voor een brede interpretatie.
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat geen verplichting in het wetsvoorstel is opgenomen over een minimum aantal overleggen tussen instelling en cliëntenraad. In het geval van ondernemingsraden is er het jaarlijkse artikel 24-overleg met de werkgever waarbij de algemene stand van zaken wordt besproken en waarmee de ondernemingsraad wordt geïnformeerd over welke voorgenomen besluiten er aankomen. Genoemde leden vragen of een dergelijk verplicht stand van zaken-overleg niet ook een goede optie is om de medezeggenschap van cliënten te versterken.
De leden van de D66-fractie erkennen dat het ontbinden van een cliëntenraad een zeer onwenselijk en zwaar middel is, dat pas ingezet dient te worden indien alle andere middelen, zoals bemiddeling, uitgeput zijn. Daar de commissie van vertrouwenslieden hier een oordeel over moet vellen in situaties waarin de cliëntenraad niet instemt met de ontbinding, is het van belang dat dit rechtvaardig gebeurt. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat de leden van de commissie van vertrouwenslieden deze afweging op grond van een groot aantal elementen maken. Genoemde leden vragen of de leden van deze commissie hierbij gebruik maken van een vast toetsingskader. Indien dit niet het geval is, is de haalbaarheid maar bovenal de wenselijkheid hiervan wel onderzocht?
Deze leden erkennen de moeilijke dilemma’s rondom het ontslaan van enkele leden van de cliëntenraad waarover de regering advies heeft ingewonnen bij de commissie van vertrouwenslieden. Zij delen de opvatting dat gewaakt dient te worden voor de splijtende werking van de ontbindingsbepaling. Wel vragen de leden van de D66-fractie hoe in de praktijk omgegaan zal worden met het gegeven dat ontbinding van een cliëntenraad een herbenoeming van een deel van de leden van de oude cliëntenraad in een nieuwe cliëntenraad niet in de weg staat. Hoe wordt omgegaan met een situatie waarin verstoorde verhoudingen aan één bepaald lid zijn toe te schrijven, terwijl dit lid wel weer zitting in de nieuwe cliëntenraad wil hebben? Een representatief te achten delegatie van cliënten of hun vertegenwoordigers heeft de mogelijkheid om een verzoek tot ontbinding van de cliëntenraad in te dienen bij de commissie, indien de instelling en de cliëntenraad weigeren hun medewerking te verlenen aan de ontbinding van de cliëntenraad. Genoemde leden vernemen graag van de regering hoe de commissie zal oordelen over de representativiteit van de genoemde «representatief te achten delegatie».
De leden van de SP-fractie lezen dat de mogelijkheid wordt gecreëerd om onder strikte voorwaarden een cliëntenraad te ontbinden bij het tekortschieten in de belangenbehartiging van cliënten. Genoemde leden vragen wie deze cliëntenraad precies kan ontbinden. Hoe wordt voorkomen dat bestuurders een cliëntenraad laten ontbinden als hij kritisch is over het beleid in de organisatie? Kan de regering dit verduidelijken? Deze leden vragen voorts welke mogelijkheden cliënten zelf hebben. Welke mogelijkheden hebben cliënten die zich niet vertegenwoordigd voelen door de zittende cliëntenraad, of wanneer de cliëntenraad afwijkend stemt van het algemeen gevoelen van de cliënten?
Deze leden constateren dat in iedere organisatie een medezeggenschapsregeling wordt vastgesteld. De ene organisatie kan dus scherpere regels stellen dan de andere. Dit kan volgens deze leden leiden tot willekeur en rechtsongelijkheid binnen de zorgsector. Waarom is hiervoor gekozen? Tenslotte vragen deze leden hoe de commissie van vertrouwenslieden wordt opgesteld. Kan de regering verduidelijken hoe de procedure tot stand komt en welke personen in deze commissies worden aangesteld?
De leden van de SGP-fractie constateren dat in het wetsvoorstel aan een representatieve delegatie van cliënten de mogelijkheid wordt gegeven om een procedure te starten die tot ontbinding van de cliëntenraad kan leiden. Genoemde leden vrezen dat hiervan in de praktijk zelden gebruik zal worden gemaakt. Hoe kijkt de regering tegen het voorstel aan om effectief toezicht op de naleving van zijn verplichtingen door de cliëntenraad te waarborgen door de IGJ i.o. ook een rol in te geven?
Het toetsingscriterium op basis waarvan de commissie van vertrouwenslieden een ontbindingsverzoek beoordeelt, is «structureel tekortschieten». Deze leden constateren dat ontbinding hierdoor pas mogelijk is als de cliëntenraad aantoonbaar langere tijd tekortschiet. Vindt de regering dit geen onwenselijke situatie, aangezien de situatie waarin een raad langere tijd tekortschiet juist voorkomen zou moeten worden? Waarom is niet gekozen voor het toetsingscriterium «ernstig tekortschieten», zoals ook in andere wetgeving wordt gebezigd? Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de cliëntenraad voor een geringe tekortkoming niet ontbonden hoeft te worden, maar wordt voorkomen dat een tekortschietende raad langere tijd in functie kan blijven.
De leden van de VVD-fractie zijn blij dat de verslagverplichting komt te vervallen, met het oog op minder administratieve lasten.
De leden van de D66-fractie erkennen dat een verslag- en openbaarmakingsplicht die niets toevoegen enkel leidt tot extra administratieve lasten. Wel vragen genoemde leden of alle informatie die in de vigerende Wmcz beschikbaar was voor overheid en cliëntenraden nog wel beschikbaar blijft.
De leden van de CDA-fractie lezen dat uit de analyse van gegevens uit het jaardocument maatschappelijke verantwoording voor het verslagjaar 2014 blijkt dat circa 30% van de zorgaanbieders niet beschikt over een cliëntenraad. Kan de regering een nadere duiding geven waarom niet? Wat houdt deze instellingen tegen?
Cliënten die zorg ontvangen van een zorginstelling zouden volgens de huidige regeling in principe bij de kantonrechter een procedure kunnen starten als de zorgaanbieder de verplichting om een cliëntenraad te hebben niet nakomt. In de praktijk gebeurt dat echter zelden. De drempel voor het starten van een dergelijke procedure is voor menig cliënt te hoog, zeker bij instellingen die werken in sectoren waar cliënten een grote afhankelijkheid ervaren, zoals de gehandicaptensector. Om deze reden is besloten de gang naar de kantonrechter te vervangen door publiek toezicht door de IGJ i.o. Genoemde leden begrijpen de logica van de overheveling naar de IGJ, maar vragen de regering wel aan te geven hoe de inspectie daar vervolgens mee zal omgaan. Zeker gezien het feit dat in de memorie van toelichting staat dat de inspectie niet actief op zoek zal gaan naar instellingen die niet aan de wettelijke plicht voldoen. De drempel is door de regering door middel van artikel 14 verlaagd, maar kan nog steeds hoog zijn, gezien de categorie mensen die in instellingen verblijven. Ziet de regering dit punt? Deze leden vragen de regering tevens of de inspectie, nadat de wet in werking is getreden, bij een bezoek aan de instelling of in gesprek met de cliëntenraad hier standaard navraag naar zal doen. Deze leden vragen ook of deze taakverzwaring bij de inspectie betekent dat de inspectie meer middelen krijgt? Zijn hier fte’s voor geraamd?
De leden van de CDA-fractie lezen dat de commissie van vertrouwenslieden in dit wetsvoorstel gehandhaafd blijft. Deze commissie heeft een tweeledige rol: bemiddeling en geschillenbeslechting. Dit voorkomt een gang naar het kantongerecht. Het LOC schat de gang naar het kantongerecht op drie zaken per jaar. Deelt de regering het standpunt van genoemde leden dat na inwerkingtreding van deze wet het takenpakket van de commissie van vertrouwenslieden uitgebreid zal moeten worden? Welke eisen worden trouwens gesteld aan leden van deze commissie, zo vragen deze leden.
De regering geeft in haar reactie op het advies van de Raad van State aan dat indien een instelling zich voldoende moeite getroost heeft om een cliëntenraad in te stellen en dat niet gelukt is, het IGJ i.o. kan besluiten niet handhavend op te treden. Deze leden vragen de regering te schetsen wat in dit kader wordt verstaan onder «voldoende». Tevens vragen deze leden of het de bedoeling is dat de verleende dispensatie voor een bepaalde tijdsperiode wordt verstrekt. Deze leden vragen of een dergelijke dispensatie «op maat» per zorginstelling of type zorginstelling wordt verleend of dat deze wordt gestandaardiseerd. Wordt gedacht aan een escalatieladder wanneer een instelling te weinig moeite doet om een cliëntenraad in te stellen? Zo ja, kan de regering daarvan de contouren schetsen?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe toezichtrol van de IGJ i.o. De regering geeft in de memorie van toelichting aan dat in 2014 is gebleken dat ongeveer 30% van de zorgaanbieders die op grond van de huidige Wmcz wel een cliëntenraad zouden moeten hebben, deze niet hebben. Genoemde leden lezen dat de IGJ i.o. niet actief gaat zoeken naar instellingen die niet voldoen aan de bepalingen in de toekomstige wet. Deze leden vragen of een actieve houding van de IGJ i.o. in het naleven van de wet niet wenselijker is. Vindt de regering niet dat instellingen moeten motiveren waarom geen cliëntenraad is ingesteld, in plaats van dat cliënten en hun vertegenwoordigers zelf aan moeten geven bij de IGJ i.o. wanneer een instelling niet aan hun gerechtvaardigde wens voldoet?
De leden van de GroenLinks-fractie achten het functioneren van de raad van toezicht cruciaal voor het functioneren van de zorgorganisatie. Genoemde leden achten daarom ook het vaststellen van adequate profielen van de leden op basis waarvan gezocht wordt van groot belang. Deze leden vragen wat de regering vindt van het idee de cliëntenraden op enigerlei wijze de mogelijkheid te geven invloed uit te oefenen op de vaststelling van de profielen, zoals de bestuurder de verplichting te geven de cliëntenraad te informeren over een aanstaande vacature. De cliëntenraad is dan in de gelegenheid een ongevraagd advies over het profiel te geven. Deze leden vragen wat de regering van deze optie vindt.
Deze leden vragen tenslotte of en zo ja, welke instantie controleert of een cliëntenraad aanwezig is en in hoeverre afspraken over medezeggenschap, voortkomende uit deze wet, op instellingsniveau worden gecontroleerd.
De leden van de VVD-fractie hebben twijfels bij de berekening van de regeldruk in het onderhavige wetsvoorstel. Hoe is deze tot stand gekomen? Hoeveel van de kleine instellingen die vroeger een cliëntenraad moesten hebben, maar straks niet meer, hadden in de praktijk ook echt een cliëntenraad? In het voorstel wordt voor de regeldruk van kleine instellingen een fors bedrag opgenomen, maar in de praktijk hadden die vaak geen cliëntenraden.
De leden van de CDA-fractie hebben zorgen of met de keuze om het wetsvoorstel aan te laten sluiten bij de Wkkgz geen onevenredige lastenverzwaring ontstaat bij de eerstelijns zorgaanbieders. Hoe gangbaar zijn de besluiten waarover een cliëntenraad moet adviseren in de praktijk van alledag bij kleinschalige eerstelijns zorgaanbieders? Genoemde leden vragen of sprake is van een toename aan administratieve lasten bij de eerstelijns zorgaanbieders. Wordt deze toename aan regeldruk in de eerste lijn bekostigd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een aantal bijeenkomsten met belanghebbenden heeft plaatsgevonden. Genoemde leden vragen wat op hoofdlijnen uit die bijeenkomsten is gekomen.
Naar aanleiding van het advies van het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal) is in de toelichting opgenomen dat de wet ruimte biedt om de directe inspraak lastenluw in te richten. Deze leden vragen wat dit effectief in de praktijk inhoudt. Kan de regering voorts toelichten waar de aarzeling van Actal bij de noodzaak van de inspraakverplichting voor instellingen waar cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven precies zat?
De leden van de CDA-fractie lezen dat onder meer het LSR en een aantal cliëntenorganisaties hebben aangegeven graag een jaarlijkse evaluatieplicht in het wetsvoorstel opgenomen te willen zien. Voor een dergelijke evaluatieverplichting is niet gekozen. Genoemde leden begrijpen deze keuze, maar aangezien in het onderhavige wetsvoorstel een aantal majeure veranderingen worden voorgesteld, is het misschien goed om over vijf jaar de wet wel te evalueren. Zeker gezien het feit dat met dit wetsvoorstel wordt geprobeerd meer aansluiting te zoeken bij de praktische problemen die door cliëntenraden ervaren worden. Deze leden vragen de regering om over enkele jaren te evalueren of deze taakverandering in de praktijk werkt.
De leden van de D66-fractie stellen het op prijs dat diverse betrokken partijen ten behoeve van het wetsvoorstel zijn geconsulteerd. Genoemde leden constateren, dat cliëntenraden adviesrecht hebben in de benoeming van de onafhankelijke ondersteuner, terwijl vanuit koepelorganisaties gepleit is voor instemmingsrecht. Deze leden vragen de regering deze keuze beter te beargumenteren. Op welke taken doelt de regering wanneer zij spreekt over «meerdere taken buiten de taak van onafhankelijke ondersteuning van de cliëntenraad» die een de onafhankelijke ondersteuner heeft? Kan de onafhankelijkheid van de ondersteuner in het geding komen door deze taken buiten de onafhankelijke ondersteuning?
De leden van de SP-fractie lezen dat het LSR en een aantal cliëntenorganisaties er bij de internetconsultatie voor gepleit hebben een jaarlijkse evaluatieplicht in de wet op te nemen. Genoemde leden vragen de regering te verduidelijken waarom hieraan niet voldaan is. Deze leden vragen tevens of het wetsvoorstel wel in zijn geheel wordt geëvalueerd binnen een aantal jaar.
In de consultatie is aangegeven dat het wenselijk is dat dit wetsvoorstel ook betrekking heeft op de jeugdzorg en de Wmo 2015. Deze leden zijn blij dat besloten is dat de jeugdzorg ook onder het huidige voorstel zal vallen. Voor de Wmo 2015 geldt echter dat deze discussie naar aanleiding van de motie van het SP-lid Don* nog niet is afgerond. Deze leden vinden het wenselijk dat hierover nu wel een besluit genomen wordt en vragen de regering zorg te dragen voor afronding van deze discussie voor de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel.
Artikel 1, tweede lid
De leden van de CDA-fractie lezen dat in het tweede lid van artikel 1 is bepaald dat vormen van zorg of categorieën van instellingen, waarvoor de in het wetsvoorstel opgenomen regels, gezien de wijze waarop de zorg wordt verleend, het doel van de zorg of de relatie tussen de cliënt en de instelling minder aangewezen zijn, bij AMvB van de wet kunnen worden uitgezonderd. Genoemde leden vragen wanneer deze AMvB gereed is en of deze naar de Kamer wordt gezonden door middel van een voorhangprocedure.
Artikel 2, eerste lid
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het onderhavige artikel wordt geregeld dat instellingen waarbinnen cliënten in de regel langer dan een half jaar verblijven, verplicht zijn de mogelijkheid tot inspraak te bieden. Genoemde leden vragen de regering waarom is gekozen voor een periode van een half jaar, mede gelet op de trend dat bijvoorbeeld ouderen steeds korter verblijven in een instelling voor langdurige zorg.
Artikel 3, tweede lid
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de laatste zin in het tweede lid, waarin gesteld wordt: «Deze regeling is zodanig dat een cliëntenraad redelijkerwijze representatief kan worden geacht voor de betrokken cliënten en redelijkerwijze in staat kan worden geacht hun gemeenschappelijke belangen te behartigen». Genoemde leden vragen in dit verband of ook gedacht kan worden aan een samenstelling op basis van verkiezing door en uit naaste familieleden. Deze leden begrijpen dat het belang van het familielid niet altijd gelijk loopt met het belang van de cliënt. Deze leden vragen de regering aan te geven of in dergelijke gevallen nog sprake is van een echte cliëntenvertegenwoordiging. Zou dat niet een familieraad moeten zijn. Deze leden vragen of een familieraad dan dezelfde bevoegdheden moet hebben als een cliëntenraad. Tenslotte vragen deze leden of hun zienswijze klopt dat de terminologie «redelijkerwijze representatief» in het wetsvoorstel is opgenomen om te zorgen dat cliëntenraden geen overmatige vertegenwoordig kennen van zogenaamde externe deskundigen.
Artikel 3, vijfde en zesde lid
De leden van de VVD-fractie lezen dat branches van aanbieders en cliëntenraden mogelijk modellen kunnen opstellen voor de wijze waarop de bevoegdheidsverdeling geregeld zou kunnen worden. Genoemde leden vragen de regering in hoeverre deze bereidheid er is en of een inschatting gemaakt kan worden of de modellen naar tevredenheid van alle betrokken partijen tot stand kunnen komen.
Artikel 4, derde lid
De leden van de VVD-fractie vragen de regering waarom een zorginstelling die vrijwillig heeft besloten een cliëntenraad in te stellen en waarbij minder dan tien personen zorg verlenen, niet zelf kan besluiten deze op te heffen. In hoeverre is dit niet ook een drempel om vrijwillig een cliëntenraad in te stellen?
Artikel 6, derde lid
De leden van de CDA-fractie lezen dat op grond van dit artikellid de kosten, die de cliëntenraad redelijkerwijs moet maken voor de vervulling van zijn taak, voor rekening komen van de instelling. Genoemde leden verwachten dat hier in de praktijk veel problemen over zullen ontstaan en vragen de regering de term redelijkerwijs nader te duiden.
Artikel 8, zesde lid
De leden van de VVD-fractie lezen dat in geval van zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen een besluit zonder instemming van de cliëntenraad kan worden genomen. Kan de regering toelichten hoe «zwaarwegend» wordt gedefinieerd?
Artikel 10
De leden van de VVD-fractie vragen welke zorginstellingen verplicht een intern toezichthoudend orgaan moeten hebben.
Artikel 13
De leden van de VVD-fractie lezen dat zorginstellingen met een cliëntenraad ook een commissie voor vertrouwenslieden moet instellen of benoemen. In de praktijk wordt veelal de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) aangewezen, zo lezen genoemde leden. Waarom wordt niet geregeld dat dit de LCvV moet zijn, ook met het oog op de onafhankelijkheid? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger