Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2018
Naar aanleiding van de eerste termijn van de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen (Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018; Wmcz 2018 (Kamerstuk 34 858)) op 12 september 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 108), ga ik hierbij schriftelijk nader in op twee punten die aan de orde zijn geweest. Deze betreffen:
1. de mogelijkheid om de in het wetsvoorstel opgenomen rechtsgang in drie stappen terug te brengen tot alleen de gang naar de Ondernemingskamer.
2. De vormgeving van het toezicht door de inspectie.
In het navolgende ga ik op deze punten in.
1. De mogelijkheid om de rechtsgang terug te brengen tot een gang naar de Ondernemingskamer.
De heren Stoffer en Van der Staaij hebben een amendement ingediend om beroep van een uitspraak van de commissie van vertrouwenslieden te beperken tot één instantie, te weten de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam (Kamerstuk 34 858, nr. 9). Tijdens mijn eerste termijn heb ik aangegeven het verstandig te vinden om de voor- en nadelen van het amendement nader af te wegen tegen de voor- en nadelen van wat in het wetsvoorstel is geregeld. In het wetsvoorstel staat namelijk rechtspraak in drie instanties (beroep bij de kantonrechter, hoger beroep bij het gerechtshof en cassatie bij de Hoge Raad). Ook gaf ik aan dat advies van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) aangewezen was.
De beslissing van Uw Kamer om de tweede termijn van de plenaire behandeling van het wetsvoorstel na de algemene beschouwingen te laten plaatsvinden, gaf me ruimte om die afweging te maken en eerdergenoemde raad om spoedadvies te vragen.
Het advies, gedateerd 19 september 2018, houdt in dat de RvdR geen bezwaar heeft tegen het amendement. Op basis van het advies kom ik tot de opvatting dat rechtspraak in één instantie een praktische oplossing is. Door hoger beroep en cassatie onmogelijk te maken, worden langdurige procedures vermeden. Daarnaast wordt aldus aangesloten bij wat in de Wet medezeggenschap op scholen en, zij het op iets andere wijze, in de Wet op de ondernemingsraden is geregeld. Overigens verwacht ik nog steeds dat de commissie van vertrouwenslieden veel zaken naar tevredenheid van partijen zal kunnen oplossen, zodat het beroep op de rechter gering zal zijn.
Alles afwegende heb ik geen bezwaar tegen dit amendement.
2. De vormgeving van het toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
De heer Kerstens van de PvdA stelde mij vragen in relatie tot het toezicht op de Wmcz 2018 door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ): Hoe gaat de inspectie het toezicht op de Wmcz 2018 vormgeven, waar komen prioriteiten te liggen en wat vraagt het toezicht aan capaciteit? Voorts heeft hij gevraagd of de Kamer op gezette tijden kan worden geïnformeerd over wat de inspectie in het kader van het monitoren van de Wmcz 2018 constateert en wat eventuele vervolgacties zijn. Hieronder worden deze vragen beantwoord.
Toezicht en handhaving
Nadat de wet in werking is getreden maakt de verplichting voor instellingen voor het geven van medezeggenschap standaard onderdeel uit van het risicogebaseerde toezicht van de inspectie. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel Wmcz 2018 (Kamerstuk 34 858, nr. 6) heb ik de Kamer onder andere geïnformeerd dat de IGJ tijdig voor het in werking treden van het wetsvoorstel in een toezichtkader bekend zal maken hoe zij het toezicht op de naleving van de verplichting in de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 10 en 13, eerste lid van dit wetsvoorstel bij haar risicogebaseerde toezicht zal betrekken.
Het uitgangspunt van de inspectie voor het toezichtkader zal zijn dat de verplichting voor instellingen tot het geven van medezeggenschap standaard onderdeel uitmaakt van de reguliere bezoeken van de inspectie in het kader van het risicogebaseerde toezicht. Ook zal de inspectie eventueel ontvangen signalen en meldingen over het mogelijk door de aanbieder niet of gebrekkig invullen van deze wettelijke verplichting in haar toezicht betrekken. Indien de IGJ constateert dat een instelling de wetsartikelen waar de IGJ op toeziet niet naleeft, kan de inspectie de betreffende instelling verbetermaatregelen opdragen. Indien een zorgaanbieder vervolgens weigert om daadwerkelijk invulling te geven aan medezeggenschap, kan de inspectie handhavend optreden door middel van een last onder bestuursdwang/dwangsom.
Capaciteit IGJ
In de regel zal de inspectie voor deze taak geen extra bezoeken afleggen waarvoor extra capaciteit nodig zou zijn. Ook spreekt de IGJ tijdens inspectiebezoeken in beginsel al standaard met cliëntenraden. Ik ben dan ook vooralsnog van oordeel dat de inspectie voor haar nieuwe toezichtstaak voldoende is toegerust en, met andere woorden, daarvoor geen extra capaciteit nodig zal hebben.
Monitoring
Monitoring door de inspectie vindt plaats in het kader van de maatschappelijke jaarverantwoording van zorginstellingen. Ten aanzien van medezeggenschap dienen instellingen in hun Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (JMV) jaarlijks concrete gegevens aan te leveren over:
• de aanwezigheid van cliëntenraden;
• de ondersteuning van cliëntenraden in financiële en materiële zin en de tevredenheid van de cliëntenraad/raden, hierover;
• het aantal door de cliëntenraad uitgebrachte ongevraagde adviezen;
• de mate waarin die ongevraagde adviezen tot maatregelen hebben geleid in de organisatie; en
• de instelling van een commissie van vertrouwenslieden dan wel aansluiting bij de landelijke vertrouwenscommissie.
De IGJ gebruikt die gegevens bij haar risicogestuurd toezicht. Dat zal na het inwerkingtreden van de Wmcz 2018 niet anders zijn. Indien er in het kader van het toezicht op de Wmcz 2018 relevante ontwikkelingen zijn ten aanzien van cliëntenraden en medezeggenschap wordt uw Kamer hierover jaarlijks geïnformeerd via het «Jaarbeeld» van de IGJ.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins