Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2018
In de nota naar aanleiding van het verslag bij het voorstel van wet inzake Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens naar aanleiding van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 6 oktober 2015 (C-362/14) inzake de Veiligehavenbeginselen (Kamerstuk 34 809, nr. 6) is aangegeven dat een aan dat wetsvoorstel identieke bepaling is opgenomen in artikel 20 van het wetsvoorstel uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Kamerstuk 34 851). Aangezien de beide wetstrajecten inmiddels in tijd samenlopen is een daarop vooruitlopende wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens niet langer zinvol.
Daartoe gemachtigd door de Koning trek ik, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het voorstel van wet hierbij in.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker