Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
§ 1. Inleiding
Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan enkele aspecten van Verordening (EU) nr. 2016/1011 van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PbEU 2016, L 171) (hierna: de verordening financiële benchmarks). De verordening vormt, samen met de gewijzigde verordening en richtlijn marktmisbruik (Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (PbEU 2014, L 173) en Richtlijn nr. 2014/57/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende strafrechtelijke sancties voor marktmisbruik (PbEU 2014, L 173)), de Europese reactie op enkele spraakmakende fraudezaken met betrekking tot benchmarks als LIBOR en EURIBOR.
§ 2. De verordening financiële benchmarks
Benchmarks vervullen een belangrijke rol in het financiële stelsel. Veel financiële instrumenten en overeenkomsten gebruiken benchmarks voor de prijsstelling. EURIBOR en LIBOR worden veel gebruikt als basis voor het bepalen van rentetarieven voor bijvoorbeeld hypothecaire leningen. De Brent-index is een veelgebruikte benchmark voor oliecontracten en de valuta-index van WM/Reuters wordt veel gebruikt in contracten die ondernemingen afsluiten om valutarisico af te dekken. Recente gevallen van fraude rondom benchmarks als EURIBOR, LIBOR en de index van WM/Reuters hebben laten zien dat benchmarks gevoelig voor manipulatie kunnen zijn. Het verbieden van manipulatie van benchmarks is niet afdoende om de risico’s weg te nemen die zich voor doen bij de totstandkoming en het gebruik van benchmarks. De verordening financiële benchmarks biedt daarom een regelgevend kader voor de totstandkoming en het gebruik van benchmarks in de Europese Unie met als doel de integriteit, de betrouwbaarheid en de geschiktheid van financiële benchmarks te verbeteren. De verordening bevat daartoe verschillende elementen.
Ten eerste introduceert de verordening een vergunningplicht en doorlopend toezicht voor beheerders van benchmarks. Deze partijen, die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van benchmarks, moeten voldoen aan allerhande eisen die erop gericht zijn belangenconflicten in het totstandkomingsproces te voorkomen en de kwaliteit van inputgegevens en gebruikte methodologieën te waarborgen.
Benchmarks, de onderliggende markten, contribuanten en beheerders kunnen echter sterk van elkaar verschillen. Rentebenchmarks zoals EURIBOR kwamen vanouds tot stand op basis van subjectieve inschattingen van contribuerende banken, terwijl de AEX-index berekend wordt op basis van daadwerkelijke transactiedata. Om een «one-size-fits-none»-aanpak te voorkomen, kent de verordening verschillende mechanismen om tot een proportionele aanpak te komen. Er is bijvoorbeeld een aparte regime voor grondstoffenbenchmarks dat aansluit bij reeds bestaande internationale principes rond de totstandkoming van dergelijke benchmarks. Ook voor rentebenchmarks is een apart regime om de specifieke risico’s van dergelijke benchmarks beter te adresseren. Voor benchmarks die tot stand komen op basis van transactiedata van gereguleerde handelsplatformen, zoals de AEX-index, is er een lichter regime.
Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in grootte: indien de onderliggende waarde van de contracten waarin de benchmark wordt gebruikt minstens € 500 miljard bedraagt dan wordt de benchmark als cruciaal gezien. In dat geval zijn alle eisen met betrekking tot de totstandkoming van toepassing op de beheerder. Indien de onderliggende waarde van de contracten tussen de € 50 en 500 miljard ligt, is er sprake van een significante benchmark en kan de beheerder kiezen om gebruik te maken van enkele gerichte vrijstellingen op de eisen. Ligt de onderliggende waarde van de contracten waarin een benchmark wordt gebruikt onder de € 50 miljard, dan is er sprake van een niet-significante benchmark. De beheerder van een dergelijke benchmark kan van additionele vrijstellingen gebruik maken. Deze beheerders hoeven ook geen vergunning aan te vragen, maar dienen zich te registreren bij de toezichthouder.
Ten tweede stelt de verordening (indirect) enige eisen aan de partijen die bijdragen aan de benchmark, de zogenaamde contribuanten. Deze eisen richten zich voornamelijk op het proces van aanlevering van inputgegevens en hebben tot doel de integriteit en de betrouwbaarheid van inputgegevens te waarborgen. Voor contribuanten die reeds onder toezicht staan stelt de verordening zelf concrete eisen. Van andere contribuanten wordt verwacht dat zij zich committeren aan een door de beheerder van een benchmark opgestelde gedragscode die deze materie bestrijkt.
Verder geldt dat reeds onder toezichtstaande partijen verplicht kunnen worden om bij te dragen aan een cruciale benchmark. Indien contribuanten van een cruciale benchmark besluiten te stoppen met aanleveren dan kan de toezichthouder van de beheerder besluiten dat die instelling verplicht wordt om bij te dragen aan de benchmark. Wel geldt dat de representativiteit van de benchmark in gevaar moet komen door de stoppende contribuanten. Ook dient de toezichthouder van de beheerder een dergelijke maatregel in samenspraak met de toezichthouder van de onder toezichtstaande partij te nemen.
De plicht om bij te dragen kan aan elke geschikte onder toezichtstaande partij opgelegd worden; niet alleen aan de partijen die willen stoppen met bijdragen. Uiteraard moet de partij die verplicht wordt om bij te dragen wel actief zijn op de markt die de benchmark beoogt te meten. Bij een interbancaire rentebenchmark zullen het derhalve vooral banken zijn die verplicht kunnen worden om bij te dragen aan de benchmark; beleggingsondernemingen zullen in de regel weinig actief zijn op de interbancaire geldmarkt.
Tot slot stelt de verordening een aantal eisen aan de informatievoorziening over benchmarks. Beheerders dienen een zogenaamde benchmarkverklaring te publiceren waarin wordt ingegaan op het doel van de benchmark (wat beoogt de benchmark te meten), de wijze van berekening, hoe omgegaan wordt met situaties waarin de benchmark tijdelijk niet goed berekend kan worden en de maatregelen die de beheerder zal nemen in het geval de benchmark wordt stopgezet. Op grond van dergelijke informatie kunnen gebruikers beter bepalen of een benchmark geschikt is voor hun doel.
In het kader van informatievoorziening amendeert de verordening tevens de richtlijn consumentenkrediet en de richtlijn hypothecair krediet.1 Aan deze richtlijnen wordt een bepaling toegevoegd op grond waarvan een kredietaanbieder de consument op de hoogte moet stellen van de naam van de benchmark, de naam van de beheerder en de mogelijke gevolgen voor de consument indien het krediet gebruik maakt van een benchmark.
§ 3. Wijziging Nederlandse regelgeving
Europese verordeningen werken naar hun aard rechtstreeks en behoeven dan ook in principe geen implementatie in Nederlandse wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor het grootste gedeelte van de verordening financiële benchmarks met uitzondering van twee elementen: het toezicht op de naleving van de verordening en de wijzigingen die de verordening aanbrengt in de richtlijn consumentenkrediet en de richtlijn hypothecair krediet.
De verordening financiële benchmarks stelt in de artikelen 41 en 42 een aantal eisen aan het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de verordening. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) beschikt op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) reeds over de meeste door de verordening vereiste bevoegdheden. Het bestaande kader voldoet echter niet volledig aan hetgeen de verordening op dit gebied vereist. Het wetsvoorstel past daarom artikel 1:87, eerste lid, van de Wft aan. Voornoemd artikel behelst de mogelijkheid voor toezichthouders om personen tijdelijk de bevoegdheid te ontzeggen om bepaalde functies uit te oefenen in financiële ondernemingen of marktexploitanten. Artikel 1:87, eerste lid, van de Wft wordt zodanig aangepast dat de toezichthouders ook personen de bevoegdheid kunnen ontzeggen om bepaalde functies in een beheerder van een benchmark te vervullen.
Wat betreft het toezicht op de naleving zal verder overtreding van de artikelen 29, eerste lid en 34, eerste lid, van de verordening financiële benchmarks strafbaar worden gesteld. Hiertoe voegt het wetsvoorstel deze bepalingen toe aan de Wet op de economische delicten (WED).
Artikel 29, eerste lid, betreft de plicht voor marktpartijen in de Europese Unie om alleen benchmarks te gebruiken die zijn opgenomen in het door de European Securities and Markets Authority (ESMA) beheerde register. Het gaat, kort gezegd, om benchmarks van vergunninghoudende beheerders met zetel in de Europese Unie of benchmarks waarvan de beheerder zetelt in een derde land, maar die op grond van de derdelandenprocedure zijn goedgekeurd voor gebruik in de Europese Unie. Artikel 29, eerste lid, is derhalve één van de kernbepalingen van de verordening. Benchmarks die zijn opgenomen in het register zijn volgens de regels van de verordening tot stand gekomen en zouden in beginsel bestand moeten zijn tegen manipulatie. Door een niet-geregistreerde benchmark te gebruiken in een financieel product, verkoopt de aanbieder in essentie een product dat niet aan alle wettelijke vereisten voldoet. Dit zou als een vorm van fraude gezien kunnen worden. Overtreding van artikel 29, eerste lid, van de verordening vormt derhalve een schending van het hoofddoel van de verordening. De zaken rond LIBOR en EURIBOR hebben laten zien dat fraude met benchmarks een groot effect op het vertrouwen in de financiële sector kunnen hebben. In navolging van de mogelijkheid om fraude rond de totstandkoming van benchmarks strafrechtelijk te handhaven, is het passend dat fraude bij het gebruik van benchmarks ook strafrechtelijk vervolgd kan worden. Indien een marktpartij gebruik maakt van een niet-geregistreerde benchmark zal het Openbaar Ministerie (OM) die marktpartij op grond van dit wetsvoorstel daarom strafrechtelijk kunnen vervolgen.
Artikel 34, eerste lid, van de verordening financiële benchmarks betreft de vergunningplicht voor beheerders van benchmarks. Ook de vergunningsplicht is één van de hoofdnormen van de verordening. Een verkregen vergunning laat zien dat de desbetreffende beheerder in beginsel in overeenstemming met de verordening handelt en dat de door hem beheerde benchmarks in principe voldoen aan de eisen van de verordening financiële benchmarks. Schending van deze norm, raakt derhalve ook aan de kern van de verordening. Daarnaast wordt met het opnemen van de vergunningplicht in de WED aangesloten bij de bestaande praktijk: de vergunningplichten uit de Wft zijn reeds opgenomen in de WED.
De mogelijkheid tot strafrechtelijke handhaving laat uiteraard het principe onverlet dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit bestraft mag worden. In voorkomend geval zal dus een keuze tussen bestuursrechtelijke of strafrechtelijke handhaving moeten worden gemaakt.
De wijzigingen die de verordening financiële benchmarks aanbrengt in de richtlijn consumentenkrediet en de richtlijn hypothecair krediet zullen worden geïmplementeerd in het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) middels het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks. De verordening financiële benchmarks voegt concreet aan artikel 5, eerste lid, van de richtlijn consumentenkrediet en artikel 13, eerste lid, van de richtlijn hypothecair krediet onderdelen toe die duidelijk maken dat indien in een krediet gebruik wordt gemaakt van een benchmark er bepaalde informatie over de benchmark aan de consument moet worden verstrekt. Voornoemde bepalingen uit beide richtlijnen zijn geïmplementeerd in de artikelen 51b en 112 van het BGfo. De bepalingen uit het BGfo zullen middels het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks in lijn worden gebracht met de gewijzigde richtlijnartikelen.
§ 4. Gevolgen voor het bedrijfsleven
Het wetsvoorstel introduceert ten opzichte van de verordening financiële benchmarks geen additionele normen en zorgt derhalve niet tot additionele administratieve lasten of nalevingskosten. Wel leidt het wetsvoorstel tot toezichtkosten, daar de verordening vereist dat nationale toezichthouders aanvragen voor een vergunning, registratie, bekrachtiging en erkenning in behandeling nemen. In Nederland betekent dit dat de AFM kosten zal maken bij het behandelen van voornoemde aanvragen. Deze kosten zullen, zoals gebruikelijk bij een aanvraag, in rekening worden gebracht bij de aanvrager zelf en niet worden overgeslagen over de gehele financiële sector. De Wet bekostiging financieel toezicht wordt aangepast om de doorbelasting van de kosten van een aanvraag mogelijk te maken. Zie in dit kader ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel III.
Op dit moment is het erg lastig in te schatten hoeveel partijen een bepaalde aanvraag zullen doen. De verordening voorziet namelijk in een overgangsperiode van twee jaar waarin beheerders nog niet verplicht zijn een vergunning of registratie te hebben. Bovendien kan de Brexit hier een rol spelen: beheerders van buiten de Europese Unie zouden bekrachtiging of erkenning in Nederland kunnen aanvragen, daar toegang tot de Europese markt via het Verenigd Koninkrijk op enig moment niet langer mogelijk zal zijn. Verder is het toezicht op beheerders van benchmarks nieuw, waardoor er nog weinig tot geen ervaring is met het toezicht op deze partijen. In ieder geval is duidelijk dat er grote verschillen kunnen zitten tussen de partijen die een aanvraag kunnen indienen en de werkzaamheden die de AFM hiervoor moet verrichten. De ene partij zal namelijk slechts enkele benchmarks beheren, tegenover honderden benchmarks bij een grote partij. Gezien deze aspecten wordt voorgesteld om voor een aanvraag voor een vergunning, registratie, erkenning of bekrachtiging met een uurtarief te werken in plaats van een vast bedrag. Concreet zal de AFM € 175 per uur in rekening kunnen brengen met een maximum van € 100 000. Het hanteren van een uurtarief, zoals ook het geval is bij de aanvraag van een vergunning voor het exploiteren van een multilaterale handelsfaciliteit en het beheren of exploiteren van een gereglementeerde markt, is een betere benadering om tot de werkelijke kosten voor de behandeling van een aanvraag te komen. Het hanteren van een bedrag ter hoogte van € 100 000 doet recht aan het feit dat er, zoals hierboven al aangegeven, beheerders zijn die honderden benchmarks onder hun beheer hebben. Overigens wordt per 2019 de bekostigingssystematiek herzien. In dat kader zal opnieuw naar de tarieven voor beheerders van benchmarks worden gekeken, rekening houdend met de ervaringen van het eerste jaar toezicht op beheerders van benchmarks.
§ 5. Consultatie
Het wetsvoorstel is van 2 mei 2017 tot 30 mei 2017 ter consultatie voorgelegd via www.internetconsultatie.nl. Naar aanleiding van de consultatie zijn in totaal twee reacties ontvangen, waarvan één openbaar. De openbare reactie is afkomstig van ICIS, een onderneming die marktinformatie verzamelt en publiceert met betrekking tot de petrochemische industrie, en zal hieronder worden toegelicht. De tweede reactie is afkomstig van een particulier en is anoniem. De betreffende reactie ziet echter niet op de reikwijdte van het wetsvoorstel en wordt verder buiten beschouwing gelaten.
In de reactie van ICIS wordt een drietal opmerkingen geplaatst bij het wetsvoorstel. De eerste opmerking heeft betrekking op het strafbaar stellen van het gebruik van benchmarks die niet zijn opgenomen in het ESMA-register. ICIS vraagt de Minister van Financiën te verduidelijken dat het gebruik van een tweetal niet in het register opgenomen benchmarks is toegestaan onder de verordening. Het gaat om 1) grondstoffenbenchmarks die op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van de verordening zijn uitgezonderd van de reikwijdte en 2) benchmarks die vallen onder de overgangsbepalingen van artikel 51 van de verordening.
Ten aanzien van grondstoffenbenchmarks die onder artikel 2, tweede lid, onderdeel g, van de verordening vallen, geldt dat deze buiten de reikwijdte van de verordening vallen en daardoor altijd gebruikt mogen worden. De beheerder van dergelijke benchmarks hoeft niet opgenomen te worden in het in artikel 36 van de verordening bedoelde register. Deze benchmarks vallen derhalve per definitie niet onder de in dit wetsvoorstel opgenomen strafbaarstelling.
Ten aanzien van benchmarks die vallen onder de overgangsbepalingen geldt dat de verordening een beheerder voor bepaalde tijd toestaat benchmarks aan te bieden zonder dat de beheerder over een vergunning of registratie beschikt. Gedurende de overgangsperiode kunnen er derhalve beheerders zijn die wel benchmarks aan mogen bieden, maar nog niet staan ingeschreven in het in artikel 36 bedoelde register. Opname in het register is immers verbonden aan het hebben van een vergunning of registratie op grond van artikel 34 van de verordening. Hoewel het overgangsrecht niet specifiek ingaat op het gebruik van benchmarks van beheerders die nog niet in het register staan, mag aangenomen worden dat de verordening het gebruik van dergelijke benchmarks eveneens beoogt toe te staan. Gebruik van dergelijke benchmarks zal gedurende de overgangsperiode dan ook niet strafbaar zijn in Nederland.
De tweede opmerking heeft betrekking op verplichtingen die de verordening stelt aan contribuanten van benchmarks, waarbij ICIS erop wijst dat contribuanten aan een grondstoffenbenchmark zijn uitgezonderd van deze eisen. ICIS vraagt de Minister van Financiën in dit kader in het wetsvoorstel te verduidelijken dat voornoemde uitzondering inderdaad geldt. Op grond van artikel 19 van de verordening geldt een apart regime voor grondstoffenbenchmarks. Deze bepaling maakt duidelijk dat de eisen voor contribuanten waar ICIS op wijst niet gelden ten aanzien van grondstoffenbenchmarks. Voor zover deze bepaling tot onduidelijkheid leidt, is het aan de Europese Commissie en ESMA om hier nadere duiding aan te geven. De Nederlandse wetgever is immers niet langer bevoegd om de verordening nader te duiden.
In de derde opmerking wordt gevraagd om verduidelijking van de reikwijdte van de verordening met betrekking tot grondstoffenbenchmarks op handelsplatformen uit derde landen. Ook hier geldt dat dit een taak is van de Europese Commissie en ESMA.
§ 6. Transponeringstabel
Gebruikte afkortingen:
BGfo |
Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft |
BuEU |
Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten |
Sr |
Wetboek van Strafrecht |
Sv |
Wetboek van Strafvordering |
WED |
Wet op de economische delicten |
Wft |
Wet op het financieel toezicht |
De verordening is rechtstreeks van toepassing en hoeft derhalve in principe niet geïmplementeerd te worden in nationale wet- en regelgeving. In onderstaande tabel zijn daarom alleen de bepalingen vermeldt die tot implementatie in nationale wet- en regelgeving zouden kunnen leiden. Meer concreet gaat het om de bepalingen uit de verordening financiële benchmarks op het gebied van toezicht en handhaving en de wijzigingen die de verordening aanbrengt in de richtlijn consumentenkrediet en de richtlijn hypothecair krediet.
Transponeringstabel behorende bij verordening (EU) nr. 2016/1011 van het Europees parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PbEU 2016, L 171)
Artikel, – lid of – onderdeel verordening |
Te implementeren in |
Bijzonderheden |
---|---|---|
Artikel 40, eerste lid |
Artikelen 1 en 2 van het BuEU |
Wordt opgenomen in het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel a |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:17 Awb |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel b |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:16 Awb en artikel 1:74, eerste lid, Wft |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel c |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:16 Awb en artikel 1:74, eerste lid, Wft |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel d |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:15, eerste lid en artikel 5:17 Awb |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel e |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:15, eerste lid en artikel 5:17 Awb |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel f |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikel 5:16 Awb en artikel 5:17 Awb |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel g |
Artikel 1, onder 2°, WED |
De wetswijziging betreft de strafbaarstelling. De inzet van de bevoegdheid door het OM volgt verder uit artikel 18 WED en Eerste Boek, titel IV, derde afdeling, Sv |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel h |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 1:75 en 1:79 Wft |
Artikel 41, eerste lid, onderdeel i |
Artikel 1:87, eerste lid, Wft |
|
Artikel 41, eerste lid, onderdeel j |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:75 Wft |
Artikel 41, tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de Hoofdstukken 1.3 en 1.4 Wft |
Artikel 41, derde lid |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de Hoofdstukken 1.3 en 1.4 Wft |
Artikel 41, vierde lid |
Behoeft geen implementatie |
Deze bepaling werkt naar zijn aard rechtstreeks. |
Artikel 42, eerste lid |
Artikelen 1 en 2 van het BuEU |
|
Artikel 42, tweede lid, onderdeel a |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 1:75 en 1:79 Wft. |
Artikel 42, tweede lid, onderdeel b |
Artikel 1, onder 2°, WED |
De wetswijziging betreft de strafbaarstelling. De inzet van de bevoegdheid door het OM volgt verder uit de artikelen 8 WED en artikel 36e Sr. |
Artikel 42, tweede lid, onderdeel c |
Artikelen 1, 2 en 7 van het BuEU |
Wordt opgenomen in het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks |
Artikel 42, tweede lid, onderdeel d |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 35 van de verordening |
Artikel 42, tweede lid, onderdeel e |
Artikel 1:87, eerste lid, Wft |
|
Artikel 42, tweede lid, onderdeel f |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit artikel 1:83 Wft |
Artikel 42, tweede lid, onderdeel g |
Artikelen 1 en 2 van het BuEU |
Wordt opgenomen in het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks. Hoewel de generieke bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen reeds volgt uit artikel 1:80 Wft, dient deze bevoegdheid ten aanzien van verordeningen middels een algemene maatregel van bestuur geoperationaliseerd te worden. |
Artikel 42, tweede lid, onderdeel h |
Artikelen 1 en 2 van het BuEU |
Wordt opgenomen in het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks. Hoewel de generieke bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen reeds volgt uit artikel 1:80 Wft, dient deze bevoegdheid ten aanzien van verordeningen middels een algemene maatregel van bestuur geoperationaliseerd te worden. |
Artikel 43, eerste lid |
Behoeft geen implementatie |
Artikel 43, eerste lid, van de verordening bepaalt met welke omstandigheden toezichthouders in ieder geval rekening moeten houden bij het vaststellen van de boete in een concreet geval. Deze bepaling komt in meerdere Europese richtlijnen en verordeningen voor. Het Besluit uitvoering verordening marktmisbruik voegt een nieuwe artikel 1a in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in ter implementatie van dit soort bepalingen. Deze bepaling treedt voor 1 juli 2018 in werking, waardoor aparte implementatie van artikel 43, eerste lid, van de verordening niet nodig is. |
Artikel 43, tweede lid |
Behoeft geen implementatie |
Samenwerking tussen toezichthouders uit verschillende lidstaten wordt geregeld door de verordening zelf. |
Artikel 45 |
Behoeft geen implementatie |
Volgt reeds uit de artikelen 1:97 tot en met 1:99 Wft |
Artikel 57 |
Artikel 112, vierde lid, BGfo |
Wordt opgenomen in het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks |
Artikel 58 |
Artikel 51b, onderdeel f, BGfo |
Wordt opgenomen in het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks |
ARTIKEL I
A
Aan artikel 1:1 van de Wft wordt met het oog op de wijziging van artikel 1:87 (zie onderdeel B) een definitie van de verordening financiële benchmarks toegevoegd.
B
Artikel 41, eerste lid, onderdeel i, van de verordening financiële benchmarks vereist dat de toezichthouder in staat moet zijn om een persoon tijdelijke de bevoegdheid te ontzeggen om beroepsactiviteiten uit te oefenen. Artikel 42, tweede lid, onderdeel e, van de verordening financiële benchmarks vereist dat de toezichthouder een persoon tijdelijk de bevoegdheid dient te kunnen ontzeggen om een leidinggevende functie uit te oefenen bij een beheerder van een benchmark of bij een reeds onder toezicht staande contribuant van de benchmark. Ter implementatie van deze bepalingen uit de verordening financiële benchmarks wordt artikel 1:87, eerste lid, van de Wft zodanig aangepast dat het voor de toezichthouder mogelijk wordt om een persoon tijdelijk de bevoegdheid te ontzeggen om bepaalde, inclusief leidinggevende, functies uit te oefenen bij een beheerder van een benchmark. De eis dat het verbod om bepaalde functies uit te oefenen ook moet kunnen worden opgelegd ten aanzien van reeds onder toezichtstaande contribuanten wordt ondervangen door het huidige artikel 1:87 dat van toepassing is op financiële ondernemingen en marktexploitanten.
Daar de verordening enkel vereist dat een tijdelijk verbod moet kunnen worden opgelegd, wordt het derde lid van artikel 1:87 Wft – dat ziet op een permanent verbod – niet aangepast.
ARTIKEL II
Dit artikel voegt de artikelen 29, eerste lid en 34, eerste lid, van de verordening financiële benchmarks toe aan de WED, waardoor overtreding van deze bepalingen ook strafrechtelijk gehandhaafd kan worden.
Door het mogelijk maken van strafrechtelijke handhaving is het overigens niet nodig enkele door de verordening financiële benchmarks vereiste bevoegdheden aan de bestuursrechtelijke toezichthouder toe te kennen. Op grond van de verordening financiële benchmarks moet het voor toezichthouders mogelijk zijn om te verzoeken dat activa worden bevroren (artikel 41, eerste lid, onderdeel g) en dat de met een inbreuk op de verordening behaalde winsten of vermeden verliezen teruggevorderd kunnen worden van de overtreder (artikel 42, tweede lid, onderdeel b). Deze bevoegdheden zijn momenteel niet aanwezig in de bestuursrechtelijke context. Wel kan het OM in het kader van een strafrechtelijk proces dergelijke bevoegdheden, al dan niet met tussenkomst van een rechter, inzetten. Op grond van artikel 41, tweede lid, van de verordening financiële benchmarks mag bij de implementatie van bevoegdheden rekening worden gehouden met de nationale rechtsorde, waarbij samenwerking met andere autoriteiten toegestaan is. Dit biedt ruimte om bepaalde bevoegdheden niet aan de bestuursrechtelijke toezichthouder toe te kennen, wanneer bijvoorbeeld een bepaalde bevoegdheid al in het strafrecht aanwezig is. Evenals bij de implementatie van de verordening marktmisbruik wordt er daarom voor gekozen om deze bevoegdheden niet aan de bestuursrechtelijke toezichthouder toe te kennen.
ARTIKEL III
Op grond van de verordening dienen nationale toezichthouders verschillende aanvragen in behandeling te nemen. In Nederland wordt de AFM middels het Besluit uitvoering verordening financiële benchmarks in het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten aangewezen als toezichthouder in de zin van de verordening. De AFM wordt daarmee belast met de behandeling van de hiervoor genoemde aanvragen in Nederland. De behandeling van dergelijke aanvragen brengt kosten met zich mee voor de AFM en deze dienen in rekening te worden gebracht bij de personen ten behoeve van wie de AFM deze handelingen verricht. De in dit artikel opgenomen wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht voorziet in het bepalen van de kosten die AFM in rekening brengt als een aanvraag om één van de genoemde handelingen uit de verordening wordt ingediend. De handelingen zijn in bijlage I toegevoegd aan de categorie EU handelingen.
ARTIKEL IV
Het is de bedoeling deze wet per 1 januari 2018 in werking te laten treden, de dag dat ook de verordening van toepassing zal worden.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem