Gepubliceerd: 28 november 2017
Indiener(s): Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66)
Onderwerpen: economie organisatie en beleid toerisme
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34779-6.html
ID: 34779-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 28 november 2017

Met interesse heb ik kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. Het doet mij genoegen te constateren dat de leden van de VVD-fractie van het wetsvoorstel kennis hebben genomen en dat de leden van de CDA-fractie met belangstelling kennis hebben genomen van het wetsvoorstel. De leden van beide fracties hebben over het onderhavige wetsvoorstel nog enkele vragen gesteld. Daarop zal ik hierna ingaan. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde en indeling van het verslag gevolgd. Daar waar dit vanwege de inhoudelijke samenhang voor de hand ligt, zijn de vragen en opmerkingen per deelonderwerp in samenhang beantwoord. Ter onderscheiding van de deelonderwerpen zijn tussenkoppen aangebracht. De vragen en opmerkingen worden waar dat nuttig is in een bredere context beschouwd.

Algemeen

Invloed van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de invloed van de wijziging voor exploitanten van kabelbanen beoordeelt. De leden constateren dat de essentiële veiligheidseisen waaraan kabelbanen moeten voldoen niet wijzigen en vragen zich daarbij af of dat ook geldt voor de (administratieve) kosten van ondernemers die kabelbanen exploiteren. Ook wordt gevraagd wat de wijziging betekent voor consumenten.

De regering verwacht dat de gevolgen voor exploitanten van kabelbanen beperkt zullen zijn. De regels die door middel van de verordening1 worden gesteld aan het op markt brengen van subsystemen en veiligheidscomponenten van kabelbaaninstallaties zijn alleen van toepassing op nieuwe subsystemen en veiligheidscomponenten. De vergunningplicht voor kabelbaaninstallaties geldt alleen voor nieuwe kabelbaaninstallaties en voor wijzigingen aan bestaande kabelbaaninstallaties die dermate omvangrijk zijn dat de installaties daarmee vergunningplichtig worden. Dit is niet anders dan onder de huidige Wet kabelbaaninstallaties (hierna: de wet). De (administratieve) kosten van ondernemers die kabelbanen exploiteren, wijzigen dus niet. De wijzigingen hebben derhalve geen gevolgen voor exploitanten van bestaande kabelbanen ten aanzien van de eisen waaraan ze moeten voldoen. Het wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor consumenten.

De leden van de VVD-fractie vragen of verplichtingen, zoals de conformiteitsbeoordeling, die opgelegd worden aan marktdeelnemers (fabrikanten, importeurs en distributeurs van subsystemen en veiligheidscomponenten) leiden tot hogere kosten voor deze marktdeelnemers.

De regering constateert dat de verplichtingen voor marktdeelnemers, zoals conformiteitsbeoordeling, rechtstreeks volgen uit de verordening en reeds op grond van de richtlijn2 en de huidige wet bestaan. Het ligt daarmee niet voor de hand dat de verplichtingen leiden tot extra kosten en dat wordt dan ook niet verwacht.

Toepassingsbereik

De leden van de VVD-fractie vragen of de verordening ziet op precies dezelfde kabelbanen in Nederland als het wetsvoorstel onder de richtlijn.

Het toepassingsbereik van de verordening is in essentie onveranderd gebleven ten opzichte van de richtlijn. De verordening zegt dit ook in overweging 7: «Het toepassingsgebied van deze verordening moet een weerspiegeling zijn van het toepassingsgebied van [de richtlijn].» Het toepassingsbereik is vanwege nieuwe terminologie en enkele nuanceringen opnieuw vastgesteld in de verordening. Dit gewijzigde toepassingsbereik wordt gevolgd in het wetsvoorstel. De essentiële criteria voor de vaststelling of een kabelbaaninstallatie binnen het toepassingsbereik valt, zijn en blijven of sprake is van voortbeweging door kabels en of de functie van de kabelbaaninstallatie personenvervoer is. Gelet op het feit dat de wijzigingen in het toepassingsbereik slechts beperkt zijn, ziet de verordening op dezelfde kabelbanen in Nederland als voorheen.

De leden van de VVD-fractie vragen tevens hoeveel extra kabelbanen zullen vallen onder de werking van de wet, doordat er in het wetsvoorstel ook bij niet-vergunningplichtige kabelbanen sprake kan zijn van toezicht en handhaving. De leden vragen daarbij of dit effect kan hebben op de operatie van die kabelbanen, bijvoorbeeld via eisen van verzekeraars.

Op dit moment beschikken zeven kabelbaaninstallaties over een kabelbaanvergunning. Ondanks het feit dat door het gewijzigde toepassingsbereik van de wet, zoals voorgesteld in artikel 2, geen andere kabelbanen in Nederland onder de wet vallen, is voor wat betreft toezicht en handhaving de werking van de wet uitgebreid. Door het wetsvoorstel wordt namelijk bereikt dat ten aanzien van alle kabelbanen, ongeacht of deze een vergunning hebben of niet, toezicht en handhaving kan plaatsvinden op de in artikel 3, onderdeel b, genoemde verplichting dat een kabelbaan bij gebruik geen gevaar oplevert voor de veiligheid en de gezondheid van personen en de veiligheid van goederen. Deze verplichting geldt al op basis van de huidige wet (artikel 3, derde lid). De huidige wet biedt echter geen mogelijkheid tot handhaving als op grond van het huidige overgangsrecht in artikel 35, tweede lid, geen kabelbaanvergunning is vereist. Door de voorgestelde wijziging van artikel 30 wordt de verplichting nu ook handhaafbaar gemaakt. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) kan daarmee haar toezicht op een effectievere wijze uitvoeren.

Deze wijziging heeft daarmee (beperkte) gevolgen voor de achttien kabelbaaninstallaties3 die op dit moment onder het toepassingsbereik van de wet vallen, maar vanwege het overgangsrecht geen kabelbaanvergunning hebben. Gelet op het feit dat exploitanten van deze kabelbanen al wel aan de genoemde verplichting van artikel 3 moeten voldoen, acht de regering de gevolgen van deze verandering beperkt. De operatie van niet-vergunningplichtige kabelbanen wordt wel positief beïnvloed, zo hoopt de regering, doordat er bij die kabelbanen continu aandacht wordt besteed aan het voorkomen van gevaar voor de veiligheid of gezondheid van personen of de veiligheid van goederen. De regering kan niet oordelen over de gevolgtrekking die verzekeraars trekken uit het onderhavige wetsvoorstel, maar ziet op voorhand geen reden voor een wijziging van de eisen die verzekeraars stellen.

Toezicht, handhaving en uitvoerbaarheid

De leden van de VVD-fractie vragen eveneens of er elementen in de verordening zijn die in de specifieke situatie niet handhaafbaar en uitvoerbaar zijn in Nederland.

De verordening schept het kader van voornamelijk technische eisen waaraan subsystemen en veiligheidscomponenten van kabelbanen in de gehele Europese Unie moeten voldoen. De regering is van mening dat de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid reeds in overweging zijn genomen bij de totstandkoming van de verordening. In Nederland doet zich niet een dermate unieke situatie voor die bijzondere aandacht zou vereisen. De ILT heeft op het ontwerpwetsvoorstel een handhaafbaarheids- en uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd. Daarbij heeft zij geen elementen gevonden die niet handhaafbaar of uitvoerbaar zijn in Nederland.

De leden van de VVD-fractie geven aan te hebben vernomen dat het stelsel van toezicht in essentie onveranderd is en vragen zich af of dat ook geldt voor het toezicht op toeleveranciers. Zo nee, welke invloed hebben de conformiteitsbeoordelingsinstanties op de toeleveranciers? De leden constateren tevens dat de bevoegdheden van de conformiteitsbeoordelingsinstanties worden uitgebreid en vragen zich daarbij af of dit naar indruk van de regering nodig was voor wat betreft de Nederlandse situatie.

Het klopt dat het stelsel van toezicht in essentie onveranderd is gebleven. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie heeft in dat stelsel een taak voor zover zij door een marktdeelnemer is gevraagd een conformiteitsbeoordeling uit te voeren en daarmee te beoordelen of subsystemen of veiligheidscomponenten voldoen aan de essentiële eisen uit de verordening. De conformiteitsbeoordelingsinstantie houdt daar vervolgens zowel periodiek als incidenteel toezicht op. De regering merkt hierbij op dat met de komst van verordening de bevoegdheden van conformiteitsbeoordelingsinstanties niet zijn verruimd ten opzichte van de richtlijn en de huidige wet. De eisen waaraan conformiteitsbeoordelingsinstanties zelf moeten voldoen, onder andere ten aanzien van vakmanschap en onafhankelijkheid, zijn wel verder geharmoniseerd en aangescherpt. De regering merkt hierbij tevens op dat er op dit moment geen Nederlandse conformiteitsbeoordelingsinstanties zijn.

De leden van de VVD-fractie lezen dat voor Nederland de gevolgen van de veranderingen klein zijn en vragen zich daarbij af of dat in de toekomst kan veranderen als er onder de verordening nieuwe eisen worden gesteld. De leden vragen daarbij hoe groot de regering het risico acht dat de verordening wordt uitgebreid, doordat nu onder één verordening zowel complexe systemen als kabelbanen in natuurlijke skigebieden in de Alpen als een kabelbaan op een artificiële skibaan gereguleerd worden.

De regering merkt op dat kabelbanen in natuurlijke skigebieden en kabelbanen bij artificiële skibanen nu al op dezelfde wijze gereguleerd worden. De regering onderkent het grote verschil tussen natuurlijke skigebieden en artificiële skibanen, maar tekent daarbij aan dat het niveau van veiligheid van elke kabelbaan, ongeacht de locatie, hetzelfde moet zijn. Zoals eerder in deze nota is aangegeven, is het toepassingsbereik van de verordening in essentie ook ongewijzigd gebleven. De regering heeft geen aanleiding om te verwachten dat de Europese wetgever in de toekomst het toepassingsbereik zal aanpassen of nieuwe eisen zal stellen en verwacht niet dat de verordening op korte termijn wordt gewijzigd.

Consultatie

De leden van de VVD-fractie hebben verschillende vragen over betrokkenheid vanuit de maatschappij bij de totstandkoming van het wetsvoorstel. Zij vragen of de voorgestelde wijzigingen besproken zijn met de branche, of de marktdeel-nemers en/of toeleveranciers zijn geconsulteerd en of de eigenaren van de tot op heden niet-vergunningplichtige kabelbanen van deze voorgenomen wijziging op de hoogte gesteld zijn en zo ja, wat hun reactie was.

De regering hecht in het algemeen aan een zorgvuldige consultatie en betrokkenheid vanuit de maatschappij. De regering heeft er in dit geval evenwel voor gekozen het ontwerpwetsvoorstel niet te consulteren bij de branche, marktdeelnemers, toeleveranciers en eigenaren van niet-vergunningplichtige kabelbanen. De voornaamste reden daarvoor is dat (internet)consultatie van het ontwerpwetsvoorstel niet in betekenisvolle mate zou kunnen leiden tot aanpassingen van het ontwerpwetsvoorstel, gelet op de rechtstreekse werking van de verordening. Deze verordening moet op grond van het Europese recht worden uitgevoerd. Overigens constateert de regering dat er ook geen branchevereniging is waarmee het ontwerpwetsvoorstel besproken had kunnen worden.

De regering is zich er echter terdege van bewust dat het voor voorgenoemde partijen van belang is om op de hoogte te zijn van de voorgestelde wijzigingen van het wettelijk kader. De ILT heeft de betreffende partijen daarover ook geïnformeerd tijdens de audits en inspecties die zij heeft uitgevoerd en blijft dat ook doen. Daarnaast is op de website van de ILT melding gemaakt van de verordening, dat die rechtstreeks geldend is en in werking treedt op 21 april 2018.4 De ILT zal bovendien alle bij haar bekende exploitanten van kabelbanen per brief nog nader informeren over de wijzigingen in het wettelijk kader.

Impact wetsvoorstel bestaande initiatieven en plannen

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar de impact van het wetsvoorstel.

Zij vragen daarom of een overzicht gegeven kan worden van de bestaande initiatieven en plannen om te komen tot de aanleg van kabelbanen die onder de wet komen te vallen. Deze leden zijn voorts benieuwd of het initiatief om een kabelbaan aan te leggen in Venlo onder de werking van dit wetsvoorstel komt te vallen en wat daar de gevolgen van zullen zijn.

In de afgelopen jaren hebben op diverse plaatsen onderzoeken plaatsgevonden naar de (haalbaarheid van) aanleg van een kabelbaan. De regering beschikt niet over een overzicht van alle bestaande initiatieven, omdat de beslissing om al dan niet over te gaan tot de aanleg van een kabelbaan een lokale aangelegenheid betreft. De regering is bekend met initiatieven in Groningen, Welsum, Amsterdam (over ’t IJ) en Venlo (over de Maas).

Voor wat betreft het initiatief in Venlo geldt dat als een kabelbaaninstallatie wordt gebouwd, deze onder de werking van de wet komt te vallen en dat daarvoor een kabelbaanvergunning is vereist. Zodoende is in verband met het in Venlo ingezette traject om een kabelbaaninstallatie over de Maas te realiseren reeds een verkennend gesprek met ILT gevoerd.

Overigens bevatten de verordening en het wetsvoorstel geen of nauwelijks nieuwe eisen, dus deze hebben geen effect op de mogelijkheden om nieuwe kabelbanen te ontwikkelen.

Evaluatie

De leden van de VVD-fractie vragen of de wet na invoering geëvalueerd zal worden en, zo ja, wanneer dat het geval is.

De regering heeft geen evaluatie van de wet voorzien. De regering merkt daarbij op dat de wet slechts dient ter uitvoering van een Europese verordening met rechtstreekse werking en dat een eventuele evaluatie derhalve tot slechts zeer beperkte wijzigingen kan leiden. Het ligt in dat verband meer voor de hand de werking van de verordening in Europees verband te evalueren. Mogelijk gaat de Europese Commissie daar in de toekomst toe over.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer