Ontvangen 13 februari 2018
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van het CDA en van de VVD over het wetsvoorstel houdende regels tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (evaluatie WION en regeling bevoegde rechter). Ik ben de leden erkentelijk voor hun inbreng. Hieronder ga ik in op de gestelde vragen. Daarbij heb ik de volgorde van het verslag aangehouden.
Daarnaast ga ik in hoofdstuk III van deze nota in op de vraag die de leden van de SGP-fractie in het verslag over het wetsvoorstel Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken hebben gesteld met betrekking tot de huidige gedoogconstructie voor agrarische ondernemers ten aanzien van agrarische grondbewerking (artikel 9 van dat wetsvoorstel). Daarmee geef ik uitvoering aan de toezegging die de toenmalige Minister van Economische Zaken op dat punt heeft gedaan in de nota naar aanleiding van verslag over dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2017/18, 34 739, nr. 6, blz. 9 en 10).
De leden van de CDA-fractie vroegen welk deel van de aansluitleidingen, uitgedrukt in percentages, al digitaal beschikbaar is.
Het aantal aansluitleidingen waarvan de liggingsgegevens digitaal beschikbaar zijn verschilt per sector.
Uit recente navraag bij de sectoren van blijkt dat op dit moment voor gasaansluitleidingen sprake is van een percentage van 55% van gedigitaliseerde liggingsgegevens. Voor aansluitleidingen met betrekking tot elektriciteit ligt dat aantal op 39%. In de drinkwatersector heeft ongeveer 35% van de bedrijven de gegevens van aansluitleidingen gedigitaliseerd.
In de telecomsector zijn van de glasvezel- en coaxnetten de liggingsgegevens nagenoeg volledig gedigitaliseerd, van de traditionele koperkabels is echter slechts 3% digitaal in kaart in gebracht.
Op het vlak van aansluitleidingen voor riolering wordt door de beheerders geschat dat hooguit in de helft van de gevallen sprake is van gedigitaliseerde liggingsgegevens.
De leden van de CDA-fractie vroegen verder wat de verwachting is wanneer gegevens over alle aansluitleidingen digitaal in vectorformaat beschikbaar zijn. Tevens vroegen deze leden of de overgangstermijn tot en met 31 december 2027 voor liggingsgegevens van aansluitleidingen die betrekking hebben op telecomkabels, elektriciteits- en waterleidingen niet wat lang is. Ten slotte vroegen deze leden of de regering verwacht dat in deze periode veel nieuwe aanleg, renovatie of onderhoud plaatsvindt, waardoor liggingsgegevens eerder digitaal in vectorformaat worden vastgelegd omdat het in deze gevallen verplicht is dit te doen.
De datum van beschikbaarheid in digitale vorm van alle liggingsgegevens verschilt per sector.
Tussen de verschillende sectoren is sprake van grote verschillen in het risico dat zich kan voordoen bij schade aan aansluitleidingen. Ook lopen de met de digitalisering gemoeide lasten voor de verschillende sectoren zeer uiteen. Gelet op de risico’s die zich kunnen voordoen bij schade aan aansluitleidingen die betrekking hebben op netten met gevaarlijke inhoud, is het van groot belang dat de liggingsgegevens van deze aansluitleidingen zo spoedig mogelijk gedigitaliseerd beschikbaar zijn. Voor dergelijke aansluitleidingen wordt daarom voorzien in een overgangsperiode die aansluit bij de afspraken over digitalisering die de betrokken beheerders met het Staatstoezicht op de Mijnen hebben gemaakt naar aanleiding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de gasexplosie in Diemen. Dit betekent dat uiterlijk eind 2019 de digitalisering voor deze aansluitleidingen gereed moet zijn.
Liggingsgegevens van aansluitleidingen die betrekking hebben op elektriciteits- en waterleidingen en telecomkabels die lange tijd geleden zijn aangelegd zijn in veel gevallen nog niet gedigitaliseerd, en van een deel daarvan is de exacte locatie zelfs onbekend. Om te voorkomen dat digitalisering op korte termijn tot hoge kosten zou leiden die niet in verhouding staan tot de aard van het risico bij graafschade aan deze netten (geen ontploffingsgevaar zoals bij gasleidingen), wordt voor deze netten voorzien in een overgangstermijn die loopt tot en met 31 december 2027.
Van aansluitleidingen die betrekking hebben op riolering zijn de liggingsgegevens in veel mindere mate gedigitaliseerd dan bij andere netten het geval is. In veel gevallen betreft het leidingen die al geruime tijd in de grond liggen. Daarnaast leidt schade aan deze leidingen niet direct tot gevaarlijke situaties. Om onevenredig hoge kosten voor de beheerders te voorkomen geldt de verplichting tot digitalisering daarom niet voor deze netten, althans tot aan het moment waarop onderhoud of renovatie van (onderdelen van) deze netten plaatsvindt.
De termijnen zijn vastgesteld op basis van de planningen die de bedrijven hebben opgesteld ervan uitgaande dat de aansluitleidingen onder het toepassingsbereik van de wet zouden worden gebracht. Het gaat hierbij niet alleen om digitalisering van reeds (op papieren leidingplattegronden) voorhanden zijnde liggingsgegevens, maar ook om digitalisering van liggingsgegevens die nog niet in kaart zijn gebracht. In het laatstgenoemde geval kunnen graafwerkzaamheden nodig zijn om de exacte ligging in kaart te kunnen brengen.
Bij het vaststellen van de termijnen is rekening gehouden met de kosten voor de netbeheerder en in geval van noodzakelijke graafwerkzaamheden ook met de lasten voor de maatschappij.
Op basis van de gegevens over de voortgang van digitalisering van leidinggegevens en op basis van de informatie over meerjarenplannen met betrekking tot onder andere renovatie en onderhoud ben ik van mening dat de einddatum van 31 december 2027 een realistische datum is. Ik verwacht niet dat de verplichting tot het digitaal vastleggen van gegevens van aansluitleidingen bij renovatie en onderhoud deze periode aanzienlijk kan bekorten.
Ik ben voornemens om tussentijds te onderzoeken wat de voortgang is van netbeheerders bij het digitaliseren van hun netten. Daarnaast blijf ik samen met alle partners in de graafketen alert op mogelijkheden tot verbetering van de informatie-uitwisseling en het onderliggende systeem.
In dit verband wijs ik ook op de samenwerking tussen rijksoverheid, Universiteit Twente en organisaties van grondroerders en netbeheerders ten behoeve van innovatie op het gebied van lokaliseren van leidingen. Hiervan wordt een positief effect verwacht op het terugdringen van graafschade. Het initiatief vindt plaats in het kader van de zogenoemde safety deals, veiligheidscoalities tussen overheden, kennisinstituten en bedrijfsleven. Doelstelling van deze coalities is het creëren van een duurzame veiligheidscultuur bij bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen én het (met concrete projecten) versterken van de ketenverantwoordelijkheid van actoren die bijdragen aan het verhogen van de omgevingsveiligheid (Kamerstukken II 2013/14, 28 663, nr. 55). Eén van de aanleidingen voor dergelijke samenwerking is het uitgangspunt dat de sector zelf initiatief dient te nemen, zoals ook verwoord in de Kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) «Veiligheid bij Odfjell Terminals Rotterdam» en het advies «Veiligheid bij Brzo-bedrijven, verantwoordelijkheid en draadkracht» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) (Kamerstukken II 2012/13, 26 956, nr. 175).
De leden van de CDA-fractie vroegen of de opdrachtgever in het wetsvoorstel verplicht wordt tot het doen van een oriëntatiemelding en van onderzoek om zo vroeg in het bouwproces duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid van kabels of leidingen in een toekomstig graaftracé.
De opdrachtgever kan aan het graafproces een belangrijke bijdrage leveren door bijvoorbeeld in de ontwerpfase van de graafactiviteiten informatie te vergaren, eventueel via een oriëntatiemelding. De opdrachtgever is evenwel niet verplicht tot het doen van een oriëntatiemelding. Artikel 8 van de WION voorziet in een verplichte melding van het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden. Deze melding moet ten hoogste 20 dagen voor de voorgenomen aanvang van de graafwerkzaamheden plaatsvinden en is onderdeel van het zorgvuldig graven als bedoeld in artikel 2 van de WION. Door een melding bij de voorbereiding van graafwerkzaamheden verplicht te stellen zou het karakter van de oriëntatiemelding van artikel 7 wezenlijk worden veranderd. Deze melding is bedoeld om in de planningsfase, dus lang voordat daadwerkelijke graafwerkzaamheden plaatsvinden, informatie uit te kunnen wisselen tussen grondroerders en beheerders. Dit verplicht te stellen vind ik te ver gaan. Het brengt bovendien onevenredig hoge administratieve lasten met zich (zie ook de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de WION (Kamerstukken II 2006/07, 30 475, nrs. 29 en 32)). De op basis van een oriëntatiemelding ontvangen gegevens zijn enkel toereikend om het graafwerk te plannen. Voor het daadwerkelijke graven is alsnog een graafmelding nodig.
De wijze waarop een opdrachtgever zijn rol en verantwoordelijkheid kan vervullen wordt beschreven in een sectorale richtlijn (CROW 500), die gezamenlijk door alle ketenpartners uit de graafketen is opgesteld. In deze sectorale richtlijn is uitgewerkt wat iedere partij moet doen om een optimaal graafproces te bereiken waarbij de kans op graafschade verwaarloosbaar is. De opdrachtgever is één van deze partijen. Deze sectorale richtlijn sluit naadloos aan bij de verplichtingen uit de WION.
Ook vroegen de leden van de CDA-fractie of het wetsvoorstel zorgt voor een verruiming van de informatieplicht van de netbeheerder, zodat de netbeheerder een actieve houding toont en snel reageert op vraag- en hulpverzoeken van een grondroerder bij de beoordeling van de ontvangen gebiedsinformatie.
In de praktijk hebben veel netbeheerders al een actieve houding vanuit hun rol en verantwoordelijkheid in de graafketen. Netbeheerders hebben ook zelf belang bij een actieve rol, omdat die bijdraagt aan het voorkomen van schade aan hun netten. Van een dergelijke houding is onder meer sprake als, zoals de leden van de CDA-fractie opmerken, de netbeheerder snel reageert op vraag- en hulpverzoeken van een grondroerder bij de beoordeling van de ontvangen gebiedsinformatie. Het nieuwe artikel 11a van de WION draagt hieraan bij. Dit artikel stelt namelijk regels voor de afhandeling van dergelijke verzoeken, opdat de grondroerder geen onnodige vertraging van de graafwerkzaamheden ondervindt, indien nadere informatie over de kabels en leidingen nodig is. In dit kader kan een gezamenlijke voorbereiding tussen partijen veel bijdragen aan het verminderen van onverwachte extra verzoeken van de grondroerder om informatie tijdens de graafactiviteiten. Een handreiking voor het vormgeven deze gezamenlijke voorbereiding is gegeven in de bovengenoemde sectorale richtlijn CROW 500. Alle ketenpartners hebben aangegeven zich aan deze nieuwe CROW 500 richtlijn te zullen houden.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de in het wetsvoorstel gestelde termijn van drie dagen waarbinnen een netbeheerder een verzoek van een grondroerder of opdrachtgever om aanvullende informatie moet beantwoorden een reële termijn is voor de netbeheerder om aan te voldoen.
Een reactietermijn van drie dagen vind ik reëel, gelet op het feit dat de digitalisering van gegevens snelle reactie mogelijk maakt. In lijn met de afspraken die in de bovengenoemde sectorale richtlijn CROW 500 zijn vastgelegd dient het verzoek van de grondroerder of opdrachtgever redelijk te zijn zodat de netbeheerder in staat moet kunnen zijn om binnen drie dagen de gevraagde informatie te leveren. Van de grondroerder of opdrachtgever wordt ook verwacht dat deze zelf een zekere inspanning heeft geleverd alvorens hij een verzoek aan de netbeheerder doet. Ook in deze situatie is goede samenwerking tussen beide partijen van essentieel belang, beide partijen hebben immers een verantwoordelijkheid in de graafketen teneinde graafschade te voorkomen.
De leden van de CDA-fractie vroegen verder bij welke maatregelen uit de sectorrichtlijn het wetsvoorstel aansluit.
Het wetsvoorstel en de sectorale richtlijn CROW 500 vullen elkaar aan. Zoals hiervoor in paragraaf 2.2. vermeld, worden in de sectorrichtlijn handvatten en richtlijnen gegeven hoe in de diverse fases van een graafproject (initiatief, onderzoek, ontwerp, voorbereiding, uitvoering, gebruik) zo goed mogelijk aan de eisen en verplichtingen van de wet kan worden voldaan. De nadruk ligt in de richtlijn op het zorgvuldig graven en op de informatie-uitwisseling tussen partijen. Zo kan vanuit het oogpunt van gezamenlijke verantwoordelijkheid iedere partij haar rol bij het zorgvuldig grondroeren invullen.
De leden van de VVD-fractie vroegen op welke termijn de verkenning van een lastenverlichting voor bedrijven die uitsluitend graafwerkzaamheden verrichten op het eigen terrein wordt verwacht. Tevens vroegen de leden welke mogelijkheden de regering ziet om een goede balans te vinden tussen veiligheid en lastenverlichting.
De verkenning wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2018 afgerond. Onderzocht wordt onder meer of er vanuit het perspectief van het voorkomen van graafschade sprake is van dubbele lasten of onnodige regeldruk. Omdat het in veel situaties gaat om leidingen die bij beschadiging schade aan het milieu zouden kunnen veroorzaken dient in deze verkenning uiterst behoedzaam overwogen te worden of een eventuele verlichting mogelijk is met behoud van het veiligheidsniveau en zo ja, hoe die dan het beste kan worden vormgegeven. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de verplichtingen waaraan de betrokken bedrijven op grond van de WION moeten voldoen, maar ook naar die waaraan zij op grond van de relevante sectorale wetgeving moeten voldoen. Op basis van de uitkomsten van die verkenning zal vervolgens worden besloten of, en zo ja, wanneer lastenverlichting aan de orde kan zijn.
De leden van de VVD-fractie vroegen ook hoe omgegaan wordt met gedeelde terreinen, zoals Chemelot.
In de hiervoor in het antwoord op vragen van leden van de VVD-fractie genoemde verkenning van mogelijkheden tot lastenverlichting is ook aandacht voor situaties waarin sprake is van gedeelde terreinen. Onderzocht wordt in hoeverre lastenverlichting met behoud van het veiligheidsniveau mogelijk is voor bedrijven die zelf een gedetailleerd systeem van hoge kwaliteit hebben voor de registratie van kabels en leidingen op hun terrein gecombineerd met strenge veiligheidseisen vanuit andere regelgeving. Dit geldt bijvoorbeeld voor bepaalde bedrijven in de chemische sector. Voor omvangrijke industrieterreinen als Chemelot geldt dat er vaak diverse exploitanten van verschillende deelactiviteiten te onderscheiden zijn. Ook kunnen op die terreinen exploitanten van buisleidingen met gevaarlijke inhoud werkzaam zijn, die niet onder het gezag van het industrieterrein vallen, maar wel in staat moeten zijn om te kunnen voldoen aan de op grond van de WION op hun rustende verplichting tot het treffen van voorzorgsmaatregelen bij graafactiviteiten. Ook deze aspecten worden meegewogen bij de beoordeling of lastenverlichting mogelijk is met behoud van het veiligheidsniveau. De uitkomsten van het verkennend onderzoek verwacht ik in het tweede kwartaal van 2018.
De leden van de CDA-fractie vroegen waarom de lasten zo hoog zijn indien diepteligging van een kabel of leiding onderdeel is van de liggingsgegevens.
Zoals in paragraaf 3.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2016/17, 34 745, nr. 3) aangegeven wegen baten van het verplicht opnemen in de liggingsgegevens van de diepteligging niet op tegen de lasten daarvan. Dit komt niet zozeer omdat sprake is van erg hoge lasten als wel omdat de baten onvoorspelbaar zijn en sterk wisselen per gebied of locatie. Op basis van praktijkervaringen is duidelijk geworden dat door bodemwerking de kabels of leidingen kunnen verschuiven, verzakken of omhoog kunnen komen. Ook bodembewerking kan hier oorzaak van zijn, of eenvoudigweg het soort bodem.
Hierdoor biedt het verstrekken van diepteligging bij kabels en leidingen een schijnzekerheid.
Het sectorale platform Kabel- en Leidingoverleg (KLO), waarin opdrachtgevers, netbeheerders en grondroerders participeren en dat tot doel heeft het voorkomen van graafschade aan kabels en leidingen, zal overigens blijven onderzoeken of die schijnzekerheid kan worden ondervangen.
Ook vroegen de leden van de CDA-fractie of het op een andere manier mogelijk zou kunnen worden meer te weten te komen over (afwijkende) diepteligging dan via het maken van onderlinge afspraken.
Mogelijkheden om meer te weten te komen over (afwijkende) diepteligging hebben de aandacht van veel partijen, zoals grondroerders, netbeheerders, wetenschap en fabrikanten van meetapparatuur. Vooralsnog zijn andere manieren dan het maken van onderlinge afspraken om betrouwbare gegevens op te leveren om meer zekerheid te krijgen over de diepteligging evenwel beperkt. De verwachting is dat bijvoorbeeld enkele technologische ontwikkelingen op gebied van grondradar tot betrouwbare meetmethoden kunnen leiden, waardoor een mogelijkheid ontstaat om een in de gegevens vermelde diepteligging vlak voor de graafwerkzaamheden te verifiëren. Ik verwijs hierbij naar hetgeen hiervoor in paragraaf 2.1. is vermeld over de zogenoemde safety deals.
De leden van de CDA-fractie vroegen tot welke uitkomsten de verkenning geleid heeft waarin onderzocht wordt of de wettekst geen rekening houdt met grote, meest chemische, bedrijven, die één of meer netten op hun eigen terrein bezitten of beheren en op dat terrein uitsluitend zelf graafwerkzaamheden te verrichten.
Zoals ik hiervoor in paragraaf 3.1. heb aangegeven wordt die verkenning naar verwachting in het tweede kwartaal van 2018 afgerond. Onder meer wordt onderzocht of er vanuit het perspectief van het voorkomen van graafschade sprake is van dubbele lasten of onnodige regeldruk. Omdat het in veel situaties gaat om leidingen die bij beschadiging een schade aan het milieu zouden kunnen opleveren dient uiterst behoedzaam overwogen te worden of een eventuele verlichting mogelijk is met behoud van het veiligheidsniveau en zo ja, hoe die dan het beste kan worden vormgegeven.
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke manier de ambtenaren van het Agentschap Telecom, die zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de bepalingen uit de wet, het toezicht gaan inrichten en hoe dit in de praktijk precies in zijn werk zal gaan.
Agentschap Telecom voert regulier toezicht uit op de naleving van WION-voorschriften, gericht op het bereiken van het beleidsdoel van de WION: het voorkomen van onderbrekingen van de essentiële diensten aan bedrijven en huishoudens door graafschades. Het toezicht vindt zowel aangekondigd als onaangekondigd en informatiegestuurd en risicogericht plaats en is een combinatie van toezicht op het systeem en toezicht op het daadwerkelijk graven op locatie. In voorkomende gevallen wordt er handhavend opgetreden met bestuursrechtelijke interventies indien dat passend en geboden is om de beoogde naleving te bereiken.
Het toezicht op de naleving van de bepalingen van de WION door Agentschap Telecom heeft als vertrekpunt dat de verantwoordelijkheid om graafschades te voorkomen bij de sector ligt. Het toezicht richt zich daarom enerzijds op het in beweging brengen en houden van de graafketen richting betere naleving van de WION. Anderzijds richt het toezicht zich op het ondersteunen van alle betrokken partijen door het bieden van tools om normconform gedrag waar mogelijk te vergemakkelijken en daarmee te stimuleren. Een voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van de zogenoemde Keetkaart1 ter ondersteuning van het kennisniveau van het graafteam (de feitelijke gravers), een interventie die passend is om dat normconform gedrag te stimuleren.
Agentschap Telecom zal met het in werking treden van het wetsvoorstel bij de uitvoering van het toezicht meer aandacht schenken aan de roluitvoering van de betrokken partijen wat betreft huisaansluitingen, omdat gebleken is dat veel graafschades ontstaan aan huisaansluitingen, wat onderbreking van essentiële diensten bij eindgebruikers (kan) veroorzaken. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een actievere informatie-uitwisseling tussen beheerders en grondroerders in geval van netten met gevaarlijke inhoud en netten van grote waarde (zie artikel I, onderdelen E, subonderdeel a, G en I van het wetsvoorstel (artikelen 10, eerste lid, onderdeel c, 11b en 13 van de WION)). Het agentschap zal zich daarom eveneens richten op de totstandkoming en het actief gebruik maken van deze nadere informatie-uitwisseling bij dergelijke netten.
Een belangrijk gegeven om na te gaan of de huidige werkwijze van het toezicht moet worden herijkt is het al dan niet bereiken van het doel van het sectorale platform Kabel- en Leidingoverleg (KLO) om in 2018 het aantal graafschades te laten dalen tot minder dan 25.000. De afspraken zoals geformuleerd in de door het KLO opgestelde sectorale richtlijn CROW 500 welke invulling geeft aan de verplichtingen in de WION en waarvan alle ketenpartners hebben aangegeven zich hieraan te zullen houden, zijn daarbij volgens Agentschap Telecom een noodzakelijke stap in de richting om graafschade te verminderen.
De leden van de SGP-fractie vroegen of de huidige gedoogconstructie voor agrarische ondernemers ten aanzien van agrarische grondbewerking wordt omgezet in een definitieve vrijstelling via een algemene maatregel van bestuur en of de gedoogconstructie wordt gehandhaafd tot het moment dat die vrijstelling van kracht wordt.
Op deze vragen kan ik een bevestigend antwoord geven.
De besluitvorming heeft meer tijd gevergd dan voorzien, omdat ik signalen had opgevangen dat de gedoogconstructie bij een aantal netbeheerders op weerstand zou stuiten. Met het oog op de invulling van de bedoelde definitieve vrijstelling heb ik daarom bij netbeheerders nagevraagd of er, sinds het moment dat de gedoogconstructie van kracht werd, sprake is geweest van schade aan hun netten die in landbouwgrond zijn gelegen. Hieruit is naar voren gekomen dat er niet of nauwelijks schade is geweest als gevolg van ondiepe graafwerkzaamheden die zijn verricht in het kader van de reguliere agrarische bedrijfsvoering door of onder verantwoordelijkheid van agrarische ondernemers in eigen grond of grond in eigen beheer welke een landbouwbestemming heeft. In de gevallen waarin wel sprake was van substantiële schade als gevolg van graafwerkzaamheden in landbouwgrond ging het om werkzaamheden buiten het bestek van de gedoogconstructie zoals drainage. Dit was bijvoorbeeld het geval bij het incident bij Vlake in 2010 waar sprake was van lekkage van een ruwe-aardolieleiding veroorzaakt door een drainagemachine. Dergelijke werkzaamheden gaan evenwel verder dan reguliere agrarische grondbewerking en vinden veelal ook op een diepte plaats van meer dan 50 cm onder het maaiveld. Daarvoor geldt op grond van de WION dus wel de verplichting tot het doen van een graafmelding. Van dergelijke werkzaamheden kan namelijk niet gezegd worden dat de lasten van de graafmelding voor de agrariërs niet in verhouding staan tot het risico op graafschade.
Gelet op deze bevindingen is het mijn bedoeling om de gedoogconstructie waarop de leden van de SGP-fractie doelen om te zetten in een definitieve vrijstelling via een algemene maatregel van bestuur en de huidige gedoogconstructie te handhaven tot het moment dat de vrijstelling van kracht wordt. Het nader rapport voor een ontwerpbesluit van die strekking zal ik binnenkort in procedure brengen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer