Op 1 juli 2008 is de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (hierna: WION) in werking getreden. Met het oog op het zo veel mogelijk beperken van schade door graafwerkzaamheden is in die wet een nieuw systeem geïntroduceerd voor het melden van graafwerkzaamheden, het uitwisselen van informatie over de ligging van netten, en het nemen van voorzorgsmaatregelen voordat gegraven wordt. De werking van de wet is in 2012 geëvalueerd ingevolge artikel 51 van de WION. Uit de evaluatie is naar voren gekomen dat alle belanghebbenden, zowel overheid als betrokken bedrijfsleven, de WION als een goed instrument beschouwen. Zij menen dat met enkele aanpassingen naar aanleiding van de opgedane ervaring in de praktijk de effectiviteit kan worden verhoogd. De aanbevolen verbeteringen betreffen vooral het verder uitwerken van het begrip «zorgvuldig graven», onderzoek naar een stimulans voor grondroerders voor het melden van afwijkende situaties, het opnemen van huisaansluitingen (aansluitleidingen) in de informatie over de ligging van kabels en leidingen en het waar mogelijk verlagen van de administratieve lasten door formulieren of procedures te vereenvoudigen. Bij brief van 8 mei 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 33 634, nr. 1) zijn de bevindingen van de evaluatie aan de beide Kamers der Staten-Generaal gezonden en is daarbij het voornemen kenbaar gemaakt met een aantal acties de aanbevelingen op te volgen. Een deel van die acties heeft betrekking op wijziging van de WION, een ander deel kan worden vormgegeven via wijziging van de onderliggende regelgeving of via afspraken met het betrokken bedrijfsleven.
Met het onderhavige wetsvoorstel wordt invulling gegeven aan de acties die betrekking hebben op wijziging van de WION. Allereerst betreft dit een wijziging die ertoe strekt huisaansluitingen (aansluitleidingen) onder de werking van de wet te brengen. Het belang hiervan is ook benadrukt door de Onderzoeksraad voor Veiligheid in zijn rapport over de gasexplosie bij een flatgebouw in Diemen in september 2014 (Gevaren bij graven, mei 2015). Op deze wijziging wordt nader ingegaan in paragraaf 2.1 van deze memorie van toelichting. Verder wordt in een gedifferentieerde aanpak voorzien voor de te volgen procedure indien sprake is van graafwerkzaamheden in de buurt van netten met gevaarlijke inhoud of netten van grote waarde. Op deze wijziging wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting. Ook worden de voorschriften voor registratie van netten herzien. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 2.3 van deze memorie van toelichting.
Ten slotte wordt met het onderhavige wetsvoorstel invulling gegeven aan een aantal wensen vanuit de praktijk, afkomstig van zowel de grondroerders en beheerders als de toezichthouder (Agentschap Telecom) en de uitvoeringsinstantie (Kadaster). Het zogenoemde Kabel- en Leidingoverleg (hierna: KLO), een samenwerkingsverband van grondroerders en beheerders, heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Deze wijzigingen betreffen vooral de wijze waarop de informatie over de ligging van kabels en leidingen wordt gewisseld tussen de bij de WION
betrokken partijen. Zo vindt de informatie-uitwisseling tussen alle betrokkenen voortaan uitsluitend op elektronische wijze plaats en wordt voor de digitale representatie van liggingsgegevens het vectorformaat gehanteerd. Daarnaast wordt voorzien in de mogelijkheid van een centrale opslag van gegevens over de ligging en andere relevante informatie over de netten, waarmee beheerders een aanzienlijke besparing kunnen boeken in de tijd die zij nodig hebben om te voldoen aan een verzoek tot leveren van gegevens in het kader van de WION. De centrale gegevensopslag wordt zo vormgegeven dat die ook bruikbaar is voor informatie-uitwisseling over kabels en leidingen in het kader van de Implementatiewet EG-richtlijn infrastructuur ruimtelijke informatie (hierna: Implementatiewet Inspire). Op deze wijzigingen wordt nader ingegaan in paragraaf 2.4 van deze memorie van toelichting. Ook wordt een voorziening getroffen voor het geval de grondroerder of opdrachtgever nadere informatie van de beheerder nodig heeft om de voorgenomen graafwerkzaamheden zorgvuldig te kunnen voorbereiden of uitvoeren. Hierop wordt ingegaan in paragraaf 2.5 van deze memorie van toelichting.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de WION, is de wet niet van toepassing op het gedeelte van een net dat bestemd is om uitsluitend bijvoorbeeld één locatie zoals één huis of één bedrijf of één appartementencomplex van bijvoorbeeld elektriciteit, gas of telecommunicatie te voorzien (de zogenoemde huisaansluiting (hierna: aansluitleiding)). Deze uitzondering geldt sinds 1 augustus 2011 en is in de wet opgenomen naar aanleiding van bezwaren die de Eerste Kamer heeft geuit bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel. Oorspronkelijk was deze uitzondering namelijk niet in de wet opgenomen, maar was voorzien in een overgangsregime voor aansluitleidingen op grond waarvan de beheerder gedurende acht jaar na de inwerkingtreding van de wet niet verplicht was om gegevens van aansluitleidingen in het kader van de WION te verstrekken. Bij de behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel bleken in de Eerste Kamer echter twijfels te bestaan over de vraag of de verplichting om te zijner tijd ook van aansluitleidingen gegevens uit te wisselen proportioneel was met de bestaande problematiek van graafschades. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel uiteindelijk aanvaard na de toezegging van de toenmalige Minister van Economische Zaken dat «zij de indiening van een wetsvoorstel zal bevorderen waarin de verplichting tot het uitwisselen van informatie over aansluitleidingen wordt geschrapt» (Handelingen I 2007/08, blz. 833–835). Dit heeft geresulteerd in de Wet van 28 januari 2010 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen, Stb. 2010, 50 (inwerkingtreding met ingang van 1 augustus 2011).
Uit de in 2012 uitgevoerde evaluatie van de werking van de wet is evenwel gebleken dat er veel graafschade ontstaat bij aansluitleidingen. Uit de schadeadministratie van een achttal grote beheerders volgde dat gemiddeld 48% van hun graafschades aansluitleidingen betreft. De schatting van de beheerders over de graafschade in 2014 laat zien dat 46% van alle schades in dat jaar gerelateerd waren aan aansluitleidingen. Dit betrof in totaal ongeveer 16.000 schadegevallen, waarmee een bedrag van ruim 12,4 miljoen euro aan herstel was gemoeid. De sector verwacht dat deze graafschade aan aansluitleidingen ook niet snel zal afnemen, vooral vanwege het toenemende aantal graafwerkzaamheden voor onder meer de aanleg van glasvezel naar huizen. Dergelijke werkzaamheden vinden voornamelijk plaats in grond waar zich andere aansluitleidingen bevinden waarvan veelal de liggingsgegevens (nog) niet beschikbaar zijn. Grondroerders vragen niet altijd naar de liggingsgegevens van aansluitleidingen. Maar ook als ze dat wel doen ontvangen ze niet altijd die gegevens. Beheerders zijn immers niet verplicht die gegevens te verstrekken. In 2015 zijn bij ongeveer 45% van de graafmeldingen liggingsgegevens van aansluitleidingen opgevraagd. In 90% van deze aanvragen zijn door de beheerder vrijwillig in enige vorm de liggingsgegevens van aansluitleidingen geleverd.
Met het oog op het verder terugdringen van graafschade is het dan ook gewenst dat voortaan na elk oriëntatieverzoek en na elke graafmelding ook de gegevens van aansluitleidingen worden verstrekt.
Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft dit geconcludeerd in zijn in mei 2015 uitgebrachte rapport Gevaren van gasleidingen bij graven. In dit rapport geeft de Onderzoeksraad zijn bevindingen ten aanzien van zijn onderzoek naar de gasexplosie bij een flatgebouw in Diemen in september 2014. Die gasexplosie is ontstaan toen een aansluitleiding werd beschadigd tijdens het uitvoeren van graafwerkzaamheden. In zijn rapport heeft de Raad onder meer de aanbeveling opgenomen dat nog niet gedigitaliseerde liggingsgegevens van aansluitleidingen voor gas zo spoedig als mogelijk is digitaal beschikbaar moeten zijn in een formaat dat voorgeschreven is voor het elektronische informatiesysteem, bedoeld in artikel 4 van de WION. Met het onderhavige wijzigingsvoorstel wordt hieraan invulling gegeven.
Om gegevens over de ligging van aansluitleidingen daadwerkelijk te kunnen uitwisselen in het elektronische informatiesysteem is het noodzakelijk dat deze gegevens digitaal beschikbaar zijn. Met digitaal beschikbaar zijn wordt bedoeld dat de liggingsgegevens van aansluitleidingen kunnen worden opgeslagen en uitgewisseld in de digitale representatie die in het kader van de WION gebruikt wordt en die nader uitgewerkt is in de Regeling informatie-uitwisseling ondergrondse netten. Hierdoor zijn de liggingsgegevens van aansluitleidingen zichtbaar op de digitale kaart, kunnen ze eenvoudig worden meegeleverd en zijn ze eenvoudig toegankelijk voor de grondroerder. Als de gegevens niet op deze wijze beschikbaar zijn blijkt het meeleveren ervan na een oriëntatieverzoek of een graafmelding in de praktijk niet of slechts beperkt mogelijk.
Thans zijn evenwel nog niet alle gegevens omtrent aansluitleidingen digitaal beschikbaar. Dit geldt vooral voor leidingen die al lange tijd in de grond liggen en waar geen sprake is geweest van wijzigingen of renovatie.
Navraag bij de betrokken beheerders heeft uitgewezen dat in een aantal gevallen beheerders met zeer hoge kosten worden geconfronteerd als alle gegevens omtrent aansluitleidingen op korte termijn digitaal, dat wil zeggen in het vectorformaat (zie paragraaf 2.4.2), beschikbaar moeten zijn. De gegevens van niet gedigitaliseerde aansluitleidingen moeten namelijk handmatig geconverteerd worden en in een aantal gevallen zelfs via fysieke actie – met behulp van speciale meetapparatuur zoals grondradar of door middel van graven – vastgesteld worden. Met name gemeenten beschikken veelal niet over gedigitaliseerde liggingsgegevens. Dit geldt bijvoorbeeld voor rioleringen en voor leidingen waarvan de oorspronkelijke eigenaar niet bekend is (zogenoemde weesleidingen) en waarvoor de gemeente ingevolge artikel 17 van de WION dan de liggingsgegevens moet doorgeven in geval van een oriëntatieverzoek of graafmelding.
Met de beheerders zijn afspraken gemaakt over het digitaal in vectorformaat beschikbaar maken van liggingsgegevens van alle aansluitleidingen. Uitgangspunt hierbij is dat bij onderhoud, renovatie en nieuwe aanleg van aansluitleidingen de gegevens omtrent de ligging ervan altijd gedigitaliseerd worden. Ten aanzien van gasleidingen is daarbij de in paragraaf 2.1.1 genoemde aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid leidend.
Om onevenredig hoge kosten voor beheerders te vermijden wordt voorzien in een gefaseerde invoering van de verplichting tot het digitaal in vectorformaat verstrekken van gegevens over aansluitleidingen. De voorgestelde wijziging houdt in dat de verplichting om de liggingsgegevens van aansluitleidingen te verstrekken vooralsnog alleen geldt voor gegevens die al in vectorformaat gedigitaliseerd beschikbaar zijn. Daartoe wordt de algemene uitzondering voor aansluitleidingen, zoals die in artikel 1, tweede lid, van de WION is opgenomen, beperkt tot een tijdelijke uitzondering voor aansluitleidingen waarvan de liggingsgegevens nog niet digitaal in vectorformaat beschikbaar zijn (artikel I, onderdelen A, subonderdeel c, en R van het onderhavige wetsvoorstel (artikelen 1 en 45 (nieuw) van de WION)). De uitzondering geldt voor bestaande leidingen en alleen voor zover geen sprake is van renovatie of onderhoud van die leidingen. Gegevens over de ligging van bestaande aansluitleidingen die nog niet digitaal in vectorformaat beschikbaar zijn hoeven dus nog niet door alle beheerders direct na inwerkingtreding van de voorgestelde verplichting te worden verstrekt naar aanleiding van een oriëntatieverzoek of graafmelding. Voor de verstrekking van die gegevens geldt een overgangsperiode, waarbij rekening wordt gehouden met de aard van de aansluitleidingen, de risico’s van graafschade (explosiegevoelig of niet) en de omvang van de met de digitalisering gemoeide kosten. Zodra evenwel sprake is van renovatie of onderhoud van die leidingen is de uitzondering niet langer van toepassing. Net als bij aanleg van nieuwe leidingen – waarvoor de verplichting tot digitalisering al voortvloeit uit artikel 6 en de daarop betrekking hebbende uitvoeringsregels – is bij renovatie of onderhoud van bestaande leidingen de ligging van die leidingen immers bekend en zijn de lasten van het digitaliseren in vectorformaat van de liggingsgegevens beperkt, terwijl de voordelen van digitalisering in vectorformaat zeer groot zijn. Een uitzondering is in die gevallen niet opportuun.
Gelet op de risico’s die zich kunnen voordoen bij schade aan aansluitleidingen die betrekking hebben op netten met gevaarlijke inhoud, is het – zoals de Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft aanbevolen in zijn rapport over de gasexplosie in Diemen – van groot belang dat de liggingsgegevens van deze aansluitleidingen zo spoedig mogelijk gedigitaliseerd beschikbaar zijn. Hoewel beheerders van gasleidingen sinds het uitkomen van dat rapport aan de slag zijn met het versneld digitaliseren van de liggingsgegevens van aansluitleidingen, leidt een onmiddellijke inwerkingtreding van de verplichting liggingsgegevens over dergelijke aansluitleidingen te verstrekken naar verwachting tot onevenredig hoge kosten voor een deel van deze beheerders. Voor dergelijke aansluitleidingen wordt daarom voorzien in een overgangsperiode die aansluit bij de afspraken over digitalisering die de betrokken beheerders met het Staatstoezicht op de Mijnen hebben gemaakt. Dit betekent dat uiterlijk eind 2019 de digitalisering gereed moet zijn (artikel I, onderdeel R, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 45 (nieuw), tweede lid, van de WION)).
Liggingsgegevens van aansluitleidingen die betrekking hebben op elektriciteits- en waterleidingen en telecomkabels zijn in veel gevallen nog niet gedigitaliseerd. Digitalisering op korte termijn zou voor de betrokken beheerders daarom tot hoge kosten leiden. Om te voorkomen dat die kosten niet in verhouding staan tot de aard van het risico bij graafschade (geen ontploffingsgevaar zoals bij gasleidingen) aan deze netten, wordt voor deze netten voorzien in een overgangstermijn die loopt tot en met 31 december 2027 (artikel I, onderdeel R, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 45 (nieuw), derde lid, van de WION)).
Van aansluitleidingen die betrekking hebben op riolering zijn de liggingsgegevens in veel mindere mate gedigitaliseerd dan bij elektriciteit, waterleidingen en telecomnetten het geval is. In veel gevallen betreft het leidingen die al geruime tijd in de grond liggen en waarvan het dan veel tijd en geld kost om de leidingen exact te lokaliseren en de liggingsgegevens vervolgens te digitaliseren. Ook is de aard van het risico bij graafschade in het geval van riolering veelal gering. Om onevenredig hoge kosten voor de beheerders te voorkomen als gevolg van het moeten graven en zoeken voordat de exacte locatie kan worden vastgesteld, geldt de verplichting tot digitalisering niet voor deze netten, althans tot aan het moment waarop onderhoud of renovatie plaats vindt van (onderdelen van) deze netten (artikel I, onderdeel R, (artikel 45 (nieuw), eerste lid, van de WION).
Omdat bij nieuwe aanleg, renovatie en onderhoud liggingsgegevens wel digitaal in vectorformaat vastgelegd moeten worden, komen de liggingsgegevens van deze netten dus wel in vectorformaat beschikbaar, maar op langere termijn.
Met de beheerders zullen afspraken worden gemaakt over de voortgang van de digitalisering en het informeren van de Minister van Economische Zaken daarover.
De voorziene overgangsperiode staat overigens niet in de weg van de huidige – door grondroerders als positief ervaren – praktijk dat beheerders die gegevens van hun netten, of een deel ervan, nog niet in vectorformaat beschikbaar hebben maar wel in een andere digitale representatievorm deze gegevens vrijwillig verstrekken aan de grondroerder. In zeer veel gevallen vindt die vrijwillige verstrekking namelijk nu al plaats vanuit de gedachte dat de grondroerder zorgvuldiger kan graven als hij meer informatie ontvangt.
In bepaalde gevallen zullen graafwerkzaamheden niet kunnen plaatsvinden zonder voorafgaande voorzorgsmaatregelen. Dit is in ieder geval aan de orde als de graafwerkzaamheden plaatsvinden in de directe omgeving van een net met gevaarlijke inhoud en kan aan de orde zijn als de graafwerkzaamheden plaatsvinden in de directe omgeving van een net van grote waarde. Uit de evaluatie is evenwel naar voren gekomen dat er onduidelijkheid bestaat over de daarbij te volgen procedure. Met name de wijze waarop afstemming over de te treffen voorzorgsmaatregelen moet plaatsvinden blijkt volgens betrokken partijen niet eenduidig uit de tekst van de wet af te leiden. Ook blijkt de te volgen procedure soms tot onnodige vertraging van de graafwerkzaamheden te leiden. Dit is bijvoorbeeld het geval als een net met gevaarlijke inhoud of een net van grote waarde wel binnen de graafpolygoon voorkomt, maar de afstand tussen de precieze graaflocatie en het desbetreffende net dermate groot is dat de beheerder voorzorgsmaatregelen niet nodig acht. Een verplichting tot afstemming over te treffen voorzorgsmaatregelen vraagt in dat geval onnodig veel tijd en leidt daarmee tot onnodige vertraging van de werkzaamheden. Beheerders en grondroerders enerzijds en de toezichthouder anderzijds hebben deze situatie als onwenselijk aangegeven.
De procedure voor voorzorgsmaatregelen wordt daarom aangepast. De voorgestelde wijziging houdt in dat de beheerder eerst aan de grondroerder meldt welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zijn. Vervolgens treden de grondroerder en de beheerder in overleg om afspraken te maken over de inhoud en uitvoering van de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen (artikel I, onderdelen E, subonderdeel a, G en I, van het onderhavige wetsvoorstel (artikelen 10, eerste lid, onderdeel c, 11b en 13 van de WION)). De voorzorgsmaatregelen hebben betrekking op de beheerder en de grondroerder. Partijen dienen de afspraken over de door elk van hen te treffen voorzorgsmaatregelen vast te leggen. Zo is voor beide partijen en, in voorkomend geval, de toezichthouder duidelijk wat van de grondroerder en de beheerder wordt verwacht met betrekking tot voorzorgsmaatregelen en wordt onnodige vertraging zo veel mogelijk voorkomen.
Omdat de grondroerder degene is die de graafwerkzaamheden uitvoert, en hij er veel belang bij heeft om te weten waar en wanneer hij kan aanvangen ligt het initiatief voor het maken van afspraken over te treffen voorzorgsmaatregelen bij hem. Dit betekent evenwel geenszins dat de beheerder niet ook een actieve rol heeft. De grondroerder en de beheerder maken immers samen afspraken over welke voorzorgsmaatregelen in voorkomend geval nodig zijn. Afhankelijk van de aard van de netten en de graafwerkzaamheden zullen de door de beheerder en de grondroerder te treffen voorzorgsmaatregelen meer of minder ingrijpend zijn. Gelet op het belang dat de beheerder heeft bij het voorkomen van schade aan zijn eigen net, ligt een actieve opstelling van de beheerder hierbij eveneens voor de hand. De beheerder is daarom verplicht om binnen drie dagen nadat de grondroerder contact met hem heeft opgenomen de afgesproken voorzorgsmaatregelen te treffen. Slechts indien hij in overleg met de grondroerder andere afspraken over de termijn maakt, heeft hij de mogelijkheid binnen deze afspraken af te wijken van de termijn van drie dagen.
Met het oog op het zo veel mogelijk voorkomen van graafschade is in de WION de verplichting tot zorgvuldig graven opgenomen (artikel 2 van de WION). Om hieraan invulling te kunnen geven is het van belang dat de grondroerder zo spoedig mogelijk beschikt over actuele, juiste en volledige informatie over de ligging van kabels en leidingen in de graafpolygoon en dat hij deze gegevens kan raadplegen op de graaflocatie. Als de grondroerder ook de beheerder is van de kabels en de leidingen die liggen in de grond waarin de graafwerkzaamheden worden verricht zal hij al over die informatie beschikken. Niet in alle gevallen evenwel zal degene die gaat graven ook de beheerder zijn van de betrokken kabels en leidingen. Om ervoor te zorgen dat de grondroerder de beschikking heeft over de informatie van alle op de graaflocatie liggende kabels en leidingen die noodzakelijk is om de graafwerkzaamheden zorgvuldig te kunnen uitvoeren, is in de WION opgenomen dat elke beheerder zijn netten en wijzigingen in het beheer daarvan registreert bij het Kadaster en na ontvangst van een graafbericht als bedoeld in artikel 9, onderdeel b, van de WION gegevens over zijn net binnen de desbetreffende oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon doorgeeft aan het Kadaster (artikelen 6 en 10 van de WION).
Uit de hierboven genoemde evaluatie is evenwel naar voren gekomen dat de registratie van netten niet in alle gevallen actueel en volledig is. Zo bleken beheerders niet altijd alle wijzigingen in het beheer van hun netten door te geven. In een aantal gevallen was niet duidelijk of er een nieuwe beheerder was als een beheerder aan het Kadaster had doorgegeven dat hij niet langer een net of een deel daarvan beheerde. Dit vergroot de kans op een zogenoemd weesnet, een kabel of leiding die nog in de grond aanwezig is, maar die niet of niet meer in de liggingsgegevens van een graafgebied voorkomt. Indien de grondroerder bij het graven op een weesnet stuit zijn de status en functie van dat net vaak niet duidelijk, hetgeen tot vertraging van de graafwerkzaamheden kan leiden of zelfs tot ernstige ongevallen en graafschades. Daarnaast bleken beheerders soms niet te melden dat zij een bepaald net toch niet gingen beheren. Dit kan tot onduidelijkheid over de status van een bepaald net en daarmee tot vertraging van graafwerkzaamheden leiden. Als een grondroerder op basis van de gebiedsinformatie een verwacht net niet aantreft mag hij er namelijk niet zonder meer van uit gaan dat er geen net is. Het kan immers ook zo zijn dat de ligging van een net bijvoorbeeld als gevolg van bodemverzakking niet meer overeenkomt met de eerder opgegeven ligging. De grondroerder zal zich er dan ook eerst van moeten vergewissen of niet sprake is van een afwijkende ligging (artikel 17 van de WION). Om deze onwenselijke gevolgen zo veel mogelijk te beperken wordt daarom de registratieverplichting aangescherpt. Naast de registratie van de beheerpolygoon wordt in het voorliggende wetsvoorstel voorzien in een expliciete registratie van de beheerder (artikel I, onderdeel D, eerste lid, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 6, eerste lid, van de WION)). Verder wordt voorzien in het doen van een gezamenlijke melding ingeval van overdracht van een net van een beheerder aan een andere beheerder (artikel I, onderdeel D, tweede lid, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 6, tweede lid, van de WION)).
Indien degene die als beheerder van een net is geregistreerd dat net niet meer in gebruik heeft zonder dat sprake is van overdracht aan een nieuwe beheerder of verwijdering van het net, blijft hij verplicht in voorkomend geval gegevens over dat net te verstrekken. Hij is dan immers nog steeds beheerder van dat net. Dit volgt uit de in artikel 1 van de WION opgenomen definities van net en beheerder.
Niet alleen zogenoemde weesleidingen, maar ook netten met een afwijkende ligging kunnen tot vertraging van de graafwerkzaamheden of tot graafschade leiden. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen is in de wet voorzien in een procedure voor het melden van een afwijkende ligging. Indien de grondroerder bij het graven op een net stuit waarvan de ligging afwijkt van de liggingsgegevens die aan hem zijn verstrekt, dient hij dit onverwijld te melden bij het Kadaster (artikel 17, eerste lid, van de WION). Het Kadaster meldt dit op zijn beurt onverwijld aan de betrokken beheerder, die vervolgens de als gevolg van de melding noodzakelijke maatregelen moet treffen (artikel 17, tweede en derde lid, van de WION). Omdat de omvang van die maatregelen kan variëren is hiervoor in de wet een termijn van ten hoogste 30 werkdagen opgenomen (amendement van het lid Aptroot (VVD; Kamerstukken II 2006/07, 30 475, nr. 16)). Een termijn van 30 werkdagen kan nodig zijn als bijvoorbeeld een geheel tracé opnieuw moet worden ingemeten als de afwijking voor een langer stuk kabel geldt. Andere, minder omvangrijke maatregelen kunnen evenwel in een kortere periode worden getroffen. Daarvoor kan dan ook een kortere termijn volstaan. Gelet op de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, mag van de beheerder ook worden verwacht dat hij de noodzakelijke maatregelen voortvarend oppakt. Met het oog op het voorkomen van graafschade – waar ook de beheerder belang bij heeft – is actuele en volledige informatie immers essentieel. Voor de grondroerder is het van belang om zo spoedig mogelijk over actuele, volledige en juiste informatie over de ligging van kabels en leidingen te beschikken met het oog op zorgvuldig graven en het voorkomen van vertraging en eventuele extra kosten.
Hoewel er ten tijde van de in paragraaf 1 genoemde evaluatie geen cijfers beschikbaar waren met betrekking tot de naleving van de wettelijke plicht door beheerders tot het binnen 30 dagen opvolgen van een melding van een afwijkende ligging, kon op grond van de casuïstiek en de signalen wel worden geconstateerd dat de naleving van deze plicht nog voor significante verbetering vatbaar is. In het evaluatierapport is daarvoor onder meer de aanbeveling gedaan dat de sector op grond van zelfregulering onderling afspraken maakt. Ook wordt een belangrijke rol voor de toezichthouder gezien. Om expliciet te maken dat van de beheerder spoedige actie wordt verwacht ingeval de ligging van zijn net afwijkt van de liggingsgegevens die hij eerder aan de Dienst heeft verstrekt, wordt de termijn waarbinnen de noodzakelijke maatregelen moeten worden getroffen daarom aangepast. Door de toevoeging van «onverwijld» in artikel 17, derde lid, van de WION wordt de beheerder in beginsel verplicht om onverwijld actie te ondernemen in de gevallen waarin dat redelijkerwijs mogelijk is. Voor de gevallen waarin onverwijld handelen niet mogelijk is en/of vervolgacties nodig zijn, blijft behouden dat hij uiterlijk binnen dertig werkdagen actie moet ondernemen (artikel I, onderdeel K, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 17, derde lid, van de WION)). Daarmee heeft hij nog steeds een voldoende ruime termijn voor het treffen van omvangrijke noodzakelijke maatregelen. De maximale termijn geldt derhalve voor specifieke, eventueel fysieke, maatregelen die de beheerder moet treffen en die mogelijk voorbereiding behoeven. Het aanpassen van de liggingsgegevens van zijn net in de digitale administratie van de beheerder valt hier zeer zeker niet onder, deze aanpassing wordt gezien als een algemene maatregel die de volledigheid, juistheid en actualiteit van zijn liggingsgegevens verhoogt en die onverwijld uitgevoerd kan worden.
In 2013 heeft het Kadaster op initiatief van het zogenoemde Bronhouders- en afnemersoverleg KLIC (hierna: BAO-KLIC) onderzoek gedaan naar de toekomstvisie van de graafsector over de informatie-uitwisseling van kabels en leidingen. Uit de bevindingen van het onderzoek, opgenomen in het eindrapport «KLIC 2020», blijkt de wens van de betrokken partijen in de graafsector dat informatie over netwerken altijd en overal beschikbaar zou moeten zijn en dat die informatie gemakkelijk geanalyseerd moet kunnen worden en gecombineerd moet kunnen worden met andere locatiegebonden informatie. Verder leeft de wens de informatie over netwerken te kunnen gebruiken voor andere toepassingen, zoals in ruimtelijke vraagstukken.
De in het BAO-KLIC vertegenwoordigd zijnde partijen hebben vervolgens afspraken gemaakt over de wijze waarop aan de bovengenoemde behoeften tegemoet kan worden gekomen. Deze afspraken zijn neergelegd in de intentieverklaring die de Staat der Nederlanden, het Platform Beheerders, de vereniging Gemeentelijk Platform Kabels en Leidingen, Stichting RIONED, Bouwend Nederland, de vereniging CUMELA Nederland en de Dienst voor het kadaster en de openbare registers in december 2013 hebben ondertekend.
Dit heeft geleid tot een drietal voorstellen om de uitwisseling van gegevens via het elektronisch informatiesysteem te verbeteren. Deze betreffen de digitale representatie van gegevens, de mogelijkheid om liggingsgegevens op te slaan in het elektronische informatiesysteem en de wijze van aanlevering van gegevens.
De huidige in het KLIC in gebruik zijnde digitale representatie van liggingsgegevens van kabels en leidingen, aangeduid als rasterformaat, is beperkt geschikt gebleken voor nauwkeurige presentatie van gegevens op een plattegrond en zeer beperkt bruikbaar voor bewerkingen in programma’s of applicaties. Om te kunnen voorzien in de behoefte van gemakkelijk analyseren en combineren van netinformatie is daarom gezocht naar een andere digitale representatie van gegevens. Deze is gevonden in het zogenoemde vectorformaat. Een weergave van de gegevens in vectorformaat blijkt namelijk niet de beperkingen van het rasterformaat te kennen. Kabel- en leidinggegevens in vectorformaat zijn gemakkelijk bruikbaar in andere programma’s en toepassingen. De sterk vergemakkelijkte bruikbaarheid van de liggingsgegevens zorgt ervoor dat de ligging van een kabel of leiding beter te zien is, ook bij sterke vergroting of verkleining van het beeld. Ook kunnen IT-innovaties op het gebied van het lokaliseren van kabels en leidingen veel eenvoudiger gebruik maken van de liggingsgegevens. Voorts maakt een groot deel van de beheerders al gebruik van het vectorformaat als de digitale representatievorm voor de kabel- en leidinggegevens. De keuze voor vectorformaat sluit zo goed aan bij de interne systemen van beheerders.
Een beheerder is verplicht om onverwijld doch uiterlijk binnen één werkdag nadat het Kadaster hem een graafbericht heeft gezonden via het elektronische informatiesysteem informatie over onder meer de ligging van de door hem beheerde kabels en leidingen te verschaffen aan het Kadaster (artikel 10 van de WION). Het Kadaster draagt op zijn beurt zorg voor verzending van die informatie aan de grondroerder. Het elektronische informatiesysteem fungeert thans als een doorgeefluik, er is geen sprake van opslag van de desbetreffende informatie.
In het licht van de onder 2.4.1 genoemde intentieverklaring hebben de betrokken partijen onderzocht op welke wijze de levering van gegevens kan worden vergemakkelijkt en de daarmee samenhangende lasten kunnen worden beperkt. Zo blijkt snellere levering van gegevens mogelijk ingeval van centrale opslag bij het Kadaster van die gegevens.
Behalve aan snellere levering van gegevens kan centrale opslag ook bijdragen aan een gemakkelijker gebruik door de beheerders van de gegevens ten behoeve van het naleven van andere wettelijke verplichtingen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verzoeken om informatie over de ligging van kabels en leidingen in het kader van Richtlijn 2007/2 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PbEU L 108).
Daarom wordt thans voorzien in uitbreiding van het elektronische informatiesysteem met de mogelijkheid dat beheerders de gegevens over de ligging van hun netten, relevante informatie over hun netten, informatie over voorzorgsmaatregelen voor voorkomende gevallen en contactgegevens bij een voorziening van het Kadaster opslaan (artikel I, onderdeel B). Deze nieuwe mogelijkheid van het informatiesysteem brengt een wijziging mee in de werkwijze na een oriëntatieverzoek of een graafmelding. Beheerders die gebruik willen maken van deze voorziening kunnen daartoe een verzoek doen aan het Kadaster (artikel I, onderdeel C, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 5a van de WION)). Zij dienen vervolgens van elk net dat zij in beheer hebben informatie te verstrekken. Deze informatie is vergelijkbaar met de informatie die is genoemd in artikel 10, eerste lid, van de WION, maar heeft betrekking op het gehele net in plaats van op een concrete polygoon. Naar aanleiding van een concreet oriëntatieverzoek of een concrete graafmelding zal het Kadaster dan op basis van de centraal opgeslagen gegevens de benodigde gebiedsinformatie samenstellen en die vervolgens leveren aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan. De beheerder die voldoet aan het nieuwe artikel 5a van de WION hoeft dan dus niet ook nog eens zelf de gebiedsinformatie te verstrekken (artikel I, onderdeel E, subonderdeel b, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 10, tweede lid (nieuw), van de WION)). In de gevallen waar het Kadaster de informatieverzoeken namens een beheerder beantwoordt, wordt de beheerder over de afhandeling van elk verzoek via elektronische weg door het Kadaster geïnformeerd over het verzoek en over de geleverde liggingsgegevens (artikel I, onderdeel F, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 11, tweede lid, van de WION)). Het Kadaster bewaart de gegevens over de uitvoering hiervan (artikel 20).
De verwachting is dat het merendeel van de beheerders gebruik gaat maken van de mogelijkheid hun kabel- en leidinggegevens centraal in deze voorziening op te slaan. Voor beheerders die evenwel de voorkeur hebben om hun liggingsgegevens niet centraal op te slaan bij het Kadaster, blijft de werkwijze voor een oriëntatieverzoek en graafmelding onveranderd: het Kadaster benadert de beheerder die de bij hem beschikbare liggingsgegevens voor de desbetreffende polygoon of polygonen ter beschikking stelt. In beide gevallen berust de verantwoordelijkheid voor de registratie van gegevens bij de beheerder. De beheerder staat in voor de juistheid van de door hem aan te leveren gegevens, ongeacht of hij ervoor kiest zijn gegevens al dan niet centraal op te slaan.
De informatie die wordt gewisseld via het elektronische informatiesysteem is aan te merken als informatie waarop de – op 1 september 2009 in werking getreden – Implementatiewet Inspire van toepassing is. De wet strekt tot implementatie van de hierboven genoemde Richtlijn 2007/2/EU (Inspire), die als doel heeft het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid en het oprichten van een infrastructuur voor het toegankelijk maken van deze gegevens. Deze wet bevat een eigen regime voor openbaarmaking van gegevens. De Implementatiewet Inspire moet worden gezien als een bijzondere en uitputtende regeling ten opzichte van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). Wel zijn de in artikel 10 van de Wob opgenomen weigeringsgronden geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing verklaard ingeval van beperking van de toegang tot de verzamelingen ruimtelijke gegevens en diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens die aan het netwerk zijn gekoppeld (zie Kamerstukken II 2008/09, 31 771, nr. 3). De Implementatiewet Inspire gaat uit van een ruim begrip bestuursorgaan, waaronder mede wordt verstaan een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Voor de toepasselijkheid van de Implementatiewet Inspire maakt het daarbij niet uit of de ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties in een centrale voorziening worden bewaard of niet.
Om de informatie over de ligging van kabels en leidingen snel te kunnen uitwisselen is in de WION voorzien in een elektronisch informatiesysteem. Omdat ten tijde van de invoering van de WION nog niet alle betrokken partijen daadwerkelijk in de gelegenheid waren om hun informatie daadwerkelijk elektronisch uit te wisselen, was tevens voorzien in een mogelijkheid van niet- elektronische uitwisseling (uitwisseling op papier). Inmiddels gebruiken grondroerders en beheerders enkel de digitale wijze van uitwisseling van gegevens. Gelet hierop en op de afspraken die partijen hebben gemaakt over snellere informatie-uitwisseling (zie de hierboven genoemde Intentieverklaring) wordt thans de digitale weg in alle gevallen voorgeschreven (artikel I, onderdeel F, van het onderhavige wetsvoorstel (artikel 11 van de WION)).
De beheerder vervult – hoewel hij geen contractpartij is bij graafwerkzaamheden – een belangrijke rol in het graafproces. Deze rol komt tot uiting in het zorgen dat de informatie over zijn netten die hij aan het Kadaster verstrekt actueel, volledig en juist is. Op die manier kan het Kadaster immers aan een grondroerder of opdrachtgever die een oriëntatieverzoek of graafmelding heeft gedaan de gebiedsinformatie verschaffen die nodig is om zorgvuldig te kunnen graven.
De rol van de beheerder komt ook tot uiting door – waar dat zinvol en mogelijk is – in een vroeg stadium contact te hebben met de grondroerder of opdrachtgever. Zo kan bijvoorbeeld bij de ontwerpfase van een graafproject bekeken worden welke informatie van de beheerder nodig is om het risico van graafschade in het verdere traject te verminderen.
Daarnaast kan de beheerder een goede bijdrage leveren in het geval de grondroerder een afwijkende ligging constateert, en ook na zorgvuldig onderzoek het net niet gevonden wordt. De grondroerder zal in deze gevallen de beheerder vragen om assistentie bij het lokaliseren van het net. De beheerder speelt hier een rol om de vertraging in de graafactiviteiten mogelijk te beperken en schade te voorkomen door met de kennis van zijn net te adviseren bij het lokaliseren.
In bepaalde gevallen kan evenwel blijken dat de grondroerder of opdrachtgever naast de reeds ontvangen gebiedsinformatie aanvullende informatie nodig heeft voor een zorgvuldige voorbereiding of uitvoering van de graafwerkzaamheden. Hierbij kan gedacht worden aan informatie over de door een beheerder gehanteerde veilige afstand tot zijn net of bepaalde eigenschappen van een kabel of leiding. Zo zal een grondroerder of opdrachtgever extra maatregelen moeten treffen indien bijvoorbeeld de manteling van een buis asbest bevat. Ook kan het van belang zijn te weten wat de draagkracht van een buis is. Verder kan in de situatie dat de feitelijke situatie van een bepaald net niet overeenkomt met de situatie in de gebiedsinformatie nadere informatie nodig zijn om zorgvuldig te kunnen graven.
Ook al hoeft een beheerder deze informatie niet stelselmatig op voorhand te leveren, die informatie kan in bepaalde gevallen wel essentieel zijn voor een zorgvuldige voorbereiding of uitvoering van de graafwerkzaamheden. Om die reden wordt erin voorzien dat in die gevallen de beheerder aan de grondroerder of opdrachtgever op diens verzoek nadere informatie verstrekt als die informatie naar het oordeel van de grondroerder of opdrachtgever nodig is voor een zorgvuldige voorbereiding of uitvoering van de voorgenomen graafwerkzaamheden. De beheerder is immers bij uitstek degene die de nodige kennis over zijn net heeft. Om te voorkomen dat de voorgenomen graafwerkzaamheden te veel vertraging ondervinden, is in het wetsvoorstel bepaald dat de nadere informatie onverwijld, doch uiterlijk binnen drie dagen na het verzoek moet worden verstrekt (artikel I, onderdeel G, van het wetsvoorstel (artikel 11a van de WION)).
Het voorstel sluit aan bij maatregelen zoals beheerders en grondroerders die hebben uitgewerkt in de sectorrichtlijn «Schade voorkomen aan kabels en leidingen, richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase» van het kennisplatform CROW (nummer 500).
In de voorbereiding van het wijzigingsvoorstel heeft op 10 maart 2016 een discussiebijeenkomst plaatsgevonden met vertegenwoordigers van alle betrokken partijen, waarbij de voor- en nadelen van de beoogde wijzigingen zijn besproken. Naar aanleiding van die bijeenkomst is de ontwerptekst op onderdelen aangepast.
Het wijzigingsvoorstel is vervolgens openbaar geconsulteerd enerzijds via diverse overleggen met grondroerders, beheerders en opdrachtgevers en anderzijds via internetconsultatie (http://www.internetconsultatie.nl/wijzigingwion).
Een deel van de opmerkingen heeft betrekking op de verplichting om liggingsgegevens van aansluitleidingen te verstrekken. Veel beheerders hebben aangegeven dat meer differentiatie gewenst is met betrekking tot de termijnen voor het onder de werking van de WION brengen van aansluitleidingen. De onderbouwing in het voorstel werd als mager bestempeld. Bovendien betwijfelen de gemeenten en de VNG of voor rioleringsaansluitleidingen de baten opwegen tegen de kosten. Het bezwaar was met name gericht tegen de gestelde termijn waarbinnen liggingsgegevens van aansluitleidingen waarvan de ligging niet of zeer globaal bekend is in vectorformaat beschikbaar zouden moeten worden gemaakt. Aan deze bezwaren is in het wetsvoorstel tegemoet gekomen door aanpassing van de overgangstermijn voor aansluitleidingen voor de verschillende soorten leidingen. Verder geeft een aantal grondroerders aan dat niet alleen in vectorformaat gedigitaliseerde liggingsgegevens van aansluitleidingen geleverd moeten worden, maar ook de liggingsgegevens van aansluitleidingen die nog niet in vectorformaat maar wel in een ander digitaal formaat beschikbaar zijn. Aan dit verzoek is geen gevolg gegeven omdat de lasten van het opnemen van een dergelijke verplichting niet opwegen tegen de voordelen ervan. Het staat beheerders wel vrij om vrijwillig die gegevens te verstrekken. Op deze punten is ingegaan in paragraaf 2.1.2 van deze memorie van toelichting.
Verder is door alle partijen aangegeven dat de taakverdeling tussen de verschillende partijen bij de aangescherpte procedure omtrent het treffen van voorzorgsmaatregelen bij netten met gevaarlijke inhoud nog niet geheel duidelijk is. Tevens geven grondroerders en beheerders aan dat het wenselijk is om informatie over voorzorgsmaatregelen ook te verstrekken bij een oriëntatieverzoek. Beheerders en grondroerders hebben verder aangegeven dat tijdsperiodes die in enkele artikelen vermeld worden, onder andere voor het doen van een graafmelding en het verwerken van wijzigingen, flexibeler zouden moeten zijn. Zij stellen dit voor omdat de voorgestelde periodes gebaseerd zijn op een informatiesysteem dat niet geheel gedigitaliseerd is en de uitvoering van graafwerkzaamheden door deze verouderde aanpak onnodig vertraagd kan worden. Naar aanleiding hiervan zijn de artikelen over de te volgen procedure bij voorzorgsmaatregelen en de te verstrekken informatie verduidelijkt. Hierop is ingegaan in de paragrafen 2.2, 2.3.2 en 2.5 van deze memorie van toelichting.
Veel grondroerders en aannemers hebben aangegeven dat het voorstel meer aandacht moet schenken aan de rol van de beheerder bij het zorgvuldig graafproces. Partijen vinden dat deze rol nog te onduidelijk en te vrijblijvend is waardoor graafactiviteiten nog te vaak vertraging ondervinden. Onder andere voor de activiteiten rond afwijkende ligging van netten en weesleidingen wordt een grotere rol voor de beheerder gewenst. Naar aanleiding hiervan en met het oog op een effectieve handhaving is in het voorstel de informatieverstrekking door de beheerder verder geëxpliciteerd. De beheerder vervult immers, hoewel hij geen contractpartij is bij graafwerkzaamheden, een belangrijke rol in het graafproces. Deze rol komt tot uiting in het zorgen dat de informatie over zijn netten actueel, volledig en juist is, en dat een wijziging in deze informatie zo snel mogelijk verwerkt wordt zodat de geactualiseerde informatie bij een volgend oriëntatieverzoek of graafmelding beschikbaar is. Indien hij zijn gegevens in het informatiesysteem bij het Kadaster op laat slaan dient ook dat zo snel mogelijk geactualiseerd te worden. De actualisatie dient dan ook onverwijld te geschieden en de tijd in beslag nemen die het kost om de informatie geschikt te maken voor en passend bij het binnen het informatiesysteem gebruikte formaat. De rol van de beheerder komt ook tot uiting door bij die graafactiviteiten waar dat zinvol en mogelijk is in een vroeg stadium, bijvoorbeeld bij de ontwerpfase van een graafproject, met de grondroerder, of eventueel opdrachtgever, contact te hebben over de informatie die de beheerder kan bijdragen om het risico van graafschade in het verdere traject te verminderen. Daarnaast kan de beheerder een goede bijdrage leveren in het geval de grondroerder een afwijkende ligging constateert, en waarbij na zorgvuldig onderzoek het net niet gevonden wordt. Hierop is ingegaan in de paragrafen 2.4.3 en 2.5 van deze memorie van toelichting.
Beheerders hebben hun zorg geuit dat door de voorgestelde publicatie van schaderapportages de anonimiteit van bedrijven niet langer beschermd is. De verplichting tot publiceren van de schaderapportage is evenwel een bestaande verplichting, het wetsvoorstel beoogt enkel de wijze van publiceren voor het Kadaster te vergemakkelijken.
Veel partijen hebben opgemerkt dat de zorgvuldigheid van het graafproces verhoogd kan worden door de vrijblijvendheid van het oriëntatieverzoek te verminderen. Zij geven aan dat dit kan door het oriëntatieverzoek in een vroeg stadium van de voorbereiding van graafactiviteiten een vast onderdeel te laten zijn. Dit voorstel is niet overgenomen omdat een dergelijke verplichting tot onevenredige lasten leidt. Desgewenst kunnen partijen hierover afspraken maken. De opdrachtgever voor graafactiviteiten kan ook een belangrijke bijdrage leveren aan het graafproces. Dit vangt al aan bij het ontwerp van de uit te voeren graafactiviteiten, door daar al globaal informatie te vergaren over mogelijke kabels en leidingen op en rond de graaflocatie, inclusief mogelijke eventuele voorzorgsmaatregelen via een oriëntatieverzoek. Op deze wijze kan de opdrachtgever voorkomen dat onverwachte wijzigingen of vertragingen in de graafactiviteiten optreden doordat de planning of begroting aangepast moet worden. Ook kan dit al meegenomen worden bij het voorbereiden van de opdracht aan de grondroerder. Tevens kan indien gewenst in dit vroege stadium al overleg gevoerd worden met netbeheerders, bijvoorbeeld over voorzorgsmaatregelen. Uiteraard zijn er situaties waarin de rol van opdrachtgever door de beheerder of de grondroerder vervuld wordt. De voordelen gelden nog wel, maar zullen wel minder zijn.
Verder hebben enkele partijen aangegeven dat de diepteligging van een kabel of leiding onderdeel moet zijn van de liggingsgegevens. Hieraan is geen gevolg gegeven omdat de lasten van een dergelijke verplichting niet opwegen tegen de voordelen daarvan. Partijen kunnen hierover wel onderling afspraken maken.
Enkele partijen, waaronder VNO/NCW, gaven aan dat de wetstekst geen rekening houdt met grote bedrijven, meestal uit de chemiesector, die één of meer netten op hun eigen terrein bezitten of beheren en op dat terrein uitsluitend zelf graafwerkzaamheden verrichten. Dit brengt onnodige lasten met zich. De wet zou voor deze bedrijven mogelijkheden moeten bieden voor lastenvermindering. Naar aanleiding hiervan is met vertegenwoordigers van de betrokken sectoren afgesproken om dit punt te verkennen.
Het wijzigingsvoorstel is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het Kadaster als uitvoerende dienst. Naar aanleiding van de opmerkingen van het Kadaster1 zijn de tekst van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aangepast. Op deze wijzigingen is ingegaan in paragraaf 2.4.3 van deze memorie van toelichting.
De Raad voor de rechtspraak heeft op 2 februari 2017 geadviseerd over het wetsvoorstel (kenmerk UIT 10153 STRA/RD)2. De Raad heeft geen bezwaren tegen het wetsvoorstel, maar geeft in overweging om in een aparte rechtsbeschermingsparagraaf uiteen te zetten op welke wijze kan worden opgekomen tegen besluiten die in het kader van dit wetsvoorstel kunnen worden genomen en om de rechtsgang in hoger beroep te verduidelijken. Aan dit advies is tegemoetgekomen door het opnemen van een nieuwe paragraaf 5 over rechtsbescherming.
In artikel 24, tweede lid, van de WION is bepaald dat de Minister van Economische Zaken ambtenaren kan aanwijzen om toezicht te houden op de naleving van de bepalingen uit de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten. Via het Besluit aanwijzing toezichthouders Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten zijn daartoe ambtenaren aangewezen van het Agentschap Telecom. Hieruit vloeit voort dat het Agentschap Telecom ook toezicht zal houden op de naleving van de bepaling over aansluitleidingen.
Tegen besluiten op grond van de WION staat bezwaar en beroep open. Ingevolge artikel II, onderdeel A, van het wetsvoorstel (wijziging van artikelen 7 en 11 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht) wordt voorzien in beroep in eerste aanleg bij de rechtbank Rotterdam en hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Voor deze exclusiviteit is gekozen omdat het aantal beroepen op grond van de WION te beperkt is gebleken – circa 10 tot 15 zaken per jaar – om bij elke rechtbank in Nederland voldoende specialisatie te verkrijgen en te behouden. Vanwege de raakvlakken van de WION met de Telecommunicatiewet, de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998 wordt aangesloten bij de rechter die exclusief bevoegd is voor besluiten op grond van de Telecommunicatiewet en bepaalde besluiten op grond van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Hierdoor wordt de eenheid in gerechtelijke uitspraken zo veel mogelijk gewaarborgd. Naar aanleiding van het voornoemde advies van de Raad voor de rechtspraak en gelet op het zeer geringe aantal zaken in hoger beroep wordt om diezelfde reden het hoger beroep belegd bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Met het oog op een soepele overgang is ervoor gekozen de voorgestelde wijzigingen in de rechterlijke bevoegdheid niet van toepassing te verklaren op reeds aanhangige gedingen. Dit geldt zowel in eerste aanleg als in verdere instantie. Hiertoe strekt de in artikel II, onderdeel B, van het wetsvoorstel opgenomen overgangsbepaling voor reeds aanhangige rechtsgedingen. Gelet op het geringe aantal beroepen op grond van de WION zijn voor de rechterlijke macht geen noemenswaardige gevolgen te verwachten van het voorgestelde artikel II van het wetsvoorstel.
Het terugdringen van graafschade is door grondroerders, beheerders en overheid gezamenlijk aangepakt. De grondroerders en beheerders hebben samen nader invulling gegeven aan de verplichtingen uit de WION en de daarop gebaseerde regels. Dit hebben ze mede gedaan door het uitwerken van sectorrichtlijnen via het kennisplatform CROW, maar ook door zich te organiseren in het Kabel- en Leiding Overleg (hierna: KLO). Door de informatie-uitwisseling over de ondergrond en de richtlijnen over zorgvuldig graven is de graafschade sterk gereduceerd. Dit heeft voor alle partijen geleid tot een aanzienlijke kostenreductie. Deze reductie betreft enerzijds de kosten die gemoeid zijn met het herstel van kabels en leidingen na opgetreden graafschade en anderzijds schadevergoeding aan derden vanwege niet-functionerende kabels en leidingen of gevolgschade. De in dit wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen in de wetgeving zijn door de sector gedragen voorstellen, omdat ze én het proces van informatie-uitwisseling in de gehele graafketen verder verbeteren én mede zorgen voor betere informatie over de ondergrond. In dat licht is dan ook niet alleen sprake van lasten voor het bedrijfsleven. Het voorstel leidt niet tot administratieve lasten voor burgers.
In de hier voorgestelde wijziging met betrekking tot aansluitleidingen is een overgangsperiode opgenomen die ertoe leidt dat na inwerkingtreding van de wetswijziging niet onmiddellijk kosten gemaakt hoeven te worden om de liggingsgegevens te digitaliseren. Immers, de meeste partijen hebben op dit moment ervoor gekozen om het digitaliseren een onderdeel te laten zijn van nieuwe aanleg en van onderhouds- of renovatiewerkzaamheden van bestaande leidingen. Reden hiervoor is dat het digitaal beschikbaar hebben van de liggingsgegevens voor de beheerder veel voordelen heeft, bijvoorbeeld bij het gebruik van de gegevens in planningswerkzaamheden of bij beheren van de vaste activa. De beheerder zal in de regel er voor kiezen zijn netten te digitaliseren als onderdeel van graafactiviteiten bij of rond leidingen waarvan de gegevens nog niet digitaal beschikbaar zijn. Door de keuze voor een overgangstraject zullen er geen kosten voor aparte graafactiviteiten voor de beheerder zijn, omdat de beheerder de kosten maakt op basis van zijn eigen bedrijfsplanning wat betreft aanleg of onderhoud van kabels en/of leidingen. Zodra de gegevens digitaal beschikbaar zijn dienen ze meegeleverd te worden als onderdeel van de bestaande procedure na een graafmelding, hier zijn dus ook geen nieuwe kosten mee gemoeid. De kosten van een graafmelding veranderen dan ook niet.
Echter, indien een beheerder in de overgangsperiode nog niet via renovatie of onderhoudsprojecten de gegevens van alle aansluitleidingen gedigitaliseerd heeft in de gewenste representatie, zal hij apart extra kosten moeten maken om de gegevens van de resterende nog niet gedigitaliseerde aansluitleidingen voor het einde van de overgangsperiode te digitaliseren. De hoogte van deze kosten is zeer moeilijk voorspelbaar, omdat dit afhangt van de hoeveelheid aansluitleidingen waarvan een beheerder de gegevens nog moet digitaliseren en de wijze en het ICT-hulpmiddel dat de beheerder kiest om de gegevens te digitaliseren. De te maken kosten voor het digitaliseren in vectorformaat van de aansluitleidingen verschillen per beheerder. Dit varieert van beheerders die alles reeds gedigitaliseerd beschikbaar hebben, tot beheerders die zeer weinig gedigitaliseerd hebben. De beheerders hebben uiteenlopende procedures en hulpmiddelen om de liggingsgegevens van aansluitleidingen te digitaliseren, waardoor ook de kosten van te digitaliseren aansluitleidingen verschillen. Op basis van ervaringscijfers bij beheerders die reeds een deel gedigitaliseerd hebben kan gezegd worden dat de gemiddelde kosten van het digitaliseren van liggingsgegevens van één aansluitleiding waarvoor de liggingsgegevens al wel op papier bekend zijn gemiddeld 3 euro bedragen. Het totaal aantal nog niet gevectoriseerde aansluitleidingen van alle beheerders tezamen is niet bekend, ook omdat vele aansluitleidingen tientallen jaren geleden aangelegd zijn en in papieren administraties opgenomen werden met de onvermijdelijke fouten en afwijkingen in nauwkeurigheid. Latere overnames, reorganisaties of automatiseringstrajecten hebben ook verlies van gegevens met zich gebracht. De schattingen lopen dan ook uiteen. Op basis van een globale inventarisatie door het Kadaster en door de beheerders begin 2015 van alle soorten aansluitleidingen wordt uitgegaan van 19 miljoen te vectoriseren aansluitleidingen, dat betekent dat de kosten in dat geval 19 miljoen maal 3 euro zijn, oftewel 57 miljoen euro.
Voor de eventueel resterende aansluitleidingen die dermate lang geleden aangelegd zijn dat er geen betrouwbare of bruikbare informatie bestaat zal de beheerder de exacte ligging van die kabels of leidingen moeten bepalen met behulp van speciale meetapparatuur die langzaamaan meer op de markt verschijnt zoals grondradar of eventueel door te graven. Naarmate meer fysiek meetwerk nodig zal zijn, zal dit uiteraard hogere kosten met zich brengen.
Indien de aansluitleiding fysiek ingemeten moet worden en dit kan bij renovatiewerkzaamheden of andere graafwerkzaamheden gebeuren, zijn deze kosten ongeveer gelijk. Als echter voor het fysiek opmeten van de liggingsgegevens een aansluitleiding daadwerkelijk gegraven moet worden zijn de kosten, afhankelijk van de locatie en situatie per aansluitleiding, aanzienlijk hoger.
Ten behoeve van het wetsvoorstel voor de WION in 2007 is in 2005 een onderzoek uitgevoerd naar de kwantitatieve omvang van de kosten en baten voor gemeenten van het toenmalige wetsvoorstel. Uit de informatie die van gemeenten ten behoeve van het onderzoek ontvangen is, bleek dat de kosten voor het digitaliseren in vectorformaat van de liggingsgegevens van het gemeentelijk rioleringsnet destijds geraamd werd op 16 miljoen euro. Dit gold voor de hoofdleidingen, waarbij werd aangegeven dat binnen vijf jaar (dus in 2010) 90% van het hoofdleidingnet gevectoriseerd zou zijn.
Wat betreft de aansluitleidingen is vectoriseren nog niet zo ver gevorderd. Bij nieuwbouw en renovatie worden de liggingsgegevens van de nieuwe netten over het algemeen meteen gevectoriseerd. Voor die gebieden waar geen renovatie of onderhoud heeft plaatsgevonden heeft vectorisatie van liggingsgegevens in mindere mate plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de aanbeveling in het hierboven genoemde rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zijn de beheerders van gasnetten op eigen initiatief begonnen met vectoriseren van de ca. 7 miljoen gasaansluitleidingen die dat nog niet zijn. De verwachting is dat eind 2018 deze aansluitleidingen gevectoriseerd zijn. Uitgaande van de hierboven genoemde globale inventarisatie uit 2015 resteren dan nog 12 miljoen andere te vectoriseren aansluitleidingen, maar dit aantal vermindert echter al omdat overige beheerders, wellicht in een ander tempo, aansluitleidingen vectoriseren.
De voorgestelde wijziging in de procedure rond voorzorgsmaatregelen leidt naar verwachting tot vermindering van de lasten voor zowel beheerder als grondroerder. Zo kan de beheerder de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen beter afstemmen op de daadwerkelijke graafwerkzaamheden. Hij kan de grondroerder hierover al informatie geven bij het toezenden van de liggingsgegevens. De grondroerder krijgt dan met de liggingsgegevens al informatie of er afstemming over te treffen voorzorgsmaatregelen moet plaatsvinden. Hij kan dan zijn werkplanning voortaan zo instellen dat onnodige wachttijd wordt voorkomen.
De voorgestelde wijziging van artikel 6 van de WION leidt naar verwachting per saldo niet tot extra kosten. Op de beheerder rust thans al de verplichting de juiste gegevens door te geven. De gezamenlijke melding ingeval van overdacht van een net zou voor de oude beheerder wellicht een geringe toename van de lasten kunnen inhouden, maar voor de nieuwe beheerder kan de voorgestelde procedure juist een vermindering van de lasten betekenen.
De voorgestelde wijziging van artikel 17 van de WION leidt niet tot extra kosten. Beheerders zijn thans al verplicht de noodzakelijke maatregelen te treffen. De wijziging beoogt enkel te verduidelijken dat zij deze maatregelen spoedig moeten treffen.
Naar aanleiding van de discussie met de sector wordt het KLIC-systeem aangepast om aan de nieuwe eisen te voldoen. Het aangepaste systeem zal in delen gerealiseerd worden en naar verwachting in het derde kwartaal van 2017 geheel gereed zijn. Dit systeem zal tevens gebruikt worden om te voldoen aan de verplichtingen op grond van bovengenoemde RL 2007/2/EU (Inspire).
Het gebruik van de centrale voorziening voor opslag van netgegevens brengt marginale kosten met zich. De beheerder zal periodiek, en in elk geval als sprake is van een wijziging, een kopie van zijn netgegevens aanleveren aan het Kadaster. Deze levering zal via elektronische weg gaan en een digitaal uittreksel zijn uit het interne informatiesysteem van de beheerder. Ook zullen er enkele nieuwe procedures nodig zijn om de berichten uit wisselen tussen Kadaster en beheerder over de door Kadaster namens de beheerder af te handelen verzoeken.
De kosten voor de aanpassing en uitbreiding van het KLIC-systeem worden gezamenlijk gedragen door de verschillende betrokken partijen. De grondroerders dragen bij via het tarief van een oriëntatie- en graafmelding. Het Kadaster is de partij die alle benodigde activiteiten van alle partijen samenbrengt door het transitieproject voor te financieren en gedurende vier jaar uit de lopende KLIC-tarieven te bekostigen, waarbij het uitgangspunt is dat de tarieven in deze periode niet als gevolg van het transitieproject verhoogd worden.
Het voorgestelde artikel 11a sluit aan bij de werkwijze die veel beheerders al hanteren vanuit het eigen belang om schade aan kabels of leidingen te voorkomen. De hieraan verbonden kosten verschillen zeer per graafproject en zijn afhankelijk van de inspanning die nodig is om de nadere informatie te verstrekken. In het algemeen zijn er ook baten voor de beheerder aan de voorgestelde procedure verbonden omdat hij bijvoorbeeld door het lokaliseren afwijkingen in de liggingsgegevens kan corrigeren. Ook leidt contact met de grondroerder of opdrachtgever in de beginfase tot minder onverwachte vragen of ongeplande werkzaamheden van de beheerder om bijvoorbeeld leidingen te verleggen. De voorgestelde werkwijze wordt ondersteund door een sectorrichtlijn om schade aan kabels en leidingen te voorkomen, zoals beschreven in paragraaf 6.7.
Na inwerkingtreding van de WION hebben beheerders en grondroerders het initiatief genomen om regulier overleg te voeren over de interpretatie van de WION en over het op een dermate wijze inrichten van de administratieve en operationele werkprocessen dat zo goed mogelijk voldaan wordt aan het doel van de WION: het zo ver mogelijk terugdringen en uiteindelijk voorkomen van graafschade. Dit regulier overleg is vormgegeven in het onder 5.1 genoemde KLO. De gedachte achter het KLO is dat het terugdringen van graafschade alleen in gezamenlijkheid gerealiseerd kan worden, van het eerste ontwerp tot en met het opruimen na het graafwerk: zorgvuldig graven is een taak van de gehele graafketen. In KLO-verband wordt via activiteiten op gebied van
onderzoek, experimenten of operationele samenwerking gewerkt aan handreikingen ter vermindering van graafschade. Zo is via het kennisplatform CROW de sectorrichtlijn «Schade voorkomen aan kabels en leidingen, richtlijn zorgvuldig grondroeren van initiatief- tot gebruiksfase» (nummer 500) opgesteld door een brede vertegenwoordiging uit alle partijen die een rol hebben bij het graafproces. Deze rol heeft als basis het feit dat voorkomen van graafschade een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gehele keten is.
De richtlijn slaat een brug tussen de wetgeving en de praktijk door de invulling van het begrip zorgvuldigheid bij het inrichten en uitvoeren van een graafproject. De richtlijn omvat het gehele proces van een graafproject vanaf initiatieffase tot en met de onderhoudsfase en legt de nadruk op «het voorkomen van schade bij grondroeren». De richtlijn wordt per 1 januari 2017 door alle partijen gehanteerd en zal indien de toekomstige ontwikkelingen dat vragen aangepast dan wel vervangen worden.
Deze samenwerking op WION-gebied tussen de partijen heeft geleid tot het besluit om de als gevolg van de wijziging van de WION benodigde wijzigingen in de eigen systemen en in de informatie-uitwisseling gezamenlijk aan te vangen. Tevens zijn beheerders, grondroerders en andere partners in de graafketen van mening dat de technische wijzigingen in het KLIC ook in hun voordeel zijn.
De WION bevat eisen en vergunningstelsels waarop de Dienstenwet van toepassing is. De reikwijdte van de Dienstenwet is geregeld in artikel 2 van die wet. Dat artikel bevat in het eerste lid een dynamische verwijzing naar richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEG L 376), hierna aangeduid als dienstenrichtlijn. Door deze dynamische verwijzing is het bij of krachtens de Dienstenwet bepaalde van toepassing op de eisen en vergunningstelsels met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten die onder de reikwijdte van de dienstenrichtlijn vallen.
Het onderhavige voorstel heeft betrekking op een aantal bepalingen waarin eisen in de zin van de Dienstenwet zijn opgenomen. De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 6, 10, 13, 15 en 17 van de WION leiden evenwel niet tot wijziging in verplichtingen die eerder op grond van de dienstenrichtlijn zijn genotificeerd. Het nieuwe artikel 5a van de WION bevat eenzelfde verplichting voor de beheerder als de eerder op grond van de dienstenrichtlijn genotificeerde verplichting van artikel 10 van de WION. Met het nieuwe artikel 45 van de WION worden evenmin veranderingen in de verplichtingen voor de beheerder aangebracht. Weliswaar wordt het toepassingsbereik verruimd omdat de beheerder voortaan ook voor de aansluitleidingen aan de genoemde verplichtingen moet voldoen, maar de verplichtingen op zich blijven hetzelfde. Nu geen sprake is van nieuwe of gewijzigde verplichtingen is notificatie in het kader van de dienstenrichtlijn niet aan de orde.
Artikel I, onderdeel A
Onderdeel A bevat een tweetal wijzigingen in artikel 1 van de WION.
De in subonderdeel a opgenomen wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel i, houdt verband met het schrappen van de uitgewerkte overgangsbepalingen in de WION.
Op de wijziging in subonderdeel b is ingegaan in paragraaf 2.1 van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdelen B, C, en F
Op de in de onderdelen B en F opgenomen wijzigingen van de artikelen 4 en 11 van de WION is ingegaan in paragraaf 2.4.3 van deze memorie van toelichting. Dit geldt ook voor onderdeel C dat betrekking heeft op artikel 5a van de WION.
Artikel I, onderdeel D
De in artikel I, onderdeel D, opgenomen wijziging van artikel 6 van de WION is toegelicht in paragraaf 2.3.1 van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel E
Op de in onderdeel E, subonderdeel a, opgenomen wijziging van artikel 10 is ingegaan in paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting. Op de in subonderdeel b opgenomen wijziging is ingegaan in paragraaf 2.4.3 van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel G
Artikel I, onderdeel G, ziet op twee nieuwe artikelen in de WION. In paragraaf 2.5 van deze memorie van toelichting is ingegaan op het nieuwe artikel 11a en in paragraaf 2.2 is ingegaan op het nieuwe artikel 11b.
Artikel I, onderdeel H
De in artikel I, onderdeel H, opgenomen wijziging van artikel 12 van de WION houdt verband met de wijziging in artikel I, onderdeel G (artikel 11b van de WION). Daarmee wordt de reeds in de wet opgenomen mogelijkheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te verlenen van de verplichtingen ten aanzien van een aantal termijnen ook van toepassing op de termijn waarbinnen de grondroerder contact moet opnemen met de beheerder ingeval van voorzorgsmaatregelen. Deze vrijstellingsmogelijkheid past bij het bestaande kader.
Artikel I, onderdeel I
Op de in onderdeel I opgenomen wijziging van artikel 13 van de WION is ingegaan in paragraaf 2.2 van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel J
Op grond van artikel 15 van de WION rust op de beheerder de verplichting om elk jaar het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden door te geven aan het Kadaster. Het Kadaster dient vervolgens elk jaar een overzicht van het aantal schadegevallen te publiceren. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschiedt die publicatie in het jaarverslag van het Kadaster. Vanuit het Kadaster is de wens geuit om die verplichting flexibeler en efficiënter te kunnen invullen dan via de huidige voorgeschreven publicatie in het jaarverslag. Met de voorgestelde wijziging van artikel 15, tweede lid, van de WION wordt hieraan tegemoet gekomen. De voorgestelde formulering biedt het Kadaster de ruimte om de wijze en frequentie van publicatie naar eigen inzicht in te vullen, zolang de gegevens maar ten minste een keer per jaar worden gepubliceerd.
Artikel I, onderdeel K
Op de in artikel I, onderdeel K, opgenomen wijziging van artikel 17, derde lid, van de WION is ingegaan in paragraaf 2.3.2 van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel L
Om ingeval geen beheerder van een net bekend is, toch gegevens van dat net in beeld te hebben, is in de WION voorzien in aanwijzing van de gemeente in welker grondgebied dat net zich bevindt als beheerder. In artikel 19 van de WION is opgenomen welke verplichtingen daarmee samenhangen. Met het oog op een zo actueel mogelijke registratie en voorkoming van graafschade wordt ingevolge de in artikel I, onderdeel L, opgenomen wijziging van artikel 19 van de WION een drietal bepalingen hieraan toegevoegd. Twee daarvan betreffen de in artikel I, onderdelen G en I, opgenomen wijzigingen in de procedure rond voorzorgsmaatregelen. De derde betreft de in artikel 17, derde lid, opgenomen verplichting om noodzakelijke maatregelen te treffen ingeval van afwijkende ligging van een net.
Artikel I, onderdeel M
De in artikel I, onderdeel M, opgenomen wijziging van artikel 20 van de WION houdt verband met de wijziging in artikel I, onderdelen B en C. Indien een beheerder daarom verzoekt, bewaart het Kadaster voor elk net dat hij beheert informatie als bedoeld in artikel 5a van de WION.
Artikel I, onderdeel N
De in artikel I, onderdeel N, opgenomen wijziging van artikel 21, derde lid, van de WION houdt verband met de wijziging in artikel I, onderdeel G.
Artikel I, onderdelen O, P en Q
De in de artikel I, onderdelen O, P en Q, opgenomen wijzigingen van de artikelen 24, 25 en 26 van de WION houden verband met de wijzigingen in artikel I, onderdelen C, D, G, R (artikel 45 (nieuw) van de WION) en S. Voor de handhaving van de nieuwe verplichtingen, bedoeld in de artikelen 5a, 6, derde lid, 11b en 45 (nieuw) van de WION wordt aangesloten bij het bestaande kader.
Artikel I, onderdeel R
Onderdeel R voorziet in een nieuwe redactie van de artikelen 44 en 45 van de WION.
Het nieuwe artikel 44 strekt tot verduidelijking van de huidige bepaling over de bevoegdheden die de gemeenteraad heeft op grond van de Gemeentewet in relatie tot de WION. Aangesloten is bij de terminologie zoals die bijvoorbeeld in de Drinkwaterwet wordt gehanteerd.
Het nieuwe artikel 45 bevat een nieuwe overgangsbepaling. Hierop is ingegaan in paragraaf 2.1.2 van deze memorie van toelichting.
Artikel I, onderdeel S
De wijziging in onderdeel S houdt verband met het schrappen van de uitgewerkte overgangsbepalingen in de WION.
Artikel I, onderdeel T
Onderdeel T strekt tot aanpassing van de in artikel 51 van de WION opgenomen evaluatiebepaling. Om de ontwikkelingen ten aanzien van graafwerkzaamheden nauwlettend te blijven volgen wordt voorzien in periodieke evaluatie van de wet met het oog op het voorkomen van graafschade in de praktijk.
Artikel II
Op de in artikel II, onderdeel A, opgenomen wijziging van de artikelen 7 en 11 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht is ingegaan in paragraaf 5 van deze memorie van toelichting.
In die paragraaf is eveneens ingegaan op de in onderdeel B van dit artikel opgenomen overgangsbepaling voor reeds aanhangige rechtsgedingen.
Artikel III
In het licht van de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel wordt met artikel III voorzien in een overgangsbepaling voor de artikelen die betrekking hebben op handhaving en toezicht. Zo kunnen reeds ingezette procedures (van handhaving, bezwaar of beroep) worden afgewikkeld volgens de regels die van toepassing waren toen zij werden gestart en wordt voorkomen dat de nieuwe regels gelden voor situaties die zich voor de inwerkingtreding van die regels hebben voorgedaan.
Artikel IV
In artikel IV is de samenloop geregeld van de onderhavige wijziging van de WION met het bij koninklijke boodschap van 8 juni 2017 ingediende voorstel van wet houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende bovengrondse en ondergrondse infrastructuur van netten en netwerken ter voorkoming van graafschade en ter bevordering van de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, alsmede wijziging van de Telecommunicatiewet ter bevordering van medegebruik van fysieke infrastructuur en van de gecoördineerde aanleg van civiele werken (Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken) (Kamerstukken 34 739; hierna: WIBON). Als gevolg van de WIBON worden namelijk de huidige inhoudelijke bepalingen van de WION overgeheveld naar de WIBON en wordt de WION als zodanig ingetrokken. Zonder nadere regels zou dit tot gevolg hebben dat de wijzigingen van de WION waarin het onderhavige voorstel voorziet te zijner tijd ofwel niet meer zouden kunnen worden doorgevoerd ofwel teloor zouden gaan. Om dit te voorkomen wordt met de samenloopbepaling geregeld dat de wijzigingen van de WION waarin het onderhavige voorstel voorziet te zijner tijd ook in de WIBON terechtkomen.
Daartoe is in onderdeel A van dit artikel een voorziening getroffen voor de situatie dat de WIBON eerder in werking treedt dan het onderhavige voorstel, nadat het tot wet is verheven, en in onderdeel B een voorziening voor de situatie dat de WIBON juist later in werking treedt.
Artikel V
Voorzien is in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp