Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van richtlijn 2014/61/EU van het Europese Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van de kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PbEU 2014, L 155) maatregelen vergt waardoor medegebruik van bestaande fysieke infrastructuur en coördineren van civiele werken wordt bevorderd teneinde de aanleg van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid te stimuleren, alsmede dat daartoe uitbreiding nodig is van de bestaande wettelijke informatie-uitwisseling tussen beheerders van netten; dat het wenselijk is de regels voor informatie-uitwisseling over ondergrondse en bovengrondse elementen van netten en netwerken onder te brengen in dezelfde wet; dat gelet hierop de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt vervangen door een wet die ziet op de informatie-uitwisseling omtrent ondergrondse en bovengrondse elementen van netten en netwerken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;
degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of een bedrijf dan wel als rechtspersoon een net beheert;
de weergave door een beheerder respectievelijk door een netwerkexploitant van een aaneengesloten gebied, waarbinnen een beheerder een of meer netten beheert, respectievelijk een netwerkexploitant fysieke infrastructuur beheert;
civiele werken als bedoeld in artikel 5a.1 van de Telecommunicatiewet;
coördinatie van civiele werken als bedoeld in artikel5 van richtlijn nr. 2014/61/EU;
de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;
fysieke infrastructuur als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;
het geheel van informatie dat door beheerders of netwerkexploitanten, ingevolge de artikelen 11, eerste lid, en 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, aan de Dienst is verstrekt over de betrokken oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon;
het bericht van de Dienst, bedoeld in artikel 10, onderdeel b, onder 1°;
de locatie waar graafwerkzaamheden worden verricht;
de melding aan de Dienst van voorgenomen graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 8, eerste lid;
de weergave door een grondroerder van het gebied, waarbinnen de graaflocatie zich bevindt;
het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond;
degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht;
de gegevens omtrent de ligging van een net of netwerk binnen de betrokken oriëntatiepolygoon dan wel graafpolygoon;
medegebruik van fysieke infrastructuur als bedoeld in artikel 5a.3 eerste en vierde lid van de Telecommunicatiewet;
een ondergrondse kabel of leiding, daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;
een buisleiding die behoort tot een krachtens artikel 12.12, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie;
een netwerk van een netwerkexploitant;
een netwerkexploitant als bedoeld in artikel 5a.1 van de Telecommunicatiewet;
een elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;
Onze Minister van Economische Zaken;
degene die opdracht geeft tot het uitvoeren van een werk waarbij graafwerkzaamheden worden verricht;
de weergave door een opdrachtgever, grondroerder, aanbieder of bestuursorgaan van een aangesloten gebied, ten aanzien waarvan deze met het oog op een belang als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede of derde lid, om gebiedsinformatie verzoekt;
het verzoek aan de Dienst om gebiedsinformatie, bedoeld in artikel 7, eerste tot en met derde lid;
de melding van de beheerder of een netwerkexploitant, bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid;
richtlijn nr. 2014/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PbEU 2014 L 155);.
2. Onder net als bedoeld in het eerste lid, wordt niet begrepen de niet met andere kabels of leidingen samengebonden delen van kabels of leidingen die een verbinding vormen tussen een net dat naar zijn aard voor aansluiting van huishoudens wordt opengesteld, en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken.
1. De opdrachtgever draagt er zorg voor dat de graafwerkzaamheden waartoe hij opdracht geeft, op zorgvuldige wijze kunnen worden verricht.
2. De grondroerder verricht de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze.
3. Ter uitvoering van het tweede lid zorgt de grondroerder ten minste dat:
a. vóór aanvang van de graafwerkzaamheden een graafmelding is gedaan,
b. onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie, en
c. op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.
1. De aanleg, de instandhouding en de opruiming van netten door een beheerder geschieden op zodanige wijze dat het beheer van andere netten niet in gevaar wordt gebracht of zonder noodzaak wordt bemoeilijkt.
2. De beheerder die in strijd handelt met het eerste lid, neemt op eigen kosten maatregelen ten aanzien van het betreffende onderdeel van zijn net, waaronder zonodig het verplaatsen daarvan, om aan de strijdigheid onverwijld een einde te maken.
1. Er is een elektronisch informatiesysteem waarmee informatie tussen beheerders, netwerkexploitanten, aanbieders, opdrachtgevers, grondroerders en bestuursorganen wordt uitgewisseld, voor zover dat nodig is ter:
a. preventie van graafschade;
b. oriëntatie op een verzoek tot medegebruik;
c. oriëntatie op een verzoek tot coördinatie.
2. De informatie, bedoeld in het eerste lid, wordt door de gebruikers die de informatie via het elektronisch informatiesysteem ontvangen vertrouwelijk behandeld en uitsluitend aan derden verstrekt voor zover dat noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid, genoemde doelen.
1. De Dienst is belast met het beheer van het elektronische informatiesysteem.
2. De Dienst verstrekt op verzoek via het elektronische informatiesysteem gebiedsinformatie aan:
a. opdrachtgevers en grondroerders ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden en het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden;
b. aanbieders ten behoeve van de voorbereiding van een verzoek tot medegebruik of coördinatie;
c. bestuursorganen voor zover deze gebiedsinformatie noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak.
1. De Dienst registreert de beheerpolygonen ten behoeve van de informatie-uitwisseling over:
a. ondergrondse netten;
b. fysieke infrastructuur van netwerkexploitanten;
c. geplande civiele werken van netwerkexploitanten.
2. Degene die
a. een net beheert of gaat beheren dat niet ligt binnen een door de Dienst op zijn naam geregistreerde beheerpolygoon, of
b. niet langer een net zal beheren dat ligt binnen een door de Dienst op zijn naam geregistreerde beheerpolygoon of deel daarvan,
geeft dit ten minste twintig werkdagen voor aanvang van de wijziging in het beheer van het betreffende net door aan de Dienst, zo nodig onder opgave van de gewijzigde beheerpolygoon.
3. Het tweede lid is tevens van toepassing op een netwerkexploitant die fysieke infrastructuur beheert, gaat beheren of niet langer fysieke infrastructuur zal beheren, met uitzondering van degene die:
a. reeds heeft voldaan aan de verplichtingen in het tweede lid, onderdelen a en b, of
b. uitsluitend antenne-opstelpunten beheert en diegene de informatie als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a tot en met c, omtrent die antenne-opstelpunten middels het antenneregister toegankelijk heeft gemaakt.
1. Een opdrachtgever of een grondroerder kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken ten behoeve van het voorbereiden van graafwerkzaamheden.
2. Een aanbieder kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken ten behoeve van het voorbereiden van een verzoek tot:
a. medegebruik;
b. coördinatie.
3. Een bestuursorgaan kan de Dienst om gebiedsinformatie verzoeken voor zover deze informatie noodzakelijk is voor de uitvoering van de hem opgedragen taak.
4. Bij een oriëntatieverzoek geeft de opdrachtgever, de grondroerder, de aanbieder of het bestuursorgaan een oriëntatiepolygoon op.
5. Bij een oriëntatieverzoek als bedoeld in het tweede lid, wordt het gebied aangeduid waarin de elementen van een netwerk met hoge snelheid worden aangelegd alsmede of het verzoek betrekking heeft op fysieke infrastructuur of op civiele werken.
1. Een grondroerder meldt het voornemen tot het verrichten van graafwerkzaamheden aan de Dienst ten hoogste twintig werkdagen voorafgaande aan de aanvang van die graafwerkzaamheden.
2. Bij de graafmelding geeft de grondroerder een graafpolygoon op.
3. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de graafwerkzaamheden ten hoogste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen diepgang hebben en uitgevoerd zullen worden in grond die in eigendom of beheer is van de grondroerder en hij weet dat sinds de voorafgaande graafmelding de ligging van de netten in deze grond niet is veranderd.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bepaalde categorieën grondroerders worden aangewezen die zijn vrijgesteld van de verplichting om een graafmelding te doen voor zover zij graafwerkzaamheden verrichten in grond die in eigendom of in beheer is van de grondroerder en die graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 50 cm onder het maaiveld.
2. Vrijstelling laat de op de grondroerder rustende zorgplichten bedoeld in artikel 2, eerste, tweede en derde lid, onderdeel b, onverlet.
3. Artikel 2, derde lid, onderdelen a en c, is niet van toepassing op de grondroerders, bedoeld in het eerste lid.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt de opdrachtgever voor graafwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid aangemerkt als grondroerder indien de opdrachtgever eigenaar of beheerder is van de grond waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Na ontvangst van een oriëntatieverzoek als bedoeld in artikel 7, eerste, tweede of derde lid, of van een graafmelding als bedoeld in artikel 8:
a. verstrekt de Dienst aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan onverwijld een ontvangstbevestiging;
b. bericht de Dienst hierover onverwijld onder vermelding van de oriëntatiepolygoon of graafpolygoon:
1°. indien het graafwerkzaamheden betreft: alle beheerders wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met deze oriëntatiepolygoon onderscheidenlijk graafpolygoon;
2°. indien het medegebruik van fysieke infrastructuur of de coördinatie van civiele werken betreft: alle netwerkexploitanten wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met deze oriëntatiepolygoon.
1. Onverwijld doch uiterlijk binnen één werkdag na verzending van een graafbericht verstrekt een beheerder via het elektronische informatiesysteem in ieder geval de volgende informatie omtrent zijn net binnen de betreffende oriëntatiepolygoon aan de Dienst:
a. de liggingsgegevens;
b. de relevante eigenschappen van zijn net;
c. in voorkomend geval welke voorzorgsmaatregelen als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, zullen worden getroffen, en
d. zijn contactgegevens.
2. Indien een beheerder de termijn, genoemd in het eerste lid, overschrijdt, doet de Dienst daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister.
1. Indien een verzoek betrekking heeft op medegebruik verstrekt een netwerkexploitant via het elektronische informatiesysteem onverwijld doch uiterlijk binnen twee werkdagen nadat de Dienst een oriëntatieverzoek als bedoeld in artikel 10, aanhef en onderdeel b, subonderdeel 2°, heeft doorgezonden, in ieder geval de volgende informatie omtrent zijn netwerk binnen de betreffende oriëntatiepolygoon aan de Dienst:
a. de locatie en route van zijn fysieke infrastructuur;
b. aard en huidig gebruik van zijn fysieke infrastructuur, en
c. zijn contactgegevens.
2. Indien een verzoek betrekking heeft op coördinatie verstrekt een netwerkexploitant onverwijld doch uiterlijk binnen twee werkdagen nadat de Dienst een oriëntatieverzoek als bedoeld in artikel 10, aanhef en onderdeel b, subonderdeel 2°, heeft doorgezonden, in ieder geval de volgende informatie omtrent zijn netwerk binnen de betreffende oriëntatiepolygoon:
a. zijn contactgegevens: via het elektronische informatiesysteem aan de Dienst;
b. de locatie en het type werkzaamheden, de betrokken netwerkelementen, en de geraamde datum voor de aanvang van de werkzaamheden en de duur daarvan: per post, per fax of per elektronische post aan de aanbieder die om informatie omtrent coördineren heeft verzocht.
3. De verplichtingen in het eerste lid en het tweede lid, aanhef en onderdeel a, zijn niet van toepassing op een netwerkexploitant die uitsluitend antenne-opstelpunten beheert en de informatie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, omtrent zijn antenne-opstelpunten middels het antenneregister toegankelijk heeft gemaakt.
1. De Dienst verstrekt gebiedsinformatie via het elektronische informatiesysteem onverwijld na ontvangst van alle informatie als bedoeld in de artikelen 11, eerste lid en 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, doch uiterlijk binnen twee werkdagen na verzending van het graafbericht of het verzoek om informatie als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, subonderdeel 1°, aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan.
2. Indien degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan geen gebruik maakt van het elektronische informatiesysteem, verstrekt de Dienst gebiedsinformatie op andere wijze onverwijld na ontvangst van alle vereiste informatie, doch uiterlijk binnen drie werkdagen na verzending van het graafbericht.
3. Indien de Dienst niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, respectievelijk de termijn van artikel 12, van alle beheerders de ingevolge de artikelen 11, eerste lid, en 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, vereiste informatie heeft ontvangen, doet de Dienst daarvan mededeling bij het verstrekken van de gebiedsinformatie.
Onze Minister kan voor de situatie dat graafmeldingen die betrekking hebben op graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8, derde lid, gezamenlijk worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aan te wijzen organisatie, bij regeling vrijstelling verlenen van de verplichtingen ten aanzien van de termijnen, bepaald in de artikelen 8, eerste lid, 10, 11, eerste lid, en 13, eerste lid. De vrijstelling kan onder beperkingen worden verleend.
1. De beheerder van een net met gevaarlijke inhoud treft voorzorgsmaatregelen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht. Deze voorzorgsmaatregelen betreffen in ieder geval de aanwijzing ter plaatse van de exacte ligging van dat net door de beheerder.
2. De beheerder van een net met een grote waarde kan voorzorgsmaatregelen treffen voordat een grondroerder graafwerkzaamheden in de omgeving daarvan verricht.
3. Indien de beheerder heeft aangegeven dat hij voorzorgsmaatregelen treft, vangt de grondroerder de graafwerkzaamheden niet aan dan nadat de beheerder deze voorzorgsmaatregelen heeft getroffen.
4. De beheerder treft de voorzorgsmaatregelen binnen drie werkdagen nadat de grondroerder contact met hem heeft opgenomen, tenzij hij in overleg met de grondroerder andere afspraken maakt.
5. Indien een beheerder voorzorgsmaatregelen treft, treft de grondroerder eveneens de nodige voorzorgsmaatregelen. Hij legt deze schriftelijk vast en brengt deze voor aanvang van de graafwerkzaamheden ter kennis van de betrokken beheerder.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan ter voorkoming van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht of om op voorhand de gevolgen daarvan te beperken aan de Dienst alle nodige aanwijzingen geven ten aanzien van de informatie-uitwisseling.
1. De beheerder rapporteert aan de Dienst telkens in januari het aantal schadegevallen als gevolg van graafwerkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.
2. Het bestuur van de Dienst neemt een overzicht op van het aantal schadegevallen in het jaarverslag, bedoeld in artikel 18 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
De grondroerder meldt schade aan een net als gevolg van zijn graafwerkzaamheden onverwijld aan de beheerder van het beschadigde net.
1. Indien de ligging van een net afwijkt van de liggingsgegevens die aan de grondroerder zijn verstrekt, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.
2. Van de melding, bedoeld in het eerste lid, doet de Dienst onverwijld mededeling aan de betrokken beheerder.
3. De beheerder treft binnen dertig werkdagen na ontvangst van de mededeling, bedoeld in het tweede lid, de als gevolg van de melding, bedoeld in het eerste lid, noodzakelijke maatregelen.
1. Indien de grondroerder een net aantreft dat niet in de door de Dienst verstrekte liggingsgegevens is vermeld of waarvan niet duidelijk is wie de beheerder is, meldt de grondroerder dit onverwijld bij de Dienst.
2. De Dienst bericht onverwijld alle beheerders wier beheerpolygoon geheel of gedeeltelijk samenvalt met de graafpolygoon en de bij ministeriële regeling te bepalen beheerders dat er een net is aangetroffen, waarover geen liggingsgegevens zijn verstrekt als bedoeld in artikel 11.
3. Indien er een beheerder van het net is, meldt deze zich onverwijld bij de Dienst.
4. Indien de Dienst niet binnen tien werkdagen na het bericht, bedoeld in het tweede lid, een melding als bedoeld in het derde lid ontvangt:
a. geeft de Dienst de met betrekking tot dat net bekende gegevens door aan de gemeente in welker grondgebied dat net zich bevindt;
b. registreert de Dienst de globale ligging van de met betrekking tot dat net bekende gegevens als polygoon.
5. Voor de toepassing van artikel 10 wordt de gemeente, bedoeld in het vierde lid, gelijkgesteld met een beheerder.
Op een gemeente die gegevens heeft ontvangen door toepassing van artikel 20, vierde lid, zijn de artikelen 11 en 19, tweede lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de gemeente de met betrekking tot dat net bekende gegevens verstrekt, met inbegrip van eventuele correcties ingevolge artikel 19, tweede lid.
De Dienst bewaart gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen periode gegevens over de uitvoering van de artikelen 6, tweede lid, 7, 8, eerste en tweede lid, 10, 11, 12, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, 13, 17, eerste lid, 19, eerste en tweede lid, 20, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdelen a, b en c en 12, eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdeel a.
1. Indien er tussen een netwerkexploitant en een aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk een geschil is ontstaan inzake de nakoming van een op één hunner op grond van een bij of krachtens deze wet rustende verplichting betreffende medegebruik of coördinatie, kan Onze Minister op aanvraag van een bij dat geschil betrokken partij het geschil beslechten.
2. Onze Minister is onbevoegd tot het beslechten van een op grond van het eerste lid voorgelegd geschil, indien de bij dat geschil betrokken partijen gezamenlijk Onze Minister verzoeken het geschil niet langer te behandelen.
3. Onze Minister kan een besluit in een geschil als bedoeld in het eerste lid, intrekken indien de bij dat besluit betrokken netwerkexploitant en aanbieder van een elektronisch communicatienetwerk daartoe gezamenlijk een aanvraag doen.
4. Indien een aanvraag als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, tevens betrekking heeft op de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet beslist Onze Minister in coördinatie met de Autoriteit Consument en Markt op de aanvraag.
1. Op vordering van Onze Minister verstrekken de bij een geschil betrokken partijen binnen twee weken, dan wel binnen een andere door Onze Minister te bepalen redelijke termijn, aan Onze Minister alle gegevens die relevant zijn voor de beoordeling van het geschil.
2. De bij het geschil betrokken partijen zijn verplicht onverwijld, maar in elk geval binnen de door Onze Minister gestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen ten behoeve van de beoordeling van het geschil.
1. Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op een aanvraag als bedoeld in artikel 23, eerste, tweede of derde lid, doch, behoudens buitengewone omstandigheden, uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van die aanvraag.
2. Onverminderd het eerste lid, kan Onze Minister in spoedeisende gevallen een voorlopig besluit nemen dat tussen de betrokkenen geldt tot het definitieve besluit van Onze Minister.
Een bij een geschil betrokken partij volgt de door Onze Minister op grond van artikel 23 genomen besluit op. Onze Minister kan daarbij termijnen stellen.
Van een besluit als bedoeld in artikel 23, eerste, tweede of derde lid, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over:
a. de informatie die op grond van de artikelen 11 en 12 wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën netten en netwerkexploitanten verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die informatie wordt verstrekt;
b. de toegang tot en de aansluiting op het informatiesysteem;
c. beheerpolygonen, oriëntatiepolygonen en graafpolygonen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de situatie dat vanwege de door een calamiteit geboden spoed niet aan artikel 2, eerste en derde lid, kan worden voldaan dan wel de in hoofdstuk 4 beschreven procedure kan worden gevolgd, waarbij voor zover nodig van dat artikel onderscheidenlijk de bepalingen van dat hoofdstuk kan worden afgeweken.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over:
a. het op zorgvuldige wijze verrichten van graafwerkzaamheden, bedoeld in artikel 2, tweede lid;
b. registratiemeldingen, oriëntatieverzoeken en graafmeldingen;
c. de voorzorgsmaatregelen en de inachtneming daarvan, bedoeld in artikel 15, eerste, tweede en vijfde lid;
d. de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, en het graafbericht, bedoeld in artikel 8, eerste lid.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. meldingen als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, 19, eerste lid, en 20, eerste en derde lid;
b. het bewaren en verstrekken van de informatie, bedoeld in artikel 22.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van de artikelen 11 tot en met 13 aan de grondroerder of de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk wordt verstrekt, waarbij voor verschillende categorieën graafwerkzaamheden, netwerkexploitanten, fysieke infrastructuur of civiele werkzaamheden verschillende regels kunnen worden gesteld, en de wijze waarop die gebiedsinformatie wordt verstrekt.
2. Bij regeling van het bestuur van de Dienst worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de registratie van beheerders of netwerkexploitanten, bedoeld in artikel 6 plaatsvindt.
3. Bij regeling van het bestuur van de Dienst kunnen regels worden gesteld omtrent de tijden gedurende welke oriëntatieverzoeken en graafmeldingen kunnen worden gedaan.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gebieden worden aangewezen ten aanzien waarvan om veiligheidsredenen kan worden afgeweken van de voorschriften gesteld bij of krachtens hoofdstuk 4. Daarbij kunnen regels worden gesteld over de informatie-uitwisseling omtrent die gebieden of de daarin gelegen fysieke infrastructuur of civiele werken.
Indien de in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van richtlijn nr. 2014/61/EU nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2, 6, tweede en derde lid, 8, 11, eerste lid, 12, 15, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 17, eerste lid, 18, 19, eerste en derde lid, 20, eerste en derde lid, 24, 26, 28, eerste en tweede lid, derde lid, onderdelen a, b en c, vierde lid, onderdelen a en b, 29, eerste lid, en 30, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Onze Minister is bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de verplichtingen, gesteld bij of krachtens de artikelen 2, 6, tweede lid, 11, eerste lid, 12, 15, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 17, eerste lid, 24, 28, eerste, tweede en derde lid, onderdelen a en c, 30, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.
1. Ingeval van overtreding van de artikelen 2 en 15, derde lid, kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 450 000.
2. Ingeval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6, tweede lid, 8, 11, eerste lid, 12, 15, eerste, vierde en vijfde lid, 17, eerste lid, 18, 19, eerste en derde lid, 20, eerste en derde lid, 24, 28, eerste en tweede lid, derde lid, onderdelen a, b en c, vierde lid, onderdelen a en b, 29, eerste lid, 30, of van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht kan Onze Minister een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 100.000.
Deze wet laat onverlet dat de gemeenteraad in het belang van de openbare orde en veiligheid bij verordening regels kan geven omtrent het verrichten van graafwerkzaamheden, waaronder het binden van graafwerkzaamheden aan het hebben van een vergunning.
De Telecommunicatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
a. De definities van «certificaat», «certificatiedienstverlener», «elektronische handtekening», «middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen», «ondertekenaar» en «veilig middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen» vervallen.
b. De definitie van «gekwalificeerd certificaat» komt te luiden:
een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 15 van de eidas-verordening, een gekwalificeerd certificaat voor elektronische zegels als bedoeld in artikel 3, onderdeel 30, van de eidas-verordening of een gekwalificeerd certificaat voor websiteauthenticatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 39, van de eidas-verordening;.
c. In de alfabetische rangschikking worden de volgende definities ingevoegd:
een conformiteitsbeoordelingsinstantie als bedoeld in artikel 3, onderdeel 18, van de eidas-verordening;
verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PbEU 2014, L 257), en de op grond van die verordening door de Europese Commissie vastgestelde uitvoerings- en gedelegeerde handelingen;
een openbaar elektronisch communicatienetwerk dat breedbandtoegangsdiensten kan leveren als bedoeld in richtlijn nr. 2014/61/EU;
elk element van een netwerk dat bedoeld is om er andere elementen van een netwerk in onder te brengen zonder dat het zelf een actief element van het netwerk wordt, met uitzondering van elementen van netwerken die worden gebruikt voor de voorziening met voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in artikel 2, punt 1, van richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 330);
fysieke infrastructuur of installaties op de locatie van de eindgebruiker, met inbegrip van elementen die gemeenschappelijke eigendom zijn, die bestemd is om vaste of draadloze toegangsnetwerken onder te brengen, voor zover die netwerken elektronische communicatiediensten kunnen leveren en door middel waarvan het toegangspunt van het gebouw kan worden aangesloten op het aansluitpunt van het netwerk;
gekwalificeerd middel voor het aanmaken van elektronische handtekeningen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 23, van de eidas-verordening of voor het aanmaken van elektronische zegels als bedoeld in artikel 3 onderdeel 32, van de eidas-verordening;
gekwalificeerde verlener van een vertrouwensdienst als bedoeld in artikel 3, onderdeel 20, van de eidas-verordening;
vertrouwensdienst als bedoeld in artikel 3, onder 17, van de eidas-verordening;
Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 mei 2014 inzake maatregelen ter verlaging van kosten van de aanleg van elektronischecommunicatienetwerken met hoge snelheid (PbEU 2014 L 155);
een in of buiten het gebouw gelegen fysiek punt dat toegankelijk is voor ondernemingen die openbare elektronische communicatienetwerken aanbieden of waaraan een vergunning is verleend om openbare elektronische communicatienetwerken aan te bieden, en waar het netwerk kan worden aangesloten op de voor hoge snelheid bestemde fysieke binnenhuisinfrastructuur.
toezichthoudend orgaan als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de eidas-verordening;
verlener van vertrouwensdiensten als bedoeld in artikel 3, onderdeel 19, van de eidas-verordening;
vertrouwensdienst als bedoeld in artikel 3, onderdeel 16, van de eidas-verordening;
vertrouwenslijst als bedoeld in artikel 22 van de eidas-verordening;
fysieke binnenhuisinfrastructuur die bestemd is om elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid onder te brengen of het leveren van die netwerken mogelijk te maken.
B
In artikel 1.2 wordt «De bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet gelden» vervangen door: Met uitzondering van hoofdstuk 5a gelden de bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze wet.
C
In artikel 2.4, eerste lid, wordt de zinsnede «het medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes» vervangen door: het medegebruik van fysieke infrastructuur, fysieke binnenhuisinfrastructuur, toegangspunten, antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes, coördinatie van civiele werken,.
D
De artikelen 3.24 en 3.25 vervallen.
E
Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder vernummering van het vijfde tot en met tiende lid tot zesde tot en met elfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. De rechthebbende op een toegangspunt of fysieke binnenhuisinfrastructuur is verplicht te gedogen dat daarvan gebruik wordt gemaakt ten dienste van de aanleg van een elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid als bedoeld in artikel 5a.1 wanneer verdubbeling technisch onmogelijk of economisch inefficiënt is, en het medegebruik nodig is voor het aansluiten van gebruikers op dat netwerk.
b. De eerste volzin van het achtste lid komt te luiden:
Op verzoek van degene op wie de gedoogplicht rust, maakt de aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk ter uitvoering van het zevende lid, onderdeel b, gebruik van ondergrondse voorzieningen, die door degene op wie de gedoogplicht rust of een derde tegen marktconforme prijs en objectieve, transparante, evenredige en niet-discriminerende voorwaarden ter beschikking wordt gesteld, tenzij de aanbieder aannemelijk kan maken dat medegebruik als bedoeld in artikel 5a.3 niet haalbaar is.
c. Het negende lid komt te luiden:
9. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk is verplicht om aangelegde kabels die gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel uitmaken van een openbaar elektronisch communicatienetwerk op te ruimen wanneer degene op wie de gedoogplicht rust de aanbieder daartoe verzoekt. De gedoogplicht vervalt op het moment dat een verzoek als bedoeld in de eerste volzin is gedaan.
F
Artikel 5.3 komt te luiden:
1. De aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft werkzaamheden uit te voeren in verband met:
a. de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels of netwerkaansluitpunten,
b. het gebruiken van fysieke binnenhuisinfrastructuur of toegangspunten,
stelt de rechthebbende of de beheerder, bedoeld in artikel 5.2, schriftelijk in kennis van dit voornemen en streeft vervolgens naar overeenstemming over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden.
2. Indien binnen 2 maanden na de datum van verzending van de schriftelijke kennisgeving geen overeenstemming is bereikt, kan de aanbieder alsmede de rechthebbende of de beheerder, bedoeld in artikel 5.2, binnen 2 weken de Autoriteit Consument en Markt verzoeken een beschikking te geven over de toepasselijkheid van de gedoogplicht of de plaats, het tijdstip en de wijze van de uit te voeren werkzaamheden.
3. De Autoriteit Consument en Markt geeft de beschikking zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 maanden na ontvangst van het verzoek. Artikel 12.5, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
G
Artikel 5.12 vervalt.
H
In artikel 5.16, vervalt «, met uitzondering van artikel 5.12,».
I
Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
een aanbieder van
1°. een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of
2°. fysieke infrastructuur waarmee een dienst wordt geleverd die bestaat uit vervoer of uit de productie, het transport of de distributie van gas, elektriciteit, straatverlichting, verwarming en water;
coördinatie als bedoeld in artikel 5 van richtlijn nr. 2014/61/EU;
het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat bestemd is om als zodanig een economische of technische functie te vervullen en dat een of meer elementen van een fysieke infrastructuur omvat.
Onverminderd de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen omtrent medegebruik en coördinatie gelden de gegeven voorschriften bij of krachtens andere wetten of decentrale regels ter zake van:
a. het netwerk van een netwerkexploitant en de daarmee te leveren diensten, en
b. een voor het medegebruik of het uitvoeren van civiele werken benodigde vergunning, ontheffing of andere toestemming.
1. Een netwerkexploitant stemt in met redelijke verzoeken van aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken tot medegebruik van zijn fysieke infrastructuur ten dienste van de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid.
2. De gebruikers van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen frequentieruimte, zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten.
3. Aanbieders van elektronische communicatienetwerken die bestaan uit radiozendapparaten die geschikt zijn voor het verspreiden van programma’s, alsmede aanbieders van antenne-opstelpunten die bestemd zijn om genoemde netwerken te ondersteunen, voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten, antennesystemen of antennes.
4. Aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken zijn over en weer verplicht te voldoen aan redelijke verzoeken tot medegebruik van de fysieke infrastructuur waarop de gedoogplicht, bedoeld in hoofdstuk 5, van toepassing is.
1. Medegebruik als bedoeld in artikel 5a.3 vindt plaats onder billijke en niet-discriminerende voorwaarden en tegen een billijke en niet-discriminerende vergoeding, en kan uitsluitend worden geweigerd op objectieve, transparante en evenredige gronden.
2. Onder een grond als bedoeld in het eerste lid, kan in ieder geval worden verstaan:
a. dat de fysieke infrastructuur technisch of economisch ongeschikt is voor de aanleg, van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid;
b. dat er, rekening houdend met de toekomstige behoeften aan ruimte van de netwerkexploitant, onvoldoende ruimte beschikbaar is voor de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid;
c. redenen van veiligheid of volksgezondheid;
d. redenen van integriteit en veiligheid van alle reeds aangelegde netwerken of van kritieke nationale infrastructuur;
e. een risico van ernstige verstoring van de geplande elektronische communicatiediensten wanneer andere diensten via dezelfde infrastructuur worden verstrekt;
f. dat de netwerkexploitant beschikt over levensvatbare alternatieve middelen voor het verlenen van wholesaletoegang tot fysieke netwerkinfrastructuur die geschikt zijn voor het aanbieden van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid, op voorwaarde dat de toegang onder billijke en redelijke voorwaarden wordt verleend.
1. De bij een verzoek tot medegebruik betrokken partijen streven naar overeenstemming over de omstandigheden waaronder het medegebruik plaatsvindt. Zij maken in ieder geval afspraken over:
a. de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden,
b. een redelijke vergoeding voor het medegebruik, alsmede
c. redelijke eisen, voorwaarden en voorzorgsmaatregelen ter waarborging van de veiligheid, continuïteit en levensvatbaarheid van de betrokken fysieke infrastructuur, antennesystemen, antennes en netwerken.
2. Indien een verzoek tot medegebruik betrekking heeft op:
a. fysieke infrastructuur van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, of
b. een antenne-opstelpunt van een gebruiker respectievelijk een aanbieder als bedoeld in artikel 5a.3, tweede, respectievelijk derde lid,
kunnen partijen wat betreft veiligheid en continuïteit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, volstaan met afspraken over hoe zij uitvoering geven aan de bij of krachtens hoofdstuk 11a vastgestelde maatregelen en eisen.
1. Indien een netwerkexploitant tevens degene is die beslist op een vergunning, ontheffing of andere toestemming betreffende de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid waarop het verzoek tot medegebruik betrekking heeft, coördineert deze netwerkexploitant zijn beslissing op het verzoek tot medegebruik met het besluit op een aanvraag voor een vergunning, ontheffing of andere toestemming.
2. In aanvulling op artikel 5a.4, eerste en tweede lid, weigert een netwerkexploitant als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval het medegebruik wanneer de in het eerste lid bedoelde vergunning, ontheffing of andere toestemming wordt geweigerd.
3. Een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk die het voornemen heeft om de fysieke infrastructuur van een netwerkexploitant als bedoeld in het eerste lid, te gebruiken voor de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid coördineert zijn verzoek tot medegebruik met de in het eerste lid, bedoelde aanvraag.
1. In het geval dat voor het verlenen van medegebruik toestemming van een derde is vereist, is deze daartoe slechts gehouden indien het een redelijk verzoek betreft en hij:
a. direct of indirect een relevant economisch belang heeft in degene tot wie het verzoek tot medegebruik is gericht, of
b. deel uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waartoe een andere groepsmaatschappij als bedoeld in dat artikel behoort, die een direct of indirect relevant economisch belang heeft in degene tot wie het verzoek is gericht.
2. De derde die op grond van het eerste lid gehouden is toestemming te verlenen, ontvangt voor het medegebruik een redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 5a.5, eerste lid, onderdeel b.
Indien een netwerkexploitant of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, weigert te voldoen aan een verzoek tot medegebruik informeert hij de verzoeker gemotiveerd en schriftelijk over de redenen voor zijn weigering.
1. Een netwerkexploitant, of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, is verplicht in te gaan op redelijke verzoeken tot inspecties ter plaatse van de voorzieningen waarop het verzoek tot medegebruik ziet.
2. In een verzoek als bedoeld in het eerste lid, specificeert de verzoeker de elementen van het betrokken netwerk dat hij wil inspecteren met het oog op de aanleg van elementen van elektronische communicatienetwerken met hoge snelheid.
3. Een netwerkexploitant, of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, stemt in met het verzoek tot inspectie op de voorgestelde datum of op een ander moment, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek.
1. Een netwerkexploitant die een civiel werk uitvoert dat direct of indirect, geheel of gedeeltelijk gefinancierd is met overheidsgeld, voldoet aan elk redelijk verzoek van een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk om zijn civiele werken en de civiele werken ten dienste van de aanleg van elementen van een openbaar elektronisch communicatienetwerk met hoge snelheid, te coördineren.
2. Een netwerkexploitant kan coördineren als bedoeld in het eerste lid, weigeren indien:
a. coördineren aanvullende kosten veroorzaakt voor de oorspronkelijk geplande civiele werken van de netwerkexploitant;
b. coördineren een belemmering vormt voor de controle over de coördinatie van de civiele werken van de netwerkexploitant, of
c. het verzoek wordt gedaan minder dan één maand voordat de netwerkexploitant voornemens is een aanvraag in te dienen voor de voor oorspronkelijk geplande civiele werken benodigde vergunning, ontheffing of andere toestemming.
3. Indien een netwerkexploitant weigert te voldoen aan een verzoek om te coördineren informeert hij de verzoeker uiterlijk een maand na de datum van ontvangst van het verzoek om te coördineren gemotiveerd en schriftelijk over de redenen voor zijn weigering.
1. Een netwerkexploitant stelt slechts billijke, transparante en niet-discriminerende voorwaarden aan de coördinatie van civiele werken.
2. De bij het verzoek tot coördinatie betrokken netwerkexploitant en aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk streven naar overeenstemming over de omstandigheden en voorwaarden waaronder coördinatie van de civiele werken plaatsvindt. Zij maken in ieder geval afspraken over:
a. de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden,
b. een redelijke vergoeding van de kosten die zijn gemoeid met coördinatie van de civiele werken, alsmede
c. andere redelijke eisen, voorwaarden en voorzorgsmaatregelen die noodzakelijk zijn om de veiligheid, continuïteit en levensvatbaarheid van de betrokken fysieke infrastructuur en netten te waarborgen.
De bij medegebruik of coördinatie betrokken partijen gebruiken informatie die in het kader van medegebruik van fysieke infrastructuur of coördinatie van civiele werken wordt verstrekt, alsmede informatie die gedurende het medegebruik of de coördinatie is verkregen uitsluitend voor het doel waarvoor deze informatie is verstrekt of verkregen. Alle informatie wordt vertrouwelijk behandeld.
1. Indien in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de richtlijn nr. 2014/61/EU nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur. Hierbij kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen fysieke infrastructuur of civiele werken om veiligheidsredenen worden uitgezonderd van de in dit hoofdstuk opgenomen verplichtingen.
3. Een maatregel als bedoeld in het tweede lid, wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan belanghebbende partijen is overgelegd.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de procedure van een verzoek tot medegebruik of coördinatie. Daarbij kan onder meer worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn een verzoek wordt ingediend dan wel behandeld, alsmede welke gegevens bij een verzoek moeten worden overgelegd.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent omstandigheden, eisen en voorwaarden als bedoeld in de artikelen 5a.4, eerste lid, 5a.5 en 5a.11, alsmede over de procedure om tot overeenstemming te komen over die omstandigheden, eisen en voorwaarden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden aan de procedure van een verzoek om inspectie en aan de maatregelen die een netwerkexploitant, of een onderneming als bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, tijdens of voorafgaand aan de inspectie stelt.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regels gesteld worden met betrekking tot de vergoeding aan een derde als bedoeld in artikel 5a.7.
5. In de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde nadere regels kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent:
a. de door degene, bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, te verstrekken informatie over de antenne-opstelpunten waarover zij beschikken,
b. de door degene, bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, te reserveren ruimte op antenne-opstelpunten voor eigen gebruik of voor medegebruik.
Hierbij kunnen aan de Autoriteit Consument en Markt taken worden opgedragen en bevoegdheden worden verleend.
J
In artikel 11a.3, eerste lid, wordt «artikel 3.24, vierde lid» vervangen door: artikel 5a.3, derde lid.
K
Artikel 12.2 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het derde lid komt te luiden:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien een geschil is gerezen:
a. tussen netwerkexploitanten of met een derde als bedoeld in artikel 5a.7;
b. tussen degenen, bedoeld in artikel 5a.3, tweede en derde lid, of met een derde als bedoeld in artikel 5a.7,
inzake de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5a op hen rustende verplichting.
b. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid vervalt het vierde lid.
c. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het eerste lid is niet van toepassing op geschillen voortvloeiend uit hoofdstuk 5 van deze wet of geschillen betreffende artikel 5a.6.
L
Artikel 12.4 komt te luiden:
1. De Autoriteit Consument en Markt kan bij de beslechting van een geschil inzake de nakoming van een bij of krachtens hoofdstuk 5a gestelde verplichting billijke en niet-discriminerende eisen en voorwaarden stellen aan de bij dat geschil betrokken partijen, het medegebruik of de coördinatie.
2. Indien de Autoriteit en Consument een vergoeding vaststelt voor het medegebruik van fysieke infrastructuur, wordt ervoor gezorgd dat de netwerkexploitant een eerlijke kans heeft om zijn kosten terug te verdienen. Daarbij houdt de Autoriteit consument en Markt rekening met de gevolgen van het medegebruik voor het bedrijfsplan en de investeringen van de netwerkexploitant.
M
Aan artikel 12.5 worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het eerste lid, beslist de Autoriteit Consument en Markt zo spoedig mogelijk doch, behoudens buitengewone omstandigheden, uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 12.2 die betrekking heeft op een geschil inzake de nakoming van een verplichting die is gesteld bij of krachtens hoofdstuk 5a.
5. Indien een aanvraag als bedoeld in het vierde lid, tevens betrekking heeft op de informatie-uitwisseling, bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken beslist de Autoriteit Consument en Markt in coördinatie met Onze Minister op de aanvraag.
N
In artikel 12.9, vierde lid, en 12.10, derde lid, wordt «12.5» steeds gewijzigd in: 12.5, eerste tot en met derde lid.
O
In artikel 15.1, derde lid, wordt «en 5.14 van deze wet» gewijzigd in: , 5.14 en 5a.6 van deze wet.
P
In artikel 20.5 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4 van bijlage 2 komt onderdeel b van de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet te luiden:
b. de hoofdstukken 5a, 6a, 6b en 12
B
De artikelen 7 en 11 van bijlage 2 worden als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b, subonderdeel 2, van de zinsnede met betrekking tot de Telecommunicatiewet komt te luiden:
2. de hoofdstukken 5a, 6a, 6b en 12.
2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd:
Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
De Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, eerste lid, onderdeel h, komt te luiden:
h. het bevorderen van de kenbaarheid van de ligging van ondergrondse kabels en leidingen en fysieke infrastructuur alsmede het bevorderen van de oriëntatie over geplande civiele werken in de zin van hoofdstuk 5a van de Telecommunicatiewet;.
B
In artikel 117, zesde lid, wordt »bij de registratie van gegevens, bedoeld in artikel 6 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten en netwerken, en de uitwisseling of de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 9, 11, 12, 15, 17 en 18 van die wet» vervangen door: bij de registratie van gegevens, bedoeld in artikel 6 van de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken, en de uitwisseling of de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 10, 13, 17, 19 en 20 van die wet».
In artikel 16, vierde lid, onderdelen g en h, van de Organisatiewet Kadaster wordt «Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten telkens gewijzigd in: Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt in de alfabetische rangschikking «de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, de artikelen 2, tweede en derde lid, en 13» gewijzigd in: de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken, de artikelen 2, tweede en derde lid, en 15.
Op bezwaar en beroep ingevolge de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten dat is ingediend tegen een besluit van voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven de bij of krachtens de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten geldende voorschriften zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken,
De Minister van Infrastructuur en Milieu,