Gepubliceerd: 29 mei 2017
Indiener(s): Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: europese zaken internationaal
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34729-3.html
ID: 34729-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Algemeen

1. Inleiding

Op 20 mei 2015 is vastgesteld de Verordening (EU) nr. 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad betreffende insolventieprocedures, hierna aangeduid als de EU-insolventieverordening of kortweg de verordening. De verordening is een herziening en herschikking van de insolventieverordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000, hierna aangeduid als de EG-verordening. De verordening is evenals de EG-verordening verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten van de Europese Unie, met uitzondering van Denemarken.2 In de kern zal de verordening van toepassing zijn per 26 juni 2017.3

Met dit wetsvoorstel worden enkele aanpassingen doorgevoerd in de Faillissementswet om deze te laten aansluiten op de EU-insolventieverordening. Deze aanpassingen zijn van technische aard en betreffen met name doorverwijzingen naar de verordening en aansluitingen bij de in de verordening gehanteerde terminologie. Ter achtergrond van de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen, wordt hierna eerst een algemene toelichting gegeven bij de Europese regeling die werd geïntroduceerd met de EG-verordening en vervolgens bij de belangrijkste wijzigingen die daarin zijn aangebracht met de EU-insolventieverordening.4

2. De EG-verordening

De EG-verordening die sinds 31 mei 2002 geldt, heeft een Europees kader geïntroduceerd voor een vereenvoudigde uitvoering van grensoverschrijdende insolventieprocedures in de Europese Unie.5 Het doel daarbij was – kort gezegd – om grensoverschrijdende insolventieprocedures binnen de Europese Unie in betere banen te leiden. De EG-verordening geldt als een debiteur – rechtspersoon of natuurlijke persoon – vermogen of schuldeisers heeft in meer dan één lidstaat van de Europese Unie. Zij bepaalt welke rechter bevoegd is om insolventieprocedures te openen en waarborgt in de hele Unie de erkenning van de hieruit voortvloeiende beslissingen. Ook kent de EG-verordening uniforme regels over het toepasselijke recht en over de verhouding tussen parallel lopende insolventieprocedures in verschillende lidstaten. De EG-verordening is daarmee vooral een internationaal-privaatrechtelijk instrument over rechterlijke bevoegdheid, toepasselijk recht, samenwerking en erkenning; harmonisatie van het materiële insolventierecht wordt niet beoogd. De kernbepalingen van de EG-verordening betreffen i) het toepassingsgebied, ii) de hoofdprocedure versus de territoriale (secundaire) procedure, iii) de erkenning van insolventieprocedures en iv) de coördinatie tussen de insolventieprocedures.

De EG-verordening is op grond van artikel 1, eerste lid, materieel van toepassing op collectieve insolventieprocedures. Bijlage A bij de EG-verordening somt limitatief de in de lidstaten bestaande insolventieprocedures op die binnen het toepassingsbereik vallen (zie artikel 2, onder a, EG-verordening). Voor Nederland zijn dat het faillissement, de surseance van betaling en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, allen geregeld in de Faillissementswet (Fw). Het faillissement is een klassieke collectieve insolventieprocedure en de schuldsaneringsregeling is een «faillissementsregeling» voor natuurlijke personen. De surseance van betaling betreft een algemeen uitstel van betaling door de rechtbank aan de schuldenaar verleend indien de schuldenaar in (tijdelijke) financiële moeilijkheden verkeert, althans hij voorziet dat hij met het betalen van zijn opeisbare schulden niet voort zal kunnen gaan. Het doel van de surseance is het oplossen van de financiële moeilijkheden van de schuldenaar om zo een faillissement te voorkomen. Onder het in de EG-verordening gebezigde begrip «curator» is naar aanleiding van bijlage C bij de EG-verordening in Nederland verstaan de curator in het faillissement en de bewindvoerder in de surseance of de schuldsaneringsregeling. Artikel 1, tweede lid, van de EG-verordening zondert van haar werking uit insolventieprocedures betreffende verzekeringsondernemingen en kredietinstellingen, beleggingsondernemingen die diensten verrichten welke het houden van geld of effecten van derden behelzen, en instellingen voor collectieve beleggingen. Voor deze insolventieprocedures gelden afzonderlijke Europese richtlijnen.

Het formele toepassingsgebied van de EG-verordening is bepaald in artikel 3. Op grond van artikel 3, eerste lid, is de rechter van de lidstaat waar het «centrum van de voornaamste belangen» van de schuldenaar gelegen is, bevoegd een op de schuldenaar van toepassing zijnde insolventieprocedure te openen. Het centrum van de voornaamste belangen is Europees bekend onder de afkorting «COMI» (Center of Main Interests). Onder centrum van de voornaamste belangen (hierna ook: COMI) wordt verstaan de plaats waar de schuldenaar gewoonlijk het beheer over zijn belangen voert en die daardoor als zodanig voor derden herkenbaar is.6 Zolang het tegendeel niet is bewezen, wordt op de voet van artikel 3, eerste lid, bij vennootschappen en rechtspersonen de plaats van de statutaire zetel vermoed de COMI te zijn. Indien de COMI van de schuldenaar niet is gelegen in een van de lidstaten, is niet de EG-verordening maar het commune internationaal privaatrecht van toepassing.

Wanneer de COMI van de schuldenaar op het grondgebied van een lidstaat is gelegen, is de rechter van een andere lidstaat – ingevolge artikel 3, tweede lid – ten aanzien van deze schuldenaar slechts bevoegd tot opening van een bijkomende insolventieprocedure. Een dergelijke bijkomende insolventieprocedure kan worden geopend indien de schuldenaar op het grondgebied van die andere lidstaat een «vestiging» heeft. Een vestiging is, zo is bepaalt in artikel 2, onder h, van de EG-verordening, elke plaats van handeling waar de schuldenaar met behulp van mensen en goederen een economische activiteit uitoefent die niet van tijdelijke aard is.

De EG-verordening kent zodoende twee soorten insolventieprocedures die tegelijkertijd kunnen worden geopend. Ten eerste de insolventieprocedure met universele werking in alle lidstaten die tegen de schuldenaar aanhangig wordt gemaakt in de lidstaat waar de schuldenaar zijn COMI heeft: «de hoofdprocedure». En ten tweede de bijkomende nationale insolventieprocedures die tegen een in een andere lidstaat gelegen vestiging van de schuldenaar aanhangig kan worden gemaakt: «de territoriale procedure». De gevolgen van een territoriale procedure beperken zich tot de goederen van de schuldenaar die zich bevinden op het grondgebied van de lidstaten waar deze procedure aanhangig is gemaakt. Zowel de hoofdprocedure als de territoriale procedures en de gevolgen daarvan worden op de voet van artikel 4 beheerst door het recht van de lidstaat waarbinnen de insolventieprocedure wordt geopend, tenzij de EG-verordening iets anders bepaalt.

Een territoriale procedure kan worden geopend zowel voorafgaand aan, als ná de opening van een hoofdprocedure. Schuldeisers met lokale belangen kunnen er in een territoriale procedure zeker van zijn dat plaatselijke insolventieregels zullen blijven gelden. Op die manier kunnen schuldeisers bewerkstelligen dat hun positie dezelfde is als in een puur nationale insolventieprocedure, ook al is sprake van een grensoverschrijdende situatie en is er een hoofdprocedure aanhangig in een andere lidstaat, te weten de lidstaat waar de COMI van hun schuldenaar gelegen is. Dit kan van belang zijn voor schuldeisers die in de hoofdprocedure geen aanspraak kunnen maken op een voorrecht, terwijl zij zich daar in een territoriale procedure wel op kunnen beroepen. Dit speelt bijvoorbeeld bij schuldeisers met een voorrecht waarmee het recht dat de hoofdprocedure beheerst, niet bekend is. Een territoriale procedure maakt dat deze schuldeisers zich onder het eigen recht wel kunnen blijven beroepen op het voorrecht. De verscheidenheid van nationale stelsels van insolventiewetgeving en de rechten die daaruit voortvloeien voor de betrokkenen worden zo gerespecteerd.

Op grond van artikel 3, derde lid, van de EG-verordening is iedere territoriale procedure die wordt geopend ná een hoofdprocedure een «secundaire procedure» en kan het daarbij uitsluitend gaan om een liquidatieprocedure. Dat betekent dat het, zodra in een andere lidstaat een hoofdprocedure is geopend, voor de schuldenaar niet meer mogelijk zal zijn om in Nederland (territoriaal) surseance van betaling te verkrijgen. De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geldt net als het faillissement als een liquidatieprocedure (zie bijlage B bij de EG-verordening).

De automatische erkenning van insolventieprocedures in alle andere lidstaten vormt een essentieel onderdeel van de EG-verordening (artikelen 16 en 17). De EG-verordening kent vervolgens enkele bepalingen die moeten waarborgen dat er – gegeven de mogelijkheid van gelijktijdig aanhangige insolventieprocedures – voldoende coördinatie is tussen de procedures in de diverse lidstaten. De verschillende curatoren zijn op de voet van artikel 31 tot samenwerking en onderlinge kennisgeving verplicht.

De Europese Commissie heeft op 12 december 2012 een verslag (COM (2012) 744) uitgebracht over de toepassing van de EG-verordening. In het verslag heeft de Commissie geconcludeerd dat de EG-verordening in het algemeen goed functioneert, maar dat het wenselijk zou zijn om de toepassing van bepaalde bepalingen ervan te verbeteren, zodat grensoverschrijdende insolventieprocedures efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Nu de EG-verordening verscheidene malen is gewijzigd en bovendien verdere wijziging behoeft, concludeert de Europese Commissie ook dat de EG-verordening duidelijkheidshalve moet worden herschikt.

3. Schets van de EU-insolventieverordening ten opzichte van de EG-verordening

De EU-insolventieverordening vormt een belangrijke stap richting verdere samenwerking en coördinatie bij insolventieprocedures met grensoverschrijdende gevolgen.7 De systematiek van de verordening blijft hetzelfde, hoofdstuk V (samenloop en coördinatie van insolventieprocedures betreffende ondernemingen die samen een multinationale groep vormen) en VI (verwerking van persoonsgegevens in insolventieregisters) zijn nieuw ingevoegd. Het aantal artikelen is uitgebreid van 47 naar 92 (zie ook de transponeringstabel in deze toelichting). Het doel van zowel de minder als meer omvattende bepalingen is om de uitvoering van insolventieprocedures met grensoverschrijdende aspecten efficiënter te laten verlopen en daardoor de werking van de interne markt te verbeteren. In de kern strekt de verordening tot de volgende meeromvattende wijzigingen: i) uitbreiding van het toepassingsgebied tot herstructureringsprocedures met als doel het voorkomen van een faillissement, ii) invoering van waarborgen ter voorkoming van «forumshopping» onder meer door het voor de rechterlijke bevoegdheid centrale begrip COMI nader te definiëren8, iii) uitbreiding van de regels voor de samenloop van een hoofdprocedure (die in de EU-insolventieverordening wordt aangeduid met de term «hoofdinsolventieprocedure») en territoriale (secundaire) insolventieprocedures, iv) invoering van regels met betrekking tot samenloop en coördinatie van insolventieprocedures betreffende ondernemingen die samen een multinationale groep vormen, v) versterking van de coördinatie en samenwerking tussen insolventiefunctionarissen, rechters en beide beroepsgroepen onderling, vi) ontwikkeling van meertalige standaardformulieren voor kennisgeving van insolventieprocedures en indiening van vorderingen door buitenlandse schuldeisers en tot slot vii) verplichte openbaarmaking van beslissingen tot opening en sluiting van insolventieprocedures in een openbaar elektronisch register in de desbetreffende lidstaat en op termijn de koppeling van deze insolventieregisters.

3.1 Herstructureringsprocedures

Ten opzichte van de EG-verordening is het materiële toepassingsgebied van de EU-insolventieverordening uitgebreid. De verordening is op grond van artikel 1, eerste lid, materieel van toepassing op openbare collectieve procedures die zijn gebaseerd op het recht inzake insolventie ten behoeve van herstel, schuldaanpassing, reorganisatie of liquidatie, met inbegrip van voorlopige procedures (zie overwegingen 15–16 van de preambule). De uitbreiding van het materiële toepassingsgebied van de verordening is erop gericht om niet alleen liquidatieprocedures, maar ook procedures gericht op herstel, schuldaanpassing en reorganisatie Europees te reguleren (zie overwegingen 10–11 van de preambule). In dit geval wordt ook wel gesproken van «herstructureringsprocedures»; dat wil zeggen procedures die kunnen worden ingeleid met als doel het voorkomen van een faillissement van de schuldenaar. Deze procedures dienen te zijn gebaseerd op het recht inzake insolventie, zo is bepaald in artikel 1 van de verordening. Daarmee is aangegeven dat de Engelse «scheme of arrangement» – een reorganisatieprocedure die kan worden toegepast zonder dat daarvoor nodig is dat de onderneming insolvent is of dreigt te raken – niet onder de verordening valt.

Bijlage A bij de verordening somt limitatief de in de lidstaten bestaande insolventieprocedures op die binnen het toepassingsbereik van de verordening vallen. Voor Nederland zijn dat, net zoals dat geldt voor de EG-verordening, het faillissement, de surseance van betaling en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Op de voet van artikel 2, onder 5, en bijlage B bij de verordening is in Nederland onder het in de EU-insolventieverordening gebezigde begrip «insolventiefunctionaris» te verstaan de curator in het faillissement, de bewindvoerder in de surseance van betaling en de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Het begrip insolventiefunctionaris wordt nu nog niet gebezigd in de Faillissementswet. De introductie van dit begrip in de Faillissementswet zorgt in zoverre voor verduidelijking omdat daarmee kenbaar is dat wanneer dit begrip wordt gebruikt, de desbetreffende bepaling niet ziet op de Nederlandse curator, maar op een buitenlandse insolventiefunctionaris.

Door de uitbreiding van het materiële toepassingsgebied van de verordening met herstructureringsprocedures is het begrip «schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt» geïntroduceerd in artikel 2, onder 2. Het betreft een schuldenaar ten aanzien van wie een insolventieprocedure is geopend i) waarbij niet noodzakelijkerwijs een insolventiefunctionaris wordt aangewezen of ii) indien dit wel het geval is, waarbij de beschikking en het beheer over de goederen niet of niet volledig overgaan van de schuldenaar naar een insolventiefunctionaris. Het betreft derhalve insolventieprocedures waarbij de schuldenaar volledig of tenminste gedeeltelijk de zeggenschap over zijn goederen en zijn onderneming behoudt. De surseance van betaling betreft een procedure die valt binnen de tweede categorie. Een insolventieprocedure behorend tot de eerste categorie – waarbij niet noodzakelijkerwijs een insolventiefunctionaris wordt aangewezen – kennen wij op dit moment niet in Nederland.

3.2 Centrum van de voornaamste belangen en vestiging

Wanneer een schuldenaar een verzoek tot opening van een insolventieprocedure indient, kan hij geneigd zijn om in de aanloop daarnaar toe zijn situatie zo in te richten dat niet het recht zal worden toegepast dat het beste aansluit bij zijn insolventiesituatie, maar het recht dat hem het beste uitkomt, namelijk door de verplaatsing van de COMI voorafgaand aan het verzoek tot opening. De bestaande verschillen in het insolventierecht van de lidstaten van de Europese Unie kunnen leiden tot voordelen dan wel nadelen voor de betrokken schuldenaren en schuldeisers en kunnen zo aanzetten tot dit type «forumshopping» (zie overweging 5 van de preambule).

Zoals eerder is opgemerkt, is op basis van de EG-verordening de rechter van de lidstaat waar de COMI gelegen is, bevoegd een op de schuldenaar van toepassing zijnde hoofdinsolventieprocedure te openen en de rechter van de lidstaat waar de schuldenaar een vestiging bezit, is bevoegd een op de schuldenaar van toepassing zijnde territoriale insolventieprocedure te openen. Deze rechter zal vervolgens ook het insolventierecht van die lidstaat toepassen. Dit blijft de regel in de EU-insolventieverordening. Met als doel «forumshopping» te voorkomen is in de verordening het begrip COMI evenals de definitie van vestiging nader uitgewerkt (zie overwegingen 29–31 van de preambule, artikel 2, onder 10 en artikel 3, eerste lid).

De EG-verordening omvat reeds een weerlegbaar vermoeden dat de COMI van rechtspersonen de statutaire zetel is. In de verordening wordt dit begrip in de tekst ingeperkt. Ten behoeve van de eenheid en de duidelijkheid is in artikel 3, eerste lid, van de verordening nu ook een weerlegbaar vermoeden geïntroduceerd betreffende de plaats van de COMI van natuurlijke personen. Voor natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen, geldt een weerlegbaar vermoeden dat de COMI de plaats van de hoofdvestiging is. Voor natuurlijke personen die geen beroep of bedrijf uitoefenen, geldt een weerlegbaar vermoeden dat de COMI de gewone verblijfplaats is.

Vervolgens is in de verordening de strekking van deze bepalingen afgebakend doordat nu in artikel 3, eerste lid, bepaald is dat het weerlegbare vermoeden alleen geldt indien:

  • i) bij rechtspersonen en bij natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen de statutaire zetel dan wel de hoofdvestiging in de drie maanden voorafgaand aan de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht, en

  • ii) bij natuurlijke personen die geen beroep of bedrijf uitoefenen de gewone verblijfplaats in de zes maanden voorafgaand aan de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure niet naar een andere lidstaat is overgebracht.

Dit betekent dat wanneer de COMI binnen drie dan wel zes maanden voor de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure is verplaatst, het vermoeden wegvalt. De rechter dient dan een volledige toets te verrichten of in zijn lidstaat de COMI is gelegen (zie overwegingen 27 en verder van de preambule). Daarnaast is de regeling voor de opening van een territoriale procedure aangescherpt door middel van de aanpassing van de definitie van vestiging in artikel 2, onder 10.

3.3 Secundaire insolventieprocedures

De mogelijkheid voor de rechter van een lidstaat om naast een hoofdinsolventieprocedure een territoriale insolventieprocedure te openen blijft bestaan (zie overweging 23 van de preambule). Ten opzichte van de EG-verordening is in artikel 3, vierde lid, voor opening van een territoriale procedure zonder dat een hoofprocedure is geopend toegevoegd het geval dat een overheidsinstantie deze kan aanvragen. Daarnaast is in artikel 3, aan het slot van het vierde lid, bepaald dat zodra een hoofdinsolventieprocedure wordt geopend de al geopende territoriale insolventieprocedure een secundaire insolventieprocedure wordt. Daarnaast behoeven secundaire insolventieprocedures niet langer liquidatieprocedures te zijn. Dit betekent voor Nederland dat de surseance van betaling – een algemeen uitstel van betaling door de rechtbank aan de schuldenaar verleend – ook een secundaire insolventieprocedure kan zijn.

Hoofdstuk III van de verordening gaat over secundaire insolventieprocedures. Ten opzichte van de EG-verordening zijn in dit hoofdstuk aanvullende bepalingen opgenomen (zie artikelen 34–52). Secundaire insolventieprocedures zijn bedoeld ter ondersteuning van een grensoverschrijdende hoofdinsolventieprocedure (zie overweging 40 van de preambule). In de praktijk bleek echter dat secundaire insolventieprocedures soms contraproductief werken en niet steeds bijdragen aan een efficiënt beheer van de insolvente boedel. De opening van een secundaire insolventieprocedure maakt het bijvoorbeeld complexer om in een hoofdinsolventieprocedure een akkoord tot stand te brengen of om bedrijfsactiviteiten te verkopen ten behoeve van een doorstart in faillissement. Daarbij komt dat het ook niet steeds noodzakelijk bleek te zijn om een secundaire insolventieprocedure te openen ter bescherming van de belangen van plaatselijke schuldeisers omdat daar ook in de hoofdinsolventieprocedure voldoende rekening mee kan worden gehouden (zie artikel 2, onder 11, en overwegingen 41–45 van de preambule).

Tegen deze achtergrond bevat de EU-insolventieverordening een aantal nieuwe bepalingen waarmee wordt beoogd: i) te voorkomen dat een secundaire insolventieprocedure het efficiënte beheer van de boedel belemmert en ii) de coördinatie tussen de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire insolventieprocedure te verbeteren. Ten aanzien van punt i) voorziet de verordening in de mogelijkheid voor de rechter om een aangevraagde opening van een secundaire insolventieprocedure op verzoek van de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure uit te stellen of te weigeren. De rechter kan dit – kort gezegd – doen wanneer de insolventiefunctionaris heeft toegezegd dat plaatselijke schuldeisers in de hoofdinsolventieprocedure zullen worden behandeld alsof er een secundaire insolventieprocedure is geopend (artikelen 36–39). Ten aanzien van punt ii) introduceert de verordening in de artikelen 41, 42 en 43 een uitgebreidere vorm van grensoverschrijdende samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen en rechters die actief zijn in de hoofdinsolventieprocedure en de secundaire insolventieprocedures om de parallelle procedures beter op elkaar af te stemmen (zie overwegingen 48–49 van de preambule).9 Uiteraard heft dit de verplichting voor rechters en hun griffiers om te zwijgen over hetgeen in de raadkamer over aanhangige zaken is geuit niet op (het geheim van de raadkamer). Anderzijds, zoals de Raad voor de Rechtspraak ook heeft opgemerkt10, staat het beginsel dat een beslissing in raadkamer wordt genomen, niet eraan in de weg dat wordt samengewerkt met rechters in andere lidstaten.

3.4 Insolventieprocedures met betrekking tot ondernemingen die samen een multinationale groep vormen

Hoofdstuk V van de verordening gaat over insolventieprocedures met betrekking tot ondernemingen die samen een multinationale groep vormen. Deze regeling is nieuw ten opzichte van de EG-verordening (zie overwegingen 50–62 van de preambule). Een groep ondernemingen is op de voet van artikel 2, onder 13, een moederonderneming en al haar dochterondernemingen. Op grond van artikel 2, onder 14, is een moederonderneming een onderneming die rechtstreeks of indirect zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen.11

Het hoofdstuk beoogt de uitvoering van insolventieprocedures met betrekking tot verschillende ondernemingen die deel uitmaken van een multinationale groep efficiënter te laten verlopen en is onderverdeeld in twee delen: i) samenwerking en communicatie tussen de betrokken insolventiefunctionarissen en rechters en ii) coördinatie van de verschillende insolventieprocedures. Deel i) introduceert in de artikelen 56–60 een uitgebreide vorm van grensoverschrijdende samenwerking en communicatie tussen de verschillende insolventiefunctionarissen en de verschillende rechters. Deze regeling is vergelijkbaar met de eerder genoemde regeling betreffende de samenwerking en communicatie tussen insolventiefunctionarissen en rechters in het kader van de uitvoering van hoofdinsolventieprocedures en secundaire insolventieprocedures (artikelen 41–43). Deel ii) bestaat uit twee onderafdelingen. In onderafdeling 1 wordt in de artikelen 61–70 de mogelijkheid van de opening van een grensoverschrijdende groepscoördinatieprocedure geïntroduceerd. Deze procedure is erop gericht de uitvoering van de verschillende insolventieprocedures die in meerdere lidstaten aanhangig zijn en betrekking hebben op verscheidene leden van dezelfde multinationale groep ondernemingen efficiënter te laten verlopen. In onderafdeling 2 voorzien de artikelen 71–77 in algemene bepalingen met betrekking tot het verloop van de groepscoördinatieprocedure wanneer deze eenmaal is geopend. Zo kan ten behoeve van de groepscoördinatieprocedure een coördinator worden benoemd. Dit is altijd een persoon die uit hoofde van het recht van een lidstaat in aanmerking komt om als insolventiefunctionaris op te treden. De belangrijkste taak van de coördinator is het doen van aanbevelingen voor een gecoördineerde uitvoering van de verschillende samenhangende insolventieprocedures. De coördinator dient samen te werken met de personen die als insolventiefunctionarissen zijn aangewezen in de insolventieprocedures die betrekking hebben op de tot de multinationale groep behorende ondernemingen.

3.5 Insolventieregisters en standaardforumlieren

Hoofdstuk II van de verordening gaat over de erkenning van de insolventieprocedure (artikelen 19–33) en daarbij zijn enkele wijzigingen doorgevoerd voor de bekendmaking van insolventieprocedures in insolventieregisters. In een grensoverschrijdend geval is het van groot belang om zo snel mogelijk bekendheid te geven aan een geopende hoofdinsolventieprocedure dan wel een secundaire insolventieprocedure (zie overwegingen 76–80 van de preambule). Op de voet van artikel 24 zijn de lidstaten verplicht tot openbaarmaking van beslissingen tot opening en sluiting van insolventieprocedures in openbare insolventieregisters. In Nederland wordt nu reeds door middel van het Centraal Insolventieregister (CIR) bekendheid gegeven aan de opening, het verloop en de beëindiging van insolventieprocedures (zie artikel 19 en 19a Fw voor het faillissement; artikel 222a en 222b voor de surseance van betaling; en artikel 294a en 294b Fw voor de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen). In het tweede lid van artikel 24 van de verordening staat een aantal gegevens vermeldt dat verplicht in het register moet worden opgenomen. Het CIR voldoet aan deze vereisten. De Raad voor de Rechtspraak heeft opgemerkt dat de verordening ook wijzigingen in de verwerking van gegevens in het CIR met zich meebrengt. Zo dienen, bijvoorbeeld, de publicatieteksten en presentatie van gegevens aangepast te worden en dient daarbij rekening gehouden te worden met de regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens. De Raad voor de Rechtspraak zal bezien in hoeverre het CIR ten gevolge van de verordening aanpassing behoeft. Op grond van artikel 25 dienen de insolventieregisters van de lidstaten in 2019 onderling te zijn gekoppeld. Met de koppeling van de verschillende insolventieregisters van de lidstaten via het Europees e-justitieportaal wordt het voor betrokkenen bij een insolventieprocedure makkelijker om informatie uit te wisselen en worden schuldeisers eenvoudiger over insolventieprocedures in andere lidstaten geïnformeerd.

Hoofdstuk VI van de verordening, dat gaat over gegevensbescherming, is nieuw (artikelen 78–83). Het regelt onder meer de verantwoordelijkheden van de lidstaten betreffende de verwerking van persoonsgegevens in nationale insolventieregisters.

Hoofstuk IV van de verordening (artikelen 53–55), tot slot, voorziet in een vereenvoudiging van het indienen van vorderingen in de insolventieprocedure door buitenlandse schuldeisers (zie artikel 2, onder 12). Voor het enkel indienen van vorderingen is op grond van artikel 53 vertegenwoordiging door een jurist of een andere rechtsbeoefenaar niet verplicht. Dit sluit reeds aan bij de procedures zoals neergelegd in de Faillissementswet. Nieuw is dat de verordening voorziet in de invoering van twee standaardformulieren die beschikbaar zullen zijn in alle officiële talen van de Europese Unie (zie artikel 88). Op grond van artikel 54 komen er standaardformulieren voor de verplichte kennisgeving door de insolventiefunctionaris aan de buitenlandse schuldeisers van de opening van een insolventieprocedure. Op de voet van artikel 55 komen er standaardformulieren waarmee schuldeisers hun vordering(en) kunnen indienen en eventuele nadere aanvullende documenten en gegevens kunnen opvragen.

4. Financiële gevolgen

In het kader van de Uitvoeringswet EG-insolventieverordening is rekening gehouden met een zeer beperkte stijging van zaken voor de rechterlijke macht. Deze werd gesteld op circa 20 zaken per jaar. Op grond van de zogenoemde Lamicie-normen voor werklastmeting was daarmee voor 2002 en de jaren daarna een bedrag van € 50.000,– gemoeid. Uit de EU-registraties in het Centraal Insolventieregister blijkt dat dit een ruime schatting is geweest. Gebaseerd op eerdere ervaringen, wordt aangenomen dat na de inwerkingtreding van de EU-insolventieverordening het aantal zaken binnen de eerdere schatting van 20 zaken per jaar zal blijven. De Uitvoeringswet EU-insolventieverordening leidt ten opzichte van de huidige situatie niet tot een wezenlijke extra werklast voor de gerechten. De verwachting is dat een groepscoördinatieprocedure in Nederland zeer sporadisch zal voorkomen. De rol van de rechter is dan het openen van een groepscoördinatieprocedure en het aanwijzen van een coördinator. De Uitvoeringswet EU-insolventieverordening leidt ook niet tot nieuwe regeldruk of lastenverzwaring voor burgers, de overheid of het bedrijfsleven.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Wijzigingen in de Faillissementswet)

Onderdelen A en Q (Artikel 5, eerste en derde lid, en artikel 361, tweede lid, Fw)

In de artikelen 5 en 361 Fw is geregeld voor welke verzoeken in het kader van respectievelijk de faillissementsprocedure of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen bijstand van een advocaat is vereist. Eén van die verzoeken betreft een verzoek op de voet van artikel 33 van de EG-verordening. In de verordening is dit artikel 46 geworden (zie Concordantietabel in bijlage D bij de verordening). Het artikel biedt de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure de mogelijkheid om de rechter in de secundaire insolventieprocedure te verzoeken de verrichtingen van de insolventiefunctionaris betreffende de afwikkeling van de boedel in de secundaire insolventieprocedure te schorsen of zodanige schorsing op te heffen. Met artikel 46 van de verordening is hetzelfde bedoeld als artikel 33 van de EG-verordening waardoor er voor de Nederlandse situatie niets veranderd. De verwijzing in de artikelen 5, derde lid, en 361, tweede lid, Fw naar artikel 33 EG-verordening wordt daarom vervangen door een verwijzing naar artikel 46 EU-insolventieverordening. Voorts is in de EU-insolventieverordening het aantal verzoeken dat een insolventiefunctionaris kan doen in het kader van een insolventieprocedure, uitgebreid. Bijstand van een advocaat is verplicht gesteld voor het instellen van een verzoek op de voet van artikel 5a (nieuw) Fw dat is opgenomen in artikel 5, eerste lid, Fw. Daarnaast zijn artikel 72, tweede lid, onder e en artikel 77, vierde lid, van de verordening in artikel 5, derde lid, Fw opgenomen, zodat ook voor indiening van die verzoeken bijstand van een advocaat verplicht is gesteld. Naar aanleiding van vragen hieromtrent van de Raad voor de Rechtspraak wordt opgemerkt dat de grondslag voor verplichte procesvertegenwoordiging in deze gevallen ligt in het feit dat van een buitenlandse insolventiefunctionaris niet kan worden verwacht dat deze de Nederlandse taal machtig is en het Nederlandse procesrecht en faillissementsrecht beheerst. Anders dan de Raad voor de Rechtspraak heeft voorgesteld, is artikel 75 van de verordening, waarin het ontslag van de coördinator is geregeld, niet opgenomen in artikel 5, derde lid, Fw omdat in het geval het ontslag een Nederlandse curator zou aangaan, deze op dat moment niet wordt ontslagen als curator maar als coördinator op de voet van de verordening. Wanneer de coördinator dient te worden ontslagen volgt reeds uit de verordening zelf.

Onderdeel B (Artikel 5a)

De EU-insolventieverordening introduceert een groepscoördinatieprocedure. Deze kan worden geopend wanneer sprake is van parallel lopende insolventieprocedures betreffende verschillende ondernemingen die deel uitmaken van één multinationale groep. In artikel 61, eerste lid, van de verordening is bepaald dat de groepscoördinatieprocedure kan worden aangevraagd door een insolventiefunctionaris die is aangesteld in een insolventieprocedure betreffende een lid van de multinationale groep en wel bij de bij die insolventieprocedure betrokken rechter. Voorts is in artikel 61, tweede lid, van de verordening geregeld dat de aanvraag dient te worden gedaan overeenkomstig de voorwaarden van het recht dat van toepassing is op die insolventieprocedure. Artikel 5a, eerste lid, Fw vormt een uitwerking van die bepaling.

Artikel 77 van de verordening gaat over de kosten die de coördinator van een groepscoördinatieprocedure in rekening kan brengen en kan doorberekenen in de betrokken insolventieprocedures. De insolventiefunctionarissen die zijn aangesteld in de insolventieprocedures die vallen binnen het toepassingsbereik van de groepscoördinatieprocedure, kunnen op grond van artikel 77, vierde lid, van de verordening bezwaar maken tegen de eindafrekening die door de coördinator is opgesteld. Voorts is in artikel 77, vijfde lid, van de verordening bepaald dat de beslissing van de rechter op dit bezwaar door deze insolventiefunctionarissen kan worden aangevochten. De daarbij te volgen procedure wordt bepaald door het recht dat van toepassing is op de groepscoördinatieprocedure. Dit is het recht van de lidstaat waar deze procedure is geopend. Artikel 5a, tweede tot en met vijfde lid, Fw voorziet in een uitwerking van artikel 77, vijfde lid, van de verordening.

Onderdelen C en O (Artikel 6, eerste lid, derde zin, artikel 6, vierde lid, en artikel 287, eerste lid, tweede zin, Fw)

Indien een hoofdinsolventieprocedure is geopend in een lidstaat van de Europese Unie en nadien in een andere lidstaat – zoals Nederland – de opening van een secundaire insolventieprocedure wordt verzocht, kan het nuttig zijn om daarover de zienswijze van de insolventiefunctionaris in de hoofdinsolventieprocedure te vernemen. Hoewel hiervoor nog niets was geregeld in de EG-verordening, voorzag artikel 6, eerste lid, derde zin, Fw al in een bepaling op basis waarvan de griffier de insolventiefunctionaris in de in een andere lidstaat aanhangige hoofdinsolventieprocedure onmiddellijk in kennis stelt en hem de gelegenheid geeft zijn zienswijze kenbaar te maken. Artikel 38 van de EU-insolventieverordening omvat nu een regeling op dit punt. De derde zin van het eerste lid van artikel 6 Fw is hier qua terminologie op aangepast. De aanpassing geldt ook voor de surseance van betaling omdat in artikel 215, tweede lid, Fw, artikel 6, eerste lid, derde zin, Fw van overeenkomstige toepassing is verklaard. Verder is de schuldsaneringsregeling aangepast door in artikel 287, eerste lid, tweede zin, Fw, artikel 6, eerste lid, derde zin, Fw van overeenkomstige toepassing te verklaren.

In artikel 6, vierde lid, Fw is bepaald dat indien de rechter overgaat tot opening van een insolventieprocedure, hij daarbij dient te vermelden op welke gronden hij zijn bevoegdheid baseert en of het gaat om een hoofdinsolventieprocedure of een territoriale insolventieprocedure. Enkele begrippen in deze bepaling zijn aangepast teneinde deze te laten aansluiten op de in de EU-insolventieverordening gehanteerde terminologie. Deze aanpassing heeft eveneens effect op artikel 215, tweede lid, Fw voor de surseance van betaling en artikel 287, eerste lid, Fw voor de schuldsaneringsregeling waarin artikel 6, vierde lid, Fw van overeenkomstige toepassing is verklaard.

Onderdeel D (Artikel 14, vierde lid, Fw)

Zoals is opgemerkt in paragraaf 3.5 van deze toelichting is het voor de wederpartijen van een insolvente schuldenaar van groot belang dat zo snel mogelijk bekendheid wordt gegeven aan de opening van de insolventieprocedure. Op de voet van artikel 21 van de EG-verordening kon de curator in een insolventieprocedure verzoeken om openbaarmaking van de openingsbeslissing in elke andere lidstaat overeenkomstig de in die lidstaat geldende regels van openbaarmaking. Artikel 14, vierde lid, Fw vormt een uitwerking van die bepaling. Artikel 21 van de EG-verordening is overgenomen in artikel 28 van de EU-insolventieverordening. Gelet hierop wordt de verwijzing in artikel 14, vierde lid, Fw naar artikel 21 EG-verordening vervangen door een verwijzing naar artikel 28 EU-insolventieverordening. Eveneens zijn enkele begrippen in deze bepaling aangepast teneinde deze te laten aansluiten op de in de EU-insolventieverordening gehanteerde terminologie. Verder is de verwijzing naar artikel 1, onder h, (waar klaarblijkelijk is bedoeld artikel 2, onder h, waarin het begrip «vestiging» is gedefinieerd) EG-verordening vervangen door een verwijzing naar artikel 2, onder 10, van de EU-insolventieverordening waar dit begrip nu is gedefinieerd.

Onderdelen E en I (Artikel 32 en artikel 231a Fw)

Artikel 15 van de EG-verordening bepaalt dat de gevolgen van een insolventieprocedure voor een lopende rechtsvordering betreffende een goed of een recht waarover de schuldenaar het beheer en de beschikking heeft verloren uitsluitend worden beheerst door het recht van de lidstaat waar de rechtsvordering aanhangig is. Ter uitvoering van deze bepaling is een regeling getroffen in de artikelen 32 en 231a Fw. Bedoelde artikelen verwijzen naar artikel 16 van de EG-verordening. In artikel 16 van de EG-verordening is bepaald dat aan de beslissing tot opening van een insolventieprocedure op het grondgebied van een EU-lidstaat het gezag wordt toegekend dat zij geniet in de EU-lidstaat waar zij is gegeven. Door de regelingen in de artikelen 32 en 231a Fw zijn de gevolgen voor een in Nederland aanhangige rechtsvordering van op grond van de EG-verordening buiten Nederland geopende insolventieprocedures zoveel mogelijk gelijk aan die van een Nederlandse insolventieprocedure. Artikel 16 van de EG-verordening is overgenomen in artikel 19 van de verordening en een secundaire insolventieprocedure hoeft op grond van de EU-insolventieverordening niet langer een liquidatieprocedure te zijn. Gelet op deze aanpassing in de EU-insolventieverordening ten opzichte van de EG-verordening wordt de verwijzing in de artikelen 32 en 231a Fw naar artikel 16 EG-verordening vervangen door een verwijzing naar artikel 19 EU-insolventieverordening en komt de verwijzing naar artikel 2, onder c, van de EG-verordening te vervallen.

Onderdelen F en K (Artikel 110a en artikel 257a Fw)

Wanneer een schuldeiser een vordering wil indienen in een insolventieprocedure die is geopend in een andere lidstaat, dan kan hij in de toekomst gebruik maken van een standaardformulier dat in het kader van de EU-insolventieverordening zal worden ontwikkeld (zie paragraaf 3.5). In overweging 64 van de preambule is bepaald dat in het nationale recht moet worden bepaald wat de gevolgen zijn wanneer een standaardformulier wordt ingediend dat niet volledig is ingevuld. Gekozen is om de buitenlandse schuldeiser in dat geval de mogelijkheid te bieden het standaardformulier aan te vullen met de ontbrekende gegevens. Op grond van artikel 110a dient de schuldeiser daartoe door de curator in de gelegenheid te worden gesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft aanbevolen om hieraan een termijn te verbinden. Er is echter voor gekozen om te voorzien in iets meer flexibiliteit en in de wet geen expliciete termijn te noemen maar dit aan de curator over te laten die de omstandigheden van het geval kan bezien. In artikel 257a wordt artikel 110a van overeenkomstige toepassing verklaard voor de surseance van betaling. Voor de schuldsaneringsregeling zijn in artikel 328, eerste lid, Fw de artikelen 110 tot en met 116 al van overeenkomstige toepassing verklaard zodat artikel 110a (nieuw) Fw ook in die procedure van toepassing wordt.

Onderdelen G en L (Artikel 153, tweede lid, onderdeel 4°, en artikel 272, tweede lid, onderdeel 5°, Fw)

In de artikelen 153, tweede lid, onderdeel 4°, en 272, tweede lid, onderdeel 5°, is thans – kort gezegd – bepaald dat een verzoek tot homologatie van een akkoord in een territoriale faillissements- dan wel surseanceprocedure door de rechtbank moet worden geweigerd als de curator in de hoofdprocedure niet met het akkoord heeft ingestemd. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 34, eerste lid, tweede volzin, van de EG-verordening. Nu dit instemmingsvereiste in de EU-insolventieverordening is komen te vervallen, dient artikel 153, tweede lid, onderdeel 4°, en artikel 272, tweede lid, onderdeel 5°, Fw eveneens te worden geschrapt. De schuldsaneringsregeling behoeft, gezien de verwijzing in artikel 338, tweede lid, tweede zin, Fw naar artikel 153, tweede lid, Fw niet afzonderlijk te worden aangepast.

Onderdelen H, M en P (artikel 172a, artikel 281, tweede lid, en artikel 333a Fw)

In artikel 172a Fw is bepaald dat een curator uit een andere EU-lidstaat waar een hoofdinsolventieprocedure is geopend, ten aanzien van een in Nederland geopende secundaire insolventieprocedure kan voorstellen deze te beëindigen door middel van een akkoord. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de artikelen 281, tweede lid, en 333a Fw betreffende de beëindiging van de surseance van betaling of een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen door middel van een akkoord. De bepalingen vloeien voort uit artikel 34, eerste lid, van de EG-verordening. Deze bepaling is overgenomen in artikel 47, eerste lid, van de EU-insolventieverordening. Gelet hierop wordt de verwijzing in de artikelen 172a, 281, tweede lid, en 333a Fw naar artikel 34, eerste lid, EG-verordening vervangen door een verwijzing naar artikel 47, eerste lid, EU-insolventieverordening.

Onderdelen J en N (artikel 247d en artikel 283, tweede lid, Fw)

In artikel 247d Fw is voor de surseance van betaling voorzien in een omzettingsprocedure als bedoeld in artikel 37 EG-verordening. In artikel 37 van de EG-verordening is bepaald dat de curator van de hoofdinsolventieprocedure kan verzoeken een reeds eerder in een andere lidstaat geopende territoriale insolventieprocedure die niet is gericht op liquidatie – zoals de surseance van betaling – om te zetten in een liquidatieprocedure, indien de omzetting nuttig blijkt voor de belangen van de schuldeisers in de hoofdinsolventieprocedure. Artikel 37 van de EG-verordening is overgenomen in artikel 51, eerste lid, van de EU-insolventieverordening. Gelet hierop wordt de verwijzing in artikel 247d Fw naar artikel 37 EG-verordening vervangen door een verwijzing naar artikel 51, eerste lid, EU-insolventieverordening. Ook de verwijzing in artikel 283, tweede lid, Fw wordt aangepast aan de verordening. Een verzoek op de voet van artikel 51, eerste lid, van de verordening dient te worden ingediend door een advocaat.

Artikel II (Wijziging Uitvoeringswet EU-executieverordening en Verdrag van Lugano)

In artikel 15 van de Uitvoeringswet EU-executieverordening en Verdrag van Lugano is een schakelbepaling opgenomen naar artikel 25, eerste lid, van de EG-verordening ten behoeve van insolventieprocedures. Artikel 25 van de EG-verordening is, zoals blijkt uit de Concordantietabel in bijlage D bij de verordening, overgenomen in artikel 32 van de verordening. Gelet hierop wordt de verwijzing naar artikel 25, eerste lid, EG-verordening vervangen door een verwijzing naar artikel 32, eerste lid, EU-insolventieverordening.

Artikel III en IV (Inwerkingtreding en citeertitel)

Deze artikelen regelen de citeertitel en de inwerkingtreding. In de kern zal de verordening van toepassing zijn per 26 juni 2017 zodat de gewenste datum van inwerkingtreding van deze wet eveneens 26 juni 2017 is. Omdat de verordening dwingend de vaststelling en inwerkingtreding voorschrijft, wordt voor de inwerkingtreding van deze uitvoeringswet afgeweken van de vaste verandermomenten, hetgeen mogelijk is omdat het gaat om uitvoering van Europese regelgeving. Deze wet vormt louter uitvoering van de verordening. Daarom is de Wet raadgevend referendum hierop niet van toepassing.

De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok

TRANSPONERINGSTABEL

«A» wil zeggen dat het een bepaling in de verordening betreft die voorziet in een volledige regeling;

«B» wil zeggen dat het Nederlandse recht (i.h.b. de Faillissementswet) voldoet aan de verordening.

EG-verordening

1346/2000

(EG-verordening)

EU-verordening

2015/848

(verordening)

Wetsvoorstel

Nationaal recht

Artikel 1

Artikel 1

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder 1–3

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder a-b

Artikel 2, onder 4–5

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder c

Artikel 32 en 231a Fw

De definitie van liquidatieprocedure is in de verordening niet overgenomen, evenals bijlage B. Artikel 32 en 231a Fw verwijzen naar de liquidatieprocedure als bedoeld in de EG-verordening en worden daarom aangepast.

Artikel 2, onder d-f

Artikel 2, onder 6–8

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder 9, I-III

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder g, tweede streepje

Artikel 2, onder 9, IV

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder 9, V-VI

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder g, eerste en derde streepje

Artikel 2, onder 9, VII-VIII

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 2, onder h

Artikel 2, onder 10

Artikel 14, vierde lid, Fw

In artikel 14, vierde lid, Fw is de kennisgeving van de openingsbeslissing in een andere lidstaat geregeld en wordt verwezen naar artikel 2, onder h, van de EG-verordening (klaarblijkelijk per abuis naar artikel 1, onder h). Artikel 2, onder h is overgenomen in artikel 2, onder 10, van de verordening en daarom is de verwijzing in artikel 14, vierde lid, Fw aangepast.

Artikel 2, onder 11–14

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 6, vierde lid, Fw

In artikel 6, vierde lid, Fw is bepaald dat indien de rechter tot opening van een procedure overgaat, hij dient te verduidelijken op welke gronden hij zijn bevoegdheid baseert en of het gaat om een hoofd- of een secundaire procedure. Artikel 6, vierde lid, Fw wordt gewijzigd teneinde deze te laten aansluiten op de in de EU-insolventieverordening gehanteerde terminologie.

Artikel 4, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 4, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

Het tweede lid van artikel 4 van de verordening ziet alleen op gevallen waarin de insolventieprocedure «zonder rechtelijke beslissing» wordt geopend. Op grond van de Fw kan een insolventieprocedure niet zonder rechterlijke beslissing worden geopend. Deze «kan-bepaling» is daarom voor Nederland niet relevant.

Artikel 5

Behoeft geen uitvoering

B: Artikel 10 en 11 Fw.

Artikel 6, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 6, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

B: Artikel 2 Fw bepaalt de relatieve bevoegdheid in de faillissementsprocedure en is van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 214, tweede lid, Fw voor de surseance van betaling en in artikel 284, tweede lid, Fw voor de schuldsanering natuurlijke personen.

Artikel 6, derde lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 4

Artikel 7

Behoeft geen uitvoering

B

Artikel 5

Artikel 8

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 6

Artikel 9

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 7

Artikel 10

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 8

Artikel 11, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 11, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 9

Artikel 12

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 10

Artikel 13, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 13, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 11

Artikel 14

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 12

Artikel 15

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 13

Artikel 16

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 14

Artikel 17

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 15

Artikel 18

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 32 en 231a Fw

Artikel 32 en 231a Fw verwijzen naar artikel 16 van de EG-verordening dat is geworden artikel 19 van de verordening en worden daarom aangepast.

Artikel 17

Artikel 20

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 18

Artikel 21

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 19

Artikel 22

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 20

Artikel 23

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 24, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

B: In Nederland is er al een Centraal Insolventieregister (CIR) waarin beslissingen inzake insolventieprocedures openbaar worden gemaakt (zie artikel 19 en 19a Fw voor het faillissement; artikel 222a en 222b voor de surseance van betaling; en artikel 294a en 294b Fw voor de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen); inwerkingtreding 26 juni 2018.

Artikel 24, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

B: In het tweede lid van artikel 24 van de verordening staan een aantal gegevens vermeldt die verplicht in het register moeten worden opgenomen. Het CIR voldoet aan deze vereisten (zie o.a. artikel 108 en 127 Fw).

Artikel 24, derde lid

Behoeft geen uitvoering

B: Voor het bestuursverbod komt er een aparte openbare registratie in het handelsregister.

Artikel 24, vierde lid

Behoeft geen uitvoering

B

Artikel 24, vijfde lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 25

Behoeft geen uitvoering

A: Legt geen verplichting op aan de lidstaat Nederland; taak van de Commissie; inwerkingtreding 26 juni 2019.

Artikel 26

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 27, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

B: In Nederland is er een Centraal Insolventieregister (CIR) op grond waarvan beslissingen inzake insolventieprocedures kosteloos beschikbaar zijn.

Artikel 27, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 27, derde en vierde lid

Behoeft geen uitvoering

B

Artikel 21

Artikel 28

Artikel 14, vierde lid, Fw

In artikel 14, vierde lid, Fw is de kennisgeving van de openingsbeslissing in een andere lidstaat geregeld en wordt verwezen naar artikel 21 van de EG-verordening. Artikel 21 is overgenomen in artikel 28 van de verordening en daarom is de verwijzing in artikel 14, vierde lid, Fw aangepast.

Artikel 22

Artikel 29

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 23

Artikel 30

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 24

Artikel 31

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 25, eerste lid

Artikel 32, eerste lid

Artikel 15 Uitvoeringswet EU-executieverordening en Verdrag van Lugano

Artikel 15 Uitvoeringswet EU-executieverordening en Verdrag van Lugano verwijst naar artikel 25, eerste lid, van de EG-verordening dat is geworden artikel 32, eerste lid, van de verordening en wordt daarom aangepast.

Artikel 25, tweede lid

Artikel 32, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 25, derde lid

Artikel 26

Artikel 33

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 27

Artikel 34

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 28

Artikel 35

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 36

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 29

Artikel 37, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 37, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 38, eerste lid

Artikel 6, eerste lid, derde zin en artikel 287, eerste lid, tweede zin, Fw

Artikel 6, eerste lid, derde zin, Fw wordt aangepast aan de in de verordening gehanteerde begrippen «insolventiefunctionaris» en «de schuldenaar die zijn goederen in zijn bezit houdt» (artikel 2, onder 3, van de verordening). Hetzelfde geldt voor artikel 287, eerste lid, tweede zin, Fw. Artikel 215, tweede lid, Fw verwijst naar artikel 6, eerste lid, Fw en behoeft daarom geen aanpassing.

Artikel 38, tweede, derde en vierde lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 39

Behoeft geen uitvoering

B: Artikel 10 en 11 Fw.

Artikel 30

Artikel 40

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 31

Artikel 41

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 42

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 43

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 44

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 32

Artikel 45

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 33

Artikel 46

Artikel 5, derde lid, en artikel 361 Fw

Artikel 5, derde lid, verwijst naar artikel 33 van de EG-verordening dat is geworden artikel 46 van de verordening en wordt daarom aangepast. Hetzelfde geldt voor artikel 361 Fw. Artikel 5, derde lid, Fw regelt eveneens de verwijzing naar de volledige citeertitel van de verordening en wordt ook daarom aangepast.

Artikel 34

Artikel 47

Artikel 153, tweede lid, onder 4° en artikel 272, tweede lid, onder 5°;

Artikelen 172a, 281, tweede lid en 333a Fw

Uit artikel 34, eerste lid, tweede volzin van de EG-verordening vloeit voort het vereiste van instemming van de curator van de hoofdprocedure met een eventueel einde van de secundaire procedure waarvoor artikel 153, tweede lid en artikel 272, tweede lid, Fw zijn aangevuld. Dit vereiste is in de verordening komen te vervallen zodat de aanvulling in beide artikelen eveneens dient te vervallen.

De artikelen 172a, 281, tweede lid, en 333a Fw verwijzen naar artikel 34 van de EG-verordening dat is geworden artikel 47 van de verordening en worden daarom aangepast.

Artikel 48

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 35

Artikel 49

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 36

Artikel 50

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 37

Artikel 51, eerste lid

Artikel 247d en artikel 283, tweede lid, Fw

Artikel 247d en artikel 283, tweede lid, verwijzen naar artikel 37 van de EG-verordening dat is geworden artikel 51, eerste lid, van de verordening en worden daarom aangepast.

Artikel 51, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 38

Artikel 52

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 39

Artikel 53

Behoeft geen uitvoering

B: Artikel 110 en artikel 257 Fw bepalen de indiening van schuldvorderingen en in artikel 328 Fw is artikel 110 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 40, eerste en tweede lid

Artikel 54, eerste en tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 54, derde en vierde lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 41

Artikel 55

Artikel 110a en artikel 257a Fw

Artikel 110a en artikel 257a van het wetsvoorstel bepalen welke gevolgen er verbonden zijn in Nederland aan het indienen van een onvolledig standaardformulier door de buitenlandse schuldeiser bij het indienen van een vordering in een in Nederland geopende insolventieprocedure (zie overweging 64 van de preambule). In artikel 328, eerste lid, Fw is artikel 110a van overeenkomstige toepassing verklaard voor de schuldsaneringsregeling.

Artikel 42

Artikel 56

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 57

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 58

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 59

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 60

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 61

Artikel 5, derde lid en artikel 5a, eerste lid, Fw.

Artikel 5a, eerste lid, van het wetsvoorstel voorziet in de aanvraag van een groepscoördinatieprocedure bij de rechtbank. Artikel 5, derde lid stelt voor het indienen van deze aanvraag bijstand van een advocaat verplicht (zie ook artikel 66, vierde lid, van de verordening).

Artikel 62

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 63

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 64

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 65

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 66

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 67

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 68

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 69

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 70

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 71

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 72, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 72, tweede lid

Artikel 5, derde lid, Fw.

Artikel 5, derde lid, Fw stelt voor het indienen van een verzoek om een groepscoördinatieprocedure te schorsen bijstand van een advocaat verplicht.

Artikel 72, derde t/m zesde lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 73

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 74

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 75

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 76

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 77, eerste t/m derde lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 77, vierde lid

Artikel 5, derde lid, Fw.

Artikel 5, derde lid, stelt voor het indienen van een verzoek om te beslissen over de eindafrekening van de kosten bijstand van een advocaat verplicht.

Artikel 77, vijfde lid

Artikel 5, derde lid en artikel 5a, tweede lid, Fw.

Artikel 5a, tweede lid, van het wetsvoorstel voorziet in de aanvraag van een bezwaarprocedure tegen een beslissing over de bezoldiging van de coördinator. Artikel 5, derde lid, stelt voor het indienen van dit bezwaar bijstand van een advocaat verplicht.

Artikel 78

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 79

Behoeft geen uitvoering

B

Artikel 80

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie.

Artikel 81

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie.

Artikel 82

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 83

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 43

Artikel 84, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 84, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 44

Artikel 85

Behoeft geen uitvoering

A

Artikel 86, eerste lid

Behoeft geen uitvoering

A: Doorgeven korte beschrijving nationale wetgeving en procedures betreffende insolventie; inwerkingtreding 26 juni 2016.

Artikel 86, tweede lid

Behoeft geen uitvoering

A: Up-to-date houden van de beschrijving; inwerkingtreding 26 juni 2016.

Artikel 86, derde lid

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie; inwerkingtreding 26 juni 2016.

Artikel 45

Artikel 87

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie.

Artikel 88

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie.

Artikel 89

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie.

Artikel 46

Artikel 90

Behoeft geen uitvoering

A: taak van de Commissie.

Artikel 91

Behoeft geen uitvoering

A: Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de EU-insolventieverordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage D van de verordening.

Artikel 47

Artikel 92

Behoeft geen uitvoering

A: De verordening gaat gefaseerd in werking treden. Een aparte regeling is er voor: artikel 86 (26 juni 2016),

artikel 24, eerste lid (26 juni 2018) en

artikel 25 (26 juni 2019).

Bijlage A

Bijlage A

Behoeft geen uitvoering

A: Insolventieprocedures zijn in Nederland: het faillissement, de surseance van betaling en de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

Bijlage B

Bijlage C

Bijlage B

Behoeft geen uitvoering

A: i.p.v. «curator» gebruikt de EU-insolventieverordening «insolventiefunctionaris». Dit zijn in Nederland de curator in het faillissement, de bewindvoerder in de surseance van betaling en de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen.

Bijlage C

Behoeft geen uitvoering

A: ziet op de ingetrokken EG-verordening.

Bijlage D

Behoeft geen uitvoering

A: concordantietabel.