Vastgesteld 3 juli 2017
De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave
I |
ALGEMEEN |
2 |
1. |
Inleiding |
2 |
2. |
Doel van dit wetsvoorstel |
4 |
3. |
Samenhang met andere (wets)trajecten |
4 |
4. |
Maatregelen in het wetsvoorstel |
5 |
4.1 |
Reikwijdte van de wet: blokverwarming |
5 |
4.1.1 |
Doel van de Warmtewet in relatie tot de reikwijdte van de wet |
6 |
4.1.2 |
Gesignaleerde knelpunten ten aanzien van blokverwarming |
6 |
4.1.3 |
Beperking van de reikwijdte van de Warmtewet |
6 |
a. |
Verhuurders die warmte leveren aan hun huurders |
6 |
4.1.4. |
Beperkte uitbreiding van de reikwijdte van de Warmtewet naar aansluitingen van meer dan 100kW |
7 |
4.2 |
Koude en lauw water |
7 |
4.3 |
Tariefregulering algemeen |
8 |
4.4 |
Eenmalige aansluitbijdrage |
11 |
4.5 |
Afsluiting en beëindiging leveringsovereenkomst |
12 |
4.6 |
Ruimte voor variatie in leveringstarieven |
14 |
4.7 |
Afleversets |
14 |
4.8 |
Verantwoordelijkheid voor inpandige warmtenetten |
15 |
4.9 |
Veiligheid |
15 |
4.10 |
Warmtekostenverdeling |
15 |
4.11 |
Correctiefactoren |
15 |
4.12 |
Storingscompensatie |
16 |
4.13 |
Ruimte voor experimenten |
16 |
4.14 |
Toegang tot de warmtenetten |
17 |
4.15 |
Rapportageverplichting duurzaamheid |
19 |
4.16 |
Handhavingsplan |
19 |
5. |
Europeesrechtelijke aspecten |
19 |
II |
ARTIKELSGEWIJS |
20 |
Artikel I, onderdelen A en B |
20 |
|
Artikel I, onderdeel E |
20 |
|
Artikel I, onderdeel F |
20 |
|
Nota van wijziging |
20 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Warmtewet, de wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie Warmtewet. De transitie naar een betaalbare, betrouwbare en schone energievoorziening is voor deze leden van groot belang.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet). Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Warmtewet en de nota van wijziging tot het schrappen van de verplichting tot een gasaansluiting en hebben hierover nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse het voorstel voor de wijziging van de Warmtewet gelezen. Deze leden staan volledig achter het doel van deze wijziging om warmtenetwerken te stimuleren en consumenten beter te beschermen. Zij hebben een aantal vragen over het voorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van voorliggend voorstel. Aangezien er een scala aan verschillende maatregelen op diverse onderdelen is opgenomen, is er soms behoefte aan verduidelijking. Daarnaast hebben deze leden vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Warmtewet (wijzigingen naar aanleiding van de evaluatie van de Warmtewet). Zij hebben nog vragen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de voorliggende wetswijziging nog niet de grote stap is in de energietransitie waarmee er in Nederland meer warmtenetwerken gaan komen, waar dit regionaal past. Deelt de regering deze vaststelling? Zo ja, wat moet er volgens de regering in de uitwerking van de Energieagenda gebeuren om de realisatie en het gebruik van warmte wel handvaten te geven, zo vragen deze leden. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering vanuit het maatschappelijk belang de coördinatie en afstemming gaat vormgeven om te komen tot doeltreffende en doelmatige oplossingen.
Deze leden vragen of de warmtetarieven meestijgen met de door deze regering verhoogde belasting op gas. Is dit meestijgen wenselijk gezien warmtenetten in de toekomst zullen bijdragen aan het vermijden van het uitstoten van CO2? Zij vragen of het mogelijk is om voor warmte lagere tarieven te hebben dan voor gas. Is de regering van mening dat realisatiebesluiten voor collectieve warmtevoorzieningsprojecten zoals stadsverwarming gebaseerd moeten zijn op onafhankelijke maatschappelijke kosten-batenanalyse, juist omdat er sprake is van een monopolistische aanbieder en een gebonden klant die bescherming behoeft?
De leden van de CDA-fractie is het niet inzichtelijk welke rendementen behaald worden met de opwekking en levering van warmte. Dekt het maximum tarief wel de kosten van warmteleveranciers? En aan de andere kant, vragen warmteleveranciers niet te veel van hun afnemers? Kan de regering toelichten of de kosten die gemaakt worden bij de opwekking en levering van warmte voldoende transparant en inzichtelijk zijn voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om een inschatting te kunnen maken van de rendementen van de verschillende warmteleveranciers? Indien dit inzichtelijk is, kan de Kamer hierover geïnformeerd worden? Deze leden zouden willen dat de warmtetarieven de daadwerkelijke kosten reflecteren met een maximum. Het lijkt er nu op dat automatisch het maximumtarief wordt gevraagd. Kan de regering toelichten of dit het geval is en zo ja, waarom dat niet anders kan, en zo nee, waarom er wel verschillende tarieven worden gevraagd?
Zij vragen de regering daarnaast om een overzicht te geven van de ontwikkeling van het aantal gegeven vergunningen voor warmtelevering en het aantal warmteafnemers.
De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het voorliggende wetsvoorstel het mogelijk maakt dat warmteleverancier en warmtenetbeheerder niet dezelfde zijn en dat er meerdere warmteleveranciers aangesloten kunnen zijn op éénzelfde warmtenet. Is de regering het met deze leden eens dat deze stap, meerdere leveranciers op één warmtenetwerk, ten behoeve van het vergroten van het gebruik van warmte nodig is?
De leden van de D66-fractie merken op dat het voorliggende wetsvoorstel nog geen knopen doorhakt over grotere vraagstukken ten aanzien van de financiering van warmtenetten, de mogelijke scheiding tussen infrastructuur en productie, de openheid van de warmtenetten, en de concurrentiepositie die warmtenetten hebben ten oprichtte van gasnetten. Deze leden vragen de regering of zij kan bevestigen dat de voorliggende wijziging vooral moet worden gezien als een tussenwet om een aantal prangende knelpunten in de Warmtewet op te lossen, terwijl de grotere stelselwijziging later komt. Zij vragen de regering tevens om aan te geven wat de stand van zaken is en wat het tijdpad is van de mogelijke verdere aanpassingen van de Warmtewet. Ook willen zij weten of het op termijn de bedoeling is dat de Warmtewet, de Gaswet en de Elektriciteitswet allemaal worden geïntegreerd.
De leden van D66-fractie vragen de regering welke mogelijkheden zij ziet om de gasnetten op termijn te gaan gebruiken voor waterstof, en welke stappen zij neemt om daar meer kennis over te vergaren.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre dit wetsvoorstel de Energieagenda ondersteunt en op welke manier. Kan de regering dit toelichten? Het creëren van bewustwording bij bewoners, projectontwikkelaars en kopers van nieuwe woningen is van groot belang om deze transitie te doen slagen. Hoe ziet de regering de informatievoorziening naar de verschillende groepen toe? Hoe wil de regering omgaan met kleine gemeenten die belast worden met het realiseren van gasloze wijken maar hiervoor onvoldoende capaciteit hebben?
Warmte speelt een belangrijke rol in ons dagelijks leven vandaar dat de leden van de VVD-fractie van mening zijn dat de wet- en regelgeving rondom warmte goed aan moet sluiten op de wensen van bewoners, het faciliteren van de markt en op het faciliteren van de energietransitie. Deze wijziging naar aanleiding van de vervroegde evaluatie van de Warmtewet geeft niet alleen de mogelijkheid de eerdere wet te herstellen maar ook een grotere stap te nemen in de transitie naar een duurzamere energievoorziening.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de positie van dit wetsvoorstel is binnen de route naar een volledige energietransitie en warmtetransitie.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering om de samenhang tussen de Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) en de voorliggende wet nader toe te lichten. Is er voorzien in een samenvoeging van deze wetten? Eindgebruikers krijgen recht op een aansluiting op energie, zo lezen deze leden. Hierbij wordt er lokaal gekeken naar welke aansluiting het meest gunstig is. Kan de regering bevestigen dat er alleen gekozen wordt voor gas mits er echt geen andere keuze is? Hoe wordt dit gewaarborgd? Welke mogelijkheden heeft de regering om lokale overheden die een nieuw gasnet willen aanleggen (dus geen vervanging) hiervoor een verbod op te leggen? Hoe zit dit met vervanging van een gasnet? De leden van de VVD-fractie zijn kritisch op een nieuw gasnet in een nieuwbouwwijk. Hiervoor zijn genoeg andere mogelijkheden. Zij vragen de regering toe te lichten hoe dit in de praktijk voorkomen zal worden?
De leden van de VVD-fractie hebben zelf een amendement op de wet Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (voortgang energietransitie) ingediend (Kamerstuk 34 627, nr. 7). Deze leden zijn dan ook tevreden over het voorstel van de regering om dit amendement uit te voeren in deze wijziging van de Warmtewet.
De afbouw van gasnetten, aanleg van collectieve warmtenetten en uitbreiding van elektriciteitsnetten moeten derhalve in samenhang worden bezien. Kan worden toegelicht hoe daar in dit voorstel precies rekening mee is gehouden? Kan de uitbreiding van elektriciteitsnetten niet worden voorkomen door te kiezen voor slimmere oplossingen die in de markt te vinden zijn? Hoe worden netbeheerders daartoe gestimuleerd?
De leden van de SP-fractie betreuren het dat de het wetsvoorstel «voortgang energietransitie» en de daar mee in lijn gelegen wijzigingen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet (Kamerstuk 34 627, nr. 2) in de behandeling is blijven hangen. Er is door de Kamer inbreng geleverd, maar vanwege controversieel verklaring ziet het er naar uit dat beantwoording pas verwacht kan worden nadat er een nieuw kabinet is. Veel van de in de inbreng gestelde vragen leven ook in het kader van dit voorstel. Welke keuzes maak je, wat zijn de consequenties van gemaakte keuzes voor de energievoorziening van de toekomst?
Een van de zaken die in de voortgang energietransitie wordt voorgesteld, is de experimenteerruimte. Deze leden vragen wat de meerwaarde is van de door de regering voorgestelde nota van wijziging die een beperkt eind moet maken aan de gasaansluitplicht in vergelijking met de eerder voorgestelde experimenteerwet.
Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de discussie betreffende socialisering nu werkelijk gevoerd is, door te stellen dat «het voor warmtenemers waarschijnlijk zal leiden tot een behoorlijke tariefstelling, de afbouw van gasnetten, aanleg van collectieve warmtenetten en uitbreiding van elektriciteitsnetten moeten derhalve in samenhang worden gezien». Deze leden missen in de onderbouwing van de Warmtewet onderzoek naar vragen als socialisering van het net, concurrentievraagstukken en al dan niet scheiden van hernieuwbare netten (zogenaamd «niet splitsen»), maar ook de gelijkstroom en/of wisselstroom discussie. Mogen de warmtenetten in publiek eigendom en beheer komen? Naar mening van de leden van de SP-fractie is een duurzame, betaalbare, betrouwbare en continue warmteregeling het beste geborgd bij publiek aandeelhouderschap.
Er moet indringend rekening gehouden worden met het spoedeisende karakter van de energietransitie en de eisen die klimaatverandering stelt aan onze keuzes voor de toekomst. We kunnen ons geen fouten permitteren en geen vertraging meer veroorloven. Anderzijds mag dit niet leiden tot paniekvoetbal en overhaaste besluiten met het pistool op de borst.
Op welk moment wordt een dergelijke discussie integraal gevoerd?
In de Energieagenda is onder meer aangegeven dat er een breder warmterecht in wetgeving zal worden verankerd, dat de aanwezigheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de benodigde energie-infrastructuur garandeert. Eindgebruikers krijgen een recht op een aansluiting. Afhankelijk van de lokale situatie is dit een warmtenet, een (verzwaard) elektriciteitsnet of een gasnet. Is dit integrale warmterecht onderdeel van dit wetsvoorstel? Is het niet zo dat voorliggend voorstel slechts regels stelt aan de warmtelevering via warmtenetten?
De Afdeling Advisering Raad van State heeft het in het advies wenselijk geacht dat in de toelichting meer concreet zou worden ingegaan op de beoogde stappen en wetswijzigingen om het voornemen inzake warmtetransitie te realiseren, en dat het bijbehorende tijdpad wordt aangeduid. Op welke wijze is hier door de regering gehoor aan gegeven?
De leden van de SGP-fractie lezen dat, om de ontwikkeling naar open netten te faciliteren, de netbeheerder via het voorliggende wetsvoorstel apart wordt gepositioneerd. Dat is een goede zaak. Deze leden horen graag wat de regering nog meer gaat doen om, in aanvulling op verduurzaming van stadswijken zelf, de aanleg van grootschalige warmtenetten te stimuleren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke positie dochterondernemingen van verhuurders en verenigingen van eigenaren die warmte-installaties beheren, hebben in dit wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie kunnen instemmen met een aantal van de voorgestelde wijzigingen op het gebied van blokverwarming. De geboden oplossingen voor de vereniging van eigenaren (VvE’s) als zowel afnemer als leverancier, doet recht aan de evaluatie. Het feit dat met deze wetswijziging gekozen wordt voor de definitie «warmtelevering onlosmakelijk verbonden aan de huur van woon- en bedrijfsruimten», wordt het onnodig in rekening brengen van kosten door woningcorporaties voorkomen. Deze leden begrijpen dat daarbij gekozen wordt voor bescherming onder huurrecht. Steeds vaker hebben verhuurders en VvE’s de betreffende installaties ondergebracht in aparte dochteronderneming, waarvan zij vaak 100% eigenaar zijn. Hoe worden deze dochters gezien, kunnen zij hun verantwoordelijkheid ontlopen?
Naar mening van de leden van de SP-fractie was het voordeel van het vallen onder de Warmtewet, het feit dat er daarmee toegang was tot een laagdrempelige onafhankelijke geschillencommissie. Door wat nu voorligt, zullen huurders zich bij alle conflicten anders dan die over de kosten van levering van warmte moeten gaan wenden tot de burgerlijk rechter.
Is het niet logischer te blijven kiezen voor geschillenbeslechting door de huurcommissie? Het uitgangspunt van de regering is toch immers geschillen laagdrempelig via buitengerechtelijke geschillenbeslechting op te lossen?
De leden van de VVD-fractie zien ook dat door een gebrek aan een volwaardig alternatief voor warmte, kleinverbruikers zich in een kwetsbare positie bevinden. Deze herziening moet volgens deze leden daarom deze groep ook goed beschermen maar dit hand-in-hand laten gaan met de transitie naar een duurzame energievoorziening.
De leden van de VVD-fractie constateren dat op grond van de Warmtewet verhuurders of verenigingen van eigenaren die warmte leveren aan huurders ook warmteleverancier zijn in de zin van de Warmtewet net als grote energieleveranciers. De leden van de VVD-fractie vragen of de administratieve en financiële lasten proportioneel zijn. Houdt dit de verduurzaming van onze energievoorziening niet tegen? Ook de onduidelijke rechtspositie voor huurders binnen een vereniging van eigenaren of een soortgelijke coöperatieve vereniging zien deze leden als een verbeterpunt voor de herziening van de Warmtewet.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering verwacht dat met het voorliggende wetsvoorstel de verdergaande verketeling, die volgens de Minister van Economische Zaken in snelheid toenam (Aanhangsel van de Handelingen 2015–2016, nr. 1530) wordt voorkomen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat met deze wijziging van de Warmtewet, de Warmtewet niet langer gaat gelden voor verenigingen van eigenaars en verhuurders die warmte leveren aan hun huurders. Deze leden hopen dat door middel van deze stap de verduurzaming dichter bij komt nu een belangrijk obstakel voor warmte is weggenomen. In hoeverre deelt de regering deze verwachting?
De leden van de VVD-fractie vragen hoe met deze uitzondering wordt gewaarborgd dat huurders nu geen hogere kosten gaan betalen voor een afleverset. In hoeverre kan de huurcommissie bepalen of de berekende kosten subsidiair zijn? Is de stap naar een burgerlijke rechter niet te groot?
Met deze wetswijziging wordt de levering van warmte door een leverancier die tevens de vereniging van eigenaars is waarbij de verbruiker als lid is aangesloten uitgesloten. Hoe zit dat met een VvE dat wordt beheerd door een extern (VvE-)bureau?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier huurders worden beschermd tegen een onredelijke prijs van warmtelevering door de verhuurder en hoe wordt vastgesteld wat een onredelijke prijs is. In de Warmtewet is deze redelijke prijs gemaximeerd op basis van de vaststelling door de ACM, in het huurrecht is niet specifiek duidelijk wat een redelijke prijs is voor de levering van warmte. Op welke manier kunnen huurders een inschatting maken van een redelijke prijs en worden zij hierdoor voldoende beschermd? Komt het maximumtarief in de Warmtewet overeen met de werkelijke kosten voor warmte voor huurders?
Deze leden vragen of het huurrecht minder mogelijkheden geeft voor het doorrekenen van energiebesparende maatregelen door verhuurders. Zo ja, is deze wijziging wenselijk in het kader van verduurzaming van huurwoningen?
Zij vragen waarom verhuurders eerst onder het regime van de Warmtewet zijn gebracht en slechts enkele jaren later weer er uit worden gehaald. Dit heeft onder meer geleid tot administratieve lasten, aanpassing van processen en aanpassingen in huur en servicekosten. Leidt deze wijziging niet opnieuw tot kosten en administratieve lasten? Is er bij verhuurders draagvlak voor deze keuze? Geldt een overgangsregime voor verhuurders, bijvoorbeeld met het oog op de huidige leveringsovereenkomsten?
De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering ervoor kiest om verhuurders die warmte leveren aan aangesloten verbruikers vrij te stellen van de verplichtingen van de Warmtewet. Dat betekent dat op de warmtelevering het huurrecht van toepassing is. Deze leden hebben hier enkele vragen over. Het terugvallen op het huurrecht kan ook nadelen met zich meebrengen. Verhuurders die voor warmteleveringen nu onder de Warmtewet vallen, hebben aparte leveringsovereenkomsten gesloten met verbruikers en betreffende kosten uit de huurprijs en de servicekosten gehaald. Is de veronderstelling juist dat dit, gelet op bijvoorbeeld artikel 237, derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, niet zondermeer teruggedraaid kan worden? Is de veronderstelling juist dat het onder het huurrecht minder duidelijk is wat redelijke kosten voor warmtelevering zijn dan onder de Warmtewet? Is de veronderstelling juist dat onder de Warmtewet investeringen in kleine energiebesparende maatregelen meegenomen konden worden in de tariefstelling, terwijl dat onder het huurrecht niet mogelijk is? De leden van de SGP-fractie horen graag waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de bepaling uit de consultatieversie te handhaven waarin de vrijstelling beperkt wordt tot de warmte leverende verhuurders bij wie de warmtelevering onderdeel uitmaakt van de huurovereenkomst.
De leden van de CDA-fractie lezen dat het advies van Ecorys niet is opgevolgd om deze begrenzing te evalueren. Deze leden vragen in hoeverre deze begrenzing nog nodig is en waarom grotere zakelijke afnemers niet dezelfde bescherming zouden moeten hebben als kleinverbruikers.
De leden van de CDA-fractie vragen toe te lichten of de tarifering van koude en lauw water mogelijk is. In hoeverre zijn omstandigheden te verschillend om hier een algemeen geldend tarief voor te kunnen vast stellen?
Naar mening van de leden van de SP-fractie is het feit dat de levering van koude, als onlosmakelijk onderdeel van de levering van warmte (zoals bij warmte-koudeopslagsystemen) onder de Warmtewet gaat vallen, winst. Wel wensen deze leden betrokken te blijven bij de invulling van de maximumtarieven. Waarom wordt hierbij gekozen tot het stellen van nadere voorwaarden via lagere regelgeving? Is het naar mening van de regering mogelijk en wenselijk om dit samen met de Kamer in te gaan vullen? Wanneer wordt de werking geëvalueerd?
De leden van de VVD-fractie hebben de afgelopen jaren met regelmaat kennis genomen van klachten op het gebied van de tariefregulering voor warmte. Het niet-meer-dan-anders (NMDA)-principe werkt in theorie goed maar in de praktijk bleek dat deze tariefstructuur onduidelijk was. Doordat warmte in de opstartfase zit en doordat bij warmte de bron en het gebruik goed op elkaar afgesteld moeten zijn zien deze leden dat een vrije marktwerking op dit moment nog niet uit kan. Bij een monopolie vinden zij het belangrijk dat er een duidelijke tariefregulering plaatsvindt waardoor afnemers niet te veel voor hun warmte betalen. Graag zien de leden van de VVD-fractie wel dat er in de toekomst nagedacht gaat worden over de rol van warmte in onze energievoorziening. Zou warmte bijvoorbeeld bij een netbeheerder kunnen worden ondergebracht?
Net als de regering zijn deze leden van mening dat gas gebuikt om onze huizen te verwarmen, afgebouwd moet worden. In een transitie naar een betrouwbare, betaalbare en schone energievoorziening moeten we overstappen naar duurzame warmtebronnen tenzij het echt niet anders kan. Het besluit om de tarieven voor warmte vooralsnog op gas te baseren steunen deze leden maar zij vragen de regering wel om binnen de verduurzamingsslag te blijven kijken of deze koppeling nog reëel is. De prijsverlaging van warmte waardoor de kosten voor warmte de basis kunnen vormen voor het tarief, zonder dat de warmtetarieven stijgen, zou het uitgangspunt moeten zijn. Klopt het dat de energiebelasting bovenop de gasprijs meetelt binnen het NMDA-principe? Zo, ja leidt dit niet tot een indirecte vorm van subsidiëring? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat doordat de energiebelasting op het gas meetelt voor de basisprijs voor warmte, klanten oneerlijk behandeld worden. De energiebelasting op gas is aan het stijgen waardoor warmte met het NMDA-principe steeds duurder wordt. Graag hierop een toelichting. Is dit geen oneerlijke verhoging van de warmteprijs? Waarom is er besloten geen energiebelasting op warmte te heffen?
De mogelijkheid wordt geopend voor leveranciers en afnemers om in onderling overleg voor de levering van warmte een andere tariefstelling te kiezen dan op basis van het wettelijke regime. Hoe wordt voorkomen dat leveranciers door een informatie- en/of kennisvoorsprong in dezen een voordeel hebben over de afnemer(s)?
Deze leden zijn het eens met de wenselijkheid van het verbeteren van de investeringscondities voor bedrijven op de warmtemarkt. Op welke wijze draagt dit wetsvoorstel daar concreet aan bij?
De leden van de CDA-fractie lezen in de reactie op het advies van de Raad van State dat de verwachting is dat in algemene zin de financiële effecten van dit wetsvoorstel gunstig zullen zijn. Deze leden zouden graag een globale indicatie krijgen van de financiële gevolgen van het wetsvoorstel voor afnemers. Zij vragen of er een financieel verschil zal zijn tussen afnemers in de gevolgen van het wetsvoorstel en voor wie het dan gunstig, of minder gunstig zal uitpakken. Kan de regering aangeven hoe dit wetsvoorstel ertoe bijdraagt dat de kosten voor de afnemer lager worden en tegelijkertijd de business case voor de leverancier gaat verbeteren teneinde het vertrouwen in het product warmte te vergroten en de transitie te versnellen, zo vragen deze leden.
Zij vragen of het niet-meer-dan-anders-principe zal inhouden dat alle kosten bij elkaar opgeteld, dus ook de afleverset en meetkosten, niet meer zullen zijn dan van een vergelijkbaar huishouden dat gas afneemt.
De leden van de CDA-fractie vragen om een overzicht geven van de prijsontwikkeling bij warmteafnemers in de afgelopen tien jaar.
Deze leden vragen toe te lichten hoe en op welke termijn de regering het raadzaam acht om te komen tot een andere tariefstelling en of daar een evaluatie voor nodig is.
Zij vragen of het mogelijk is om het concept wijzigingsvoorstel voor het Warmtebesluit en de Warmteregeling gelijktijdig aangeboden kan worden met de nota naar aanleiding van het verslag.
De leden van de D66-fractie lezen dat het NMDA-principe van de Warmtewet nog steeds gestoeld blijft op een vergelijking met de kosten van gas. Deze leden vragen de regering om verder te reflecteren op de toekomstbestendigheid van deze koppeling. De voorgenoemde leden lezen dat bij de nieuwe evaluatie van de Warmtewet opnieuw zal worden gekeken naar deze koppeling. Waarom dan pas en is dat niet veel te laat in het kader van alle snelle ontwikkelingen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke manier nu ervoor wordt gezorgd dat het NMDA-principe niet leidt tot normopvulling, waarbij de maximaal toegestane prijzen worden gehanteerd door de leveranciers.
Deze leden merken op dat de koppeling van de warmtetarieven aan de gastarieven betekent dat wanneer de gasprijzen hoog zijn de warmtetarieven ook hoog zijn, en andersom. Dit betekent niet alleen dat consumenten onzekerheid hebben over de prijzen, terwijl zij een ander product afnemen, maar ook dat de leveranciers onzekerheid hebben over de houdbaarheid van de business case. In hoeverre vindt de regering dat wenselijk?
Zij lezen dat de regering van mening is dat voor een gezonde ontwikkeling van de warmtemarkt het gewenst is dat de regulering wordt gebaseerd op de kosten. De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom in het voorliggende wetsvoorstel die keuze dan niet is gemaakt, en wat de blijvende koppeling aan de gastarieven betekent voor de ontwikkeling van de warmtemarkt.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het positief dat er wordt gelet op de betaalbaarheid van warmte. Dit is belangrijk voor het draagvlak en dus het succes van warmtenetten. Er zijn echter nog wat onduidelijkheden. Hoe wordt omgegaan met mogelijk hogere gasprijzen in de toekomst? En wat is exact het aandeel van de gasprijs in de totale berekening van het tarief?
De leden van de SP-fractie vragen of er een andere wijze is om een warmtetarief te bepalen, in plaats van de gasreferentie. Voorliggend stuk stelt immers dat «een gasreferentie immers weinig tot geen verband heeft met de daadwerkelijke kosten die hij maakt voor de geleverde warmte». In de tekst wordt meteen doorgepakt door te stellen dat «een scheve verhouding tussen kosten en opbrengsten risico’s met zich meebrengt voor de rendementen die de bedrijven kunnen realiseren». Waarna nog verder gefilosofeerd wordt dat dit »een risico vormt voor de lange termijn leveringszekerheid bij bestaande netten». Waarna vanuit de gedachte van marktwerking ook gesteld wordt dat «de rendementen van warmteleveranciers niet hoog zijn (in tegenstelling tot de gedacht bij de totstandkoming van de oorspronkelijke Warmtewet)». «Ook de beoogde groei van warmtenetten, conform het kabinetsbeleid uit de Warmtevisie, komt niet van de grond als het risico op onvoldoende rendement te hoog is». Waar komt deze stelligheid vandaan, zo vragen deze leden.
Vervolgens komt als tegenhanger de stelling dat het loslaten van de gasreferentie en overstappen op kosten gebaseerde regulering als voordeel zou hebben dat het warmtebedrijven beter in staat stelt te sturen op hun kosten en inkomsten. Niets mis mee, denken de leden van de SP-fractie. Echter, in het stuk wordt vervolgens gesteld dat het als nadeel zou hebben, dat de tarieven voor groepen afnemers naar alle waarschijnlijkheid zullen stijgen, wanneer de werkelijke kosten worden doorberekend. Waarop is de laatste aanname gebaseerd, hoe wordt dit onderbouwd?
Is het niet zo, dat met het afbouwen van de gasnetten, en met de overstap naar nieuwe vormen van energie, warmtenetten een waarlijk gezondere ontwikkeling door kunnen gaan maken? Waarom is het volgens de regring nodig dat er bij warmtenetten gewerkt moet gaan worden met regulering gebaseerd op kosten? Hoe is/gaat dat in de toekomst met andere vormen van hernieuwbare energie als zon, wind en bijvoorbeeld geothermie?
Naar mening is het «blijven hangen» in fossiele gedachten zoals blijkt uit zinnen als: – nog altijd meer dan 90% van de Nederlanders voor hun warmtebehoefte is aangesloten op het gasnet-, eerder een rem op het ontstaan van warmtenetten dan dat het aanzet tot ontwikkelen ervan. Het blijft hinkelen op twee gedachten: het NMDA-principe ten opzichte van getrapte tariefregulering, waarbij op onderdelen nog steeds de gasreferentie gehandhaafd blijft.
Dat het schrappen van de parameter voor leidingverliezen, en die dus niet langer mee zal wegen, daardoor een prijsverlagend effect zal hebben voor afnemers klink logisch. Maar wie draait dan wel op voor die kosten?
Ook het feit dat er gesteld wordt dat het op het moment niet duidelijk is wat de aansluiting van een warmtenet werkelijk kost, evenals de onbekendheid met de kosten voor afsluiting van een warmtenet en van de afleversets, roept bij deze leden vragen op. Hoe kan de regering schetsen dat «regulering op deze punten zuiver moet zijn en dat helder moet zijn wat een afnemer betaalt» terwijl hij daarnaast ook stelt dat maximumtarieven gebaseerd moeten zijn op werkelijke kosten, naast de geschetste onduidelijkheid van werkelijke kosten?
De leden van de SP-fractie zijn blij met de zorg voor de afnemer, maar vragen zich daarbij wel af bij wie de rekening dan wel komt te liggen en op welke termijn. Immers, wanneer de rekening voor conto van de leverancier komt, hoe kunnen zij dan gehoor geven aan de doelstelling van de regering dat zij moeten sturen op hun kosten en inkomsten? En wat wordt er in de lijn met de opmerkingen over de werkelijke kosten bedoeld met de zin »dit is mede van belang voor de bredere afwegingen rondom (de kosten van) infrastructuur die gemaakt moet worden in de energietransitie»?
Daarnaast vragen deze leden hoe het aanbieden van een andere tariefstelling dan op basis van het wettelijk tarief in dit plaatje past. Is dit het introduceren van «stuntaanbiedingen» binnen de warmtelevering, niet het introduceren van een vorm van marktwerking? Hoe kan een business case verbeteren, door te stunten met tarieven, terwijl bij aansluiting op een warmtenet sprake is van één vaste warmtebron? Opnieuw de vraag, wie in dat geval de rekening betaald.
In de Energieagenda (Kamerstuk 31 510 nr. 64) is aangegeven dat er gekeken wordt naar het speelveld voor warmtesector in vergelijking met gas-en elektriciteitssector, waaronder het beheer en de financiering van netten. Kan de regering aangeven op welke wijze voorliggend voorstel daar invulling aan geeft?
De leden van de SP-fractie vragen waar het »transitiepad lage temperatuur verwarming» uit bestaat. Is het wel verstandig om vooruitlopend op dat transitiepad, nu al de over te gaan tot voorliggende voorstellen? Eens te meer omdat in de tekst gesteld wordt «dat de exacte financiële consequenties van dit voorstel niet in te schatten is, vanwege de «afhankelijkheid van meerdere variabelen». En dat «op voorhand niet gemeld kan worden hoe hoog de tarieven zullen zijn». Ook de afdeling advisering Raad van State had immers opmerkingen over de financiële consequenties.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat het doorberekenen van de werkelijke kosten tot stijging van tarieven zal leiden, maar dat het NMDA-principe juist weer risico’s oplevert voor rendementen van warmtebedrijven. Ook uit de evaluatie bleek dat er spanning is tussen een acceptabele tariefstelling voor afnemers en het bieden van goede rendementen voor warmtebedrijven. Welke gevolgen heeft de nieuwe systematiek voor de leveringszekerheid en de uitbreiding en verduurzaming van warmtenetten? Hoe past deze systematiek binnen de brede warmtetransitie?
Deze leden vragen of het wetsvoorstel afnemers ook beschermt tegen het betalen van te hoge tarieven voor vastrecht bij warmtelevering. Voor WKO-systemen worden bijvoorbeeld bedragen van 70 euro per maand aan vastrecht gevraagd, ongeacht de grootte van een appartement of de mate van energiezuinigheid. Erkent de regering dat afnemers nauwelijks invloed hebben op hun energierekening bij een dergelijk hoog vastrecht? Op welke manier worden afnemers beschermd tegen te hoog vastrecht? Worden afnemers ook beschermd tegen hoge vastrechttarieven op basis van de grootte van de woning of de energiezuinigheid? Bovendien worden bij WKO-systemen in de zomermaanden soms bedragen van 20 euro per maand aan vastrecht gevraagd voor koudelevering, terwijl consumenten hier niet altijd behoefte aan hebben. Is het nader onderzoek naar maximumtarieven voor de levering van koude al afgerond? Op welke manier geldt het NMDA-principe bij de levering van koude die nodig is om het WKO-systeem te laten functioneren? Wordt dit tarief voor koude in samenhang bekeken met het tarief voor warmte bij deze afnemers?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering inmiddels meer duidelijkheid kan geven over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel. Waar baseert de regering de aanname op dat afnemers in algemene zin financieel gunstige effecten kunnen verwachten?
De exorbitante aansluitbijdrages die soms gevraagd worden voor een aansluiting op een warmtenet zijn volgens de leden van de VVD-fractie niet in lijn met de doelstelling om meer gebouwen aan te sluiten op warmte. De daadwerkelijke kosten moeten volgens deze leden leidend zijn in de eenmalige aansluitbijdrage. Transparantie bij het samenstellen van die bijdrage is essentieel om draagvlak te krijgen voor deze bijdrage. Deze leden zijn het daarom ook eens met de regering dat een tekort in de business case niet mag worden opgelost met een hogere aansluitbijdrage. Hoe ziet de regering de mogelijkheid om aanvullende afspraken te maken om een business case sluitend te maken? Hoe worden de resterende kosten in rekening gebracht? Kan de regering toelichten hoe er meerdere categorieën worden vastgesteld voor aansluitingen boven de 100 kilowatt?
De leden van de CDA-fractie achten het onwenselijk om het warmteleveranciers toe te staan om naast de eenmalige aansluitbijdrage ook nog een (ongereguleerde) aansluitbijdrage in rekening te kunnen laten brengen bij nieuw aangesloten warmteafnemers op een nieuw warmtenet. Deze leden vragen wat voor afspraken de regering dan in gedachten heeft of dat zij hier alleen doelt op investeringsafspraken.
De leden van de GroenLinks-fractie denken dat er nog veel onduidelijkheden zijn wat betreft de aansluitbijdrage. Naast de gereguleerde aansluitbijdrage moeten eventuele financiële tekorten in de business case via een andere manier worden opgelost. Hierover kan meer duidelijkheid worden verschaft. Hoe kan dit precies georganiseerd worden? Hoe wordt ervoor zorggedragen dat er geen onduidelijkheden bestaan bij de afnemer?
De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat de aansluiting op een nieuw warmtenet tot op heden niet is gereguleerd, anders dan dat deze kosten «verstopt zaten» in de prijs van de woning. Zijn de kosten van een dergelijke warmteaansluiting, geen zaak tussen projectontwikkelaar, gemeente en warmteleverancier? Moet het feit dat er nu nog verbruikers zijn die jaarlijks nog steeds een termijn bedrag moeten betalen zogenaamd ten behoeve van deze eenmalige aansluitkosten, niet gewoon bij wet verboden worden? Is het niet opgelost, menen deze leden, door een eenmalige zuivere aansluitprijs op te nemen, ongeacht of dit voor aansluiting op een oud – of een nieuw warmtenet is? Waarbij vervolgens de vaste aansluiting behoort tot de boedel van de leverancier?
Houdt één categorie aansluitingen tot 100 kilowatt in, dat de kosten voor een aansluiting altijd een zelfde prijs heeft, ongeacht de warmtebron (of dit nu een warmtenet, geothermie, of WKO is)?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat een eventueel financieel tekort in de business case niet via de aansluitbijdrage opgelost moet worden. Echter, het staat partijen vrij om hier op een andere manier afspraken over te maken en deze kosten door te rekenen. Leidt deze oplossing niet juist tot meer onduidelijkheid over en verschillen in de kosten? Op welke manier en bij wie mogen deze kosten worden doorberekend? Hoe worden deze kosten gecontroleerd?
Deze leden vragen op welke manier wordt omgegaan met bestaande afspraken over aansluitbijdrage, bijvoorbeeld in concessieafspraken met gemeenten.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat als een consument en ondernemer niet langer gebruik wenst te maken van een warmteaansluiting, er de mogelijkheid moet zijn om hiervan afgesloten te worden. Gebouwen kunnen zo verder verduurzaamd worden. Warmtepompen of elektrische verwarming kan het gebruik van warmte overbodig maken. Beëindiging van een aansluiting mag niet leiden tot hogere kosten bij een andere aansluiting. Hoe ziet de regering dit in het licht van de toekomst? Als het prijssysteem op daadwerkelijke kosten wordt gebaseerd hoe wordt er dan met de vaste kosten van een installatie omgegaan?
Er is in deze herziening van de warmtewet gekozen voor een overgangsrecht voor overeenkomsten die zijn gesloten voordat deze wijziging in werking treedt. Deze leden begrijpen dat hiervoor gekozen is zodat warmteleveranciers geen nadelige gevolgen hebben van deze wijziging. Hoe wordt voorkomen dat er onevenredige verschillen ontstaan tussen contracten? Hoe wordt er omgegaan met hoge bedragen voor het opzeggen van een leveringsovereenkomst in oude contracten? Is het redelijk te stellen dat de nieuwe maximum voor afsluitkosten ook voor oude contracten moet gelden, vragen zij de regering.
Met dit wetsvoorstel wordt beoogd voor alle afnemers opzegging mogelijk te maken. Klopt het dat dit voor afnemers met een contract voor bepaalde tijd tussentijd alleen indirect kan volgens de bepalingen in het Burgerlijk Wetboek? Klopt het dat alleen wanneer er sprake is van het opzeggen van een contract van bepaalde duur, mits dat contractueel is bepaald, een extra opzegbedrag kan worden gevraagd?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven of dit betekent dat ook een huurder om het weghalen van de aansluiting kan verzoeken en het recht heeft om afgesloten te worden.
Corporaties die zijn overgegaan op de Warmtewet hebben aparte leveringsovereenkomsten gesloten met bewoners over de warmtelevering. Door warmteafname terug te brengen naar het huurrecht moeten de kosten op een andere wijze in rekening gebracht worden in de huurprijs en in de servicekosten. Deze leden vragen de regering vanaf welke datum de kosten die eerder geheven werden in het kader van de warmtewet in de huur en servicekosten kunnen worden ingebracht.
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader te motiveren wanneer sprake is van «aanzienlijk nadeel» bij andere gebruikers. Ook willen deze leden weten of hiermee een vorm van ongelijke recht wordt gecreëerd waarbij de mensen die vroeg uit het warmtenet stappen wel de mogelijkheid hebben om dat te doen, en de laatsten niet meer. Bovendien willen deze leden weten welke (juridische) stappen moeten worden gezet indien een aangeslotene bezwaar heeft tegen het besluit van de leverancier om de aansluiting niet op te zetten.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of aangeslotenen van warmtenetten met reeds gesloten overeenkomsten die nu al van kracht zijn niet ook op termijn de mogelijkheid zouden moeten hebben om voor afsluiting te kiezen. Wat zijn hierbij de overwegingen, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie vragen waarom dit wetsvoorstel er vanuit gaat dat kosten voor het fysieke afsluiten van een aansluiting de feitelijke kosten niet ver mogen overstijgen. Wat is de definitie van niet ver? Is het niet meer dan redelijk om slechts de eigenlijke kosten in rekening te brengen?
Waarom moet er een verschil bestaan tussen een tijdelijke afsluiting, die later weer herstelt kan worden, en een definitieve verwijdering? Is het niet redelijker om de consument «slechts» de tijdelijke afsluiting te laten betalen en de kosten voor definitieve verwijdering iets tussen de eigenaar van het gebouw en de leverancier te laten zijn?
Dan de beëindiging van de leveringsovereenkomst, leidend tot een aanzienlijk «aanzienlijk nadeel voor een andere gebruiker» en de motiveringsplicht daarvan, verankerd in artikel 3c.
Komt het bij de uitleg neer op het feit dat afnemers in die gevallen een leveringsovereenkomst niet kan beëindigen? En dat bij een klein net het afnemers verboden kan worden op te zeggen, waarbij een motiveringsplicht van de leverancier volstaat? Waarbij de leverancier bepaalt of deze uitzonderingsmogelijkheid van toepassing is? Wat zal er gebeuren indien veel afnemers opzeggen vanwege slechte bedrijfsvoering van de leverancier? Zitten afnemers dan vast in een wurgcontract? Wat zijn beroepsmogelijkheden? Ziet de regering daarin een rol voor ACM? Zo nee, wie ziet hierop dan wel toe? Wat zijn redelijke termijnen? Hoe lang is de termijn voor het overgangsrecht voor overeenkomsten afgesloten voor deze wetswijziging?
De regering concludeert dat het niet onredelijk is om een financiële prikkel in te bouwen in contracten voor bepaalde tijd om opzegging minder voordelig te maken voor de afnemer. In hoeverre heeft de afnemer keuzevrijheid bij het aangaan van een dergelijke overeenkomst voor bepaalde tijd? Is er een maximale periode te benomen waarvoor deze remmende prikkel dient te werken? Zal een contract voor 20 jaar ook gelden als een contract voor bepaalde tijd, zo vragen de leden van de SP-fractie.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat gekozen wordt voor kostengebaseerde regulering, waarbij de maximumtarieven gebaseerd zijn op werkelijke kosten. Gekozen wordt voor de gemiddelde werkelijke kosten. Hoe wordt voorkomen dat met name kleine warmtebedrijven te maken krijgen met de situatie dat de werkelijke kosten niet overeenkomen met het landelijk gemiddelde? Wijkt een landelijk gemiddelde niet per definitie af van de werkelijk gemaakte kosten? Kan niet beter gekozen worden voor een tarief per warmtenetbeheerder om recht te doen aan regionale verschillen?
Deze leden vragen welke keuzevrijheid een afnemer heeft bij het aangaan van een overeenkomst voor bepaalde tijd.
De leden van de VVD-fractie constateren dat tariefdifferentiatie kan helpen om bij een overschot aan warmte meer te gebruiken en bij een tekort aan warmte minder te gebruiken. Deze leden zien dan ook graag dat er ruimte komt voor variatie in leveringstarieven. Zij vragen de regering wel kritisch te kijken naar de bescherming van de consument. Warmtecontracten moeten duidelijk en begrijpelijk blijven. De nadere voorwaarden voor variatie in leveringstarieven worden in onderliggende regelgeving nader uitgewerkt. Aan welke nadere voorwaarden wordt gedacht? Wordt deze uitwerking bij de beide Kamers voorgehangen? Zo, nee, waarom niet? Zo, ja op welke termijn kan dit ontwerp tegemoet worden gezien?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of sprake is van een voldoende transparante markt en een sterke positie van de afnemer om tariefdifferentiatie toe te passen. Het gaat immers om een markt met een monopolist en bovendien is de prijsontwikkeling moeilijk te voorspellen, aangezien deze onder meer afhankelijk is van de ontwikkeling van de gasprijs.
De leden van de VVD-fractie vinden veiligheid bij warmtelevering van belang. In het verleden is te vaak gebleken dat de afleverset niet voldoet aan de verwachtingen op het gebied van veiligheid. De hoge watertempratuur maakt de afleverset essentieel voor een veilige levering. Wel zijn deze leden kritisch op het voornemen de markt niet de mogelijkheid te geven te innoveren op dit gebied. Kan kosteneffectiviteit, innovatie en veiligheid niet hand-in-hand gaan? Hoe ziet de regering de mogelijke ontwikkeling van de markt op dit vlak? De leden van de VVD-fractie vragen dit onderdeel specifiek mee te nemen bij de evaluatie om te kijken naar de kansen van de markt. In een vrije markt kunnen schaalvoordelen, zoals deze nu worden bereikt door grootschalige inkoop door warmteleveranciers, mogelijk kleiner zijn, zo lezen deze leden. Is het niet een taak van de warmteleverancier om scherp in te kopen en daarmee een aantrekkelijk(er) aanbod aan een afnemer te bieden?
Wordt er onderzoek gedaan naar de risico’s die zich kunnen voordoen als andere partijen dan de leverancier of de installateur de vrijheid krijgen afleversets te installeren of onderhouden? In hoeverre zou de markt voor afleversets toch op korte termijn verder kunnen worden geopend door een beperktere vorm van regulering, normering dan wel een systeem van accreditatie?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij kan bevestigen dat niet alleen de hoge temperatuur, maar vooral ook de hoge druk voor gevaar zorgt, waardoor installatie van de afleverset zorgvuldig moet gebeuren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen toelichting op het besluit om levering van afleversets te beperken tot de warmteleverancier. Kan worden toegelicht waarom de veiligheid niet gebaat is bij het vrijgeven van de markt voor afleversets? Waarom wijkt de situatie bij deze afleversets af van bijvoorbeeld de installatie en het onderhoud van een cv-ketel?
De leden van de SP-fractie constateren dat er op het moment onvoldoende zicht bestaat op de risico’s die zich kunnen voordoen als andere partijen dan de leverancier of installateurs de afleversets installeren en/of onderhouden, en daarom heeft de regering ervoor gekozen de verantwoordelijkheid exclusief te beleggen bij de leveranciers. Deze leden hebben begrip voor het argument van systeemoptimalisatie, maar vragen hoe het met de gemaakte keuze gesteld is met benodigde innovaties en met het consumentenrecht. Deze keuze is vergelijkbaar met de keuze destijds voor de slimme meter. Is het niet zo dat door deze gecreëerde monopolie positie nieuwe ontwikkelingen uitblijven? De regering heeft de keuze mede gemaakt vanwege de verschillende en tegenstrijdige reacties vanuit het veld. Is deze patstelling nu niet eerder een reden om een gedegen onderzoek naar de beprijzing van afleversets te doen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de gebouweigenaar met deze Warmtewet de belangrijke taak krijgt om in een eerste levensbehoefte te voorzien. De kwaliteit van de leidingen hebben grote invloed op de veiligheid en betrouwbaarheid van de levering. Een compensatieregeling voor die gevallen waarbij de betrouwbaarheid en veiligheid niet is gewaarborgd is volgens deze leden van ook zeker van belang. De consument moet niet van het kastje naar de muur gestuurd worden en de leden van de VVD-fractie zijn dan ook van mening dat het aanspreekpunt voor de compensatieregeling bij de warmteleverancier ligt. Hoe kan voorkomen worden dat de warmteleverancier te lang moet wachten op een teruggave van de compensatiegelden van een gebouweigenaar? Kan de regering zeker stellen dat, mochten er tussen een gebouweigenaar en een warmteleverancier andere afspraken worden gemaakt, de consument daar niet de dupe van is?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten of in het geval van het ontbreken van een rechtstreekse leveringsovereenkomst tussen de externe warmteleverancier en de verbruikers op het inpandige warmtenet, de externe warmteleverancier alleen een verzoek om afsluiting hoeft af te handelen of storingscompensatie hoeft uit te keren waar het gaat om de centrale aansluiting van de gebouweigenaar en niet voor elke individuele afnemer.
De veiligheid van een warmtenet is voor de leden van de VVD-fractie van groot belang. Kan de regering aangeven hoe het voorstel om de veiligheid van warmtenetten buiten de Warmtewet te waarborgen wordt opgepakt? Is de regering van plan gesprekken aan te gaan om bijvoorbeeld de bestaande ISSO richtlijnen verder uit te breiden?
Een correcte verrekening van de gebruikte warmte is van belang. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat individuele gebruiksmeters zorgen voor bewustzijn van energieverbruik. Hierdoor wordt de gebruiker gestimuleerd duurzamer om te gaan met energie. Het doorbereken van de kosten van een warmtekostenverdeler is hier een logisch gevolg van. Wel vragen deze leden of dit in alle gevallen proportioneel is. Ziet de regering de mogelijkheid voor uitzonderingen voor hele kleine ruimtes of ruimtes die weinig tot geen energie gebruiken? Wordt voor gebruiker inzichtelijke welk deel van de kosten dit betreft?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat bij het kopen of huren van een huis of bedrijfspand, de energiekosten meegenomen moeten worden in de beslissing. Een correctiefactor voor energiegebruik heeft daarom voor deze leden niet de voorkeur. Een correctiefactor stimuleert duurzaamheid niet. Zij zien liever dat de verhuurder of VvE de huurders of eigenaren van huizen of andere panden helpen met het verduurzamen waardoor de energierekening lager wordt. Gezien de in het wetsvoorstel geschetste situaties vragen de leden van de VVD-fractie de regering de uitsluiting van een correctiefactor voor nieuwbouw te verbieden en terughoudendheid van een correctiefactor in bestaande bouw te stimuleren.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de mogelijkheid om correctiefactoren toe te passen alleen voor bestaande bouw in de wet wordt opgenomen. Is het zo, dat in de nieuwbouw woningen niet alleen goed geïsoleerd zijn, maar ook standaard opgeleverd worden met individuele meters? En waarom wordt de toepassing van die correctiefactor niet verplicht gesteld?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen nadere toelichting waarom correctiefactoren alleen voor bestaande bouw worden opgenomen. Waarom is de huidige isolatie voldoende om correctiefactoren niet toe te staan? Is hier onderzoek naar gedaan? Deze leden vragen bovendien of het niet algemeen verplicht toepassen van correctiefactoren niet tot ongelijke situaties leidt tussen bewoners van verschillende gebouwen.
De leden van de VVD-fractie achten storingen in een complex systeem zoals een warmtenet onvermijdelijk. Warmte is een eerste levensbehoefte waardoor moet worden voorkomen dat storingen te vaak en te lang voor komen. Een regeling voor storingscompensatie is volgens deze leden een goed middel om te veel of te lange storingen te voorkomen. De financiële prikkel van een storingscompensatie moet bij de leverancier zorgen voor goed onderhoud aan het warmtenet. Zij lezen dat er gekozen is voor een tijdvak van 24 uur waarin de storing opgelost moet zijn. Waarom is er voor 24 uur gekozen? Welke impact heeft 24 uur geen warmte voor een huishouden? Deze leden vragen de regering te onderzoeken of dit tijdvak ingeperkt kan worden.
De leden van de VVD fractie zijn voorstander van een experimenteerruimte. Innovatie zorgt voor slimmere oplossingen waarmee wij onze energievoorziening nog betrouwbaarder, betaalbarder en schoner maken. De keuze voor een experimenteerruimte waarbij beide Kamers van de Staten-Generaal worden geïnformeerd spreekt voor deze leden dan ook aan.
De leden van de CDA fractie vragen of experimenten slechts kunnen worden toegekend aan een netbeheerder en leverancier na een toets van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de in het wetsvoorstel en nadere regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te noemen voorwaarden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om aan te geven van welke artikelen van het voorliggende wetsvoorstel bij een experiment kan worden afgeweken. Ook willen deze leden weten of het experimenteerartikel de ruimte biedt om ook van andere, gerelateerde regelgeving af te wijken. Tevens vragen zij waarom alleen een leverancier het verzoek kan doen tot een experiment. Tot slot willen de voorgenoemde leden weten of er een maximum termijn aan de experimenten zal worden gesteld, en zo niet, waarom niet.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat alleen leveranciers om een ontheffing kunnen vragen om gebruik te maken van de experimenteerruimte. Waarom wordt deze mogelijkheid niet aan netbeheerders geboden?
De leden van de VVD-fractie zien dat warmtenetten (zowel de warmteopwekking, het transport en de levering) momenteel een gesloten systeem zijn. Deze leden zien warmte niet als een los product maar als een invulling van de energiebehoefte. Warmte kan de rol van gas vervangen en daarom moet warmte volgens deze leden ook hetzelfde gereguleerd worden. Bedrijven die warmte overhebben en die toegang willen op een warmtenet moeten deze toegang kunnen krijgen. Het gebruik van restwarmte is volgens de leden van de VVD-fractie beter dan het verloren laten gaan van deze restwarmte. In de toekomst zien deze leden dan ook graag een gereguleerd net die beheerd wordt door een netbeheerder en verschillende marktpartijen die warmte leveren en warmte verkopen. Hiervoor is heldere regulering nodig en laagdrempelige toegang tot het net voor duurzame warmtebronnen. Hoe ziet de regering dit? Ziet de regering dit wetsvoorstel als een tussenstap naar een algemene energiewet?
Voor een volwassen warmtesysteem moeten we nu een transitie door. Een transitie waarin de kosten van warmtenetten over een kleine groep verdeeld worden maar waarbij ook gezien wordt door de leden van de VVD-fractie dat de kosten voor gasnetten over een steeds kleinere groep moeten worden verdeeld door de afbouw van de gasnetten in ons land. Kan de regering toelichten hoe zij het verloop van kosten voor het net zien over de komende jaren? Is het denkbaar dat de kosten voor gasnetten en warmtenetten bij elkaar opgeteld worden en dan verdeeld over het aantal aansluitingen?
Iedereen wil altijd warm kunnen douchen en het huis lekker kunnen verwarmen. Hiervoor is leveringszekerheid van belang. Deze leden vragen de regering hoe dit zit bij warmte. Hoe kan een leverancier met een enkele aansluiting altijd warmte garanderen? Graag een reflectie hierop van de regering.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering wel de mogelijkheid tot onderhandeling voor toetreding van andere warmteproducenten op warmtenetten wil bevorderen, maar nog niet wil overgaan op daadwerkelijke open netten. De voorgenoemde leden vragen of de regering van mening is dat op termijn warmtenetten wel opengesteld zouden moeten worden voor meerdere producenten, en zo niet, wat dat betekent voor de ontwikkeling van warmtenetwerken Ook vragen deze leden welke doelstelling en verwachtingen de regering heeft van de gekozen tussenvorm in de wetgeving tussen open en gesloten warmtenetten, en wanneer daaraan is voldaan.
De leden van de D66-fractie vragen de regering om verder te onderbouwen waarom de kosten van open netten niet opwegen tegen de baten van verdere marktwerking. Heeft de regering hier een studie naar gedaan?
Deze leden vragen de regering om aan te geven of zij van mening is dat bij de Warmtewet netwerk en leverantie op termijn wel van elkaar gescheiden zouden moeten worden en er een onafhankelijke netwerkbeheerder moet komen. En zo ja, op welke manier en welke termijn wil ze dat dan wil invullen, onder welke voorwaarden en welke stappen zouden moeten worden genomen in de wetgeving? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie vragen welke partij bij grotere warmtenetten de rol van onafhankelijke systeembeheerder op zich neemt, en aan welke regels en voorwaarden deze systeembeheerder moet voldoen.
Deze leden merken op dat hoofdinfrastructuur van grootschalige warmtenetten vaak stuiten op een onrendabele top. Zij vragen de regering welke mogelijkheden zij ziet om dit op te lossen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering spreekt van de ontwikkeling van «open netten», waarmee een aantal knelpunten zouden worden weggenomen. Vervolgens wordt in de tekst een systeem van derden toegang of third party access (TPA) noodzakelijk geacht. Graag zouden deze leden de meerdere varianten, meer uitgewerkt en op een rijtje gezet zien. Wat moeten zij zich voorstellen bij «must-run» situaties met onvoldoende rendement? Is de regering van mening dat de marktontwikkeling achterblijft? Zo ja, waar komt dat door? Waarom wordt nettoegang van nieuwe producenten niet dwingend voorgeschreven? Is dit nu niet juist prikkelend voor de ontwikkeling van nieuwe netten en bevordert dit daarnaast niet meer transparantie? Is de door de regering voorgestelde vorm van «onderhandelende toegang» niet een gemankeerde vorm van ongewenste marktprotectie? De regering spreekt wel van derden toegang, maar het wetsvoorstel voorziet hier vervolgens niet in. Hierdoor wordt warmteklanten onthouden dat zij kunnen kiezen uit meerdere warmteleveranciers, vergelijkbaar met huidige situatie bij de gas- en elektriciteitsmarkt. Volgens de regering is er door de beperkte omvang van de netten in Nederland, onvoldoende sprake van voldoende marktpartijen. Naar mening van de leden van de SP- fractie komen ze er met deze wijze van handelen door de regering ook niet. Waarom wordt onafhankelijk netbeheer niet geregeld op de wijze als door toenmalig SP-Tweede Kamerlid Jansen, per amendement (Kamerstuk 32 839 nr.22) voorgesteld, bij de eerdere behandeling van een wijziging van de Warmtewet in 2013? Via dat amendement zou mogelijk gemaakt worden dat netwerken waar meerdere leveranciers in voeden, binnen twee jaar tegen boekwaarde worden overgedragen aan een onafhankelijk netbeheerder. Deze leden ontvangen graag een reactie op genoemd amendement.
Daarnaast graag reflectie op de voor- en nadelen van het instellen van één nationaal tarief, ongeacht welke (hoeveelheden) netten er bij de afnemer liggen.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het eens met het verruimen van de mogelijkheden voor derdentoegang voor producenten voor betere afstemming tussen warmtevraag en warmteaanbod in een regio. Restwarmte kan hiermee beter worden benut. Tegelijkertijd is het van belang dat wordt gezocht naar de duurzaamste optie in een regio. Genoemde leden wijzen op de motie Dik-Faber (Kamerstuk 31 510, nr. 58) die verzoekt geen publieke middelen in te zetten voor een leiding voor restwarmte uit kolencentrales. Op welke manier wordt deze motie uitgevoerd? Hoe wordt voorkomen dat de levering van restwarmte vervuilender is aan de bron dan duurzame alternatieven?
Deze leden vragen toelichting op de opmerking dat de regering de ontwikkeling van een onafhankelijke systeembeheerder in diverse regio’s onderschrijft. Is het de bedoeling om onafhankelijk systeembeheer in publieke handen de algemeen geldende norm te laten worden? Zo ja, op welke termijn?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom wordt gekozen voor «onderhandelde toegang» voor warmteproducenten. Levert dit geen belemmering op voor kleinere producenten? Waarom is niet gekozen voor gereguleerde toegang, waarbij moet worden voldaan aan vooraf gestelde voorwaarden en regels?
De leden van de CDA-fractie vragen of voor iedereen inzichtelijk wordt met hoeveel CO2-uitstoot de levering van warmte gepaard gaat in verhouding met gas. Kan de regering toelichten voor wie deze rapportages mag inkijken en welke eisen aan deze rapportages gesteld worden?
Deze leden vragen hoe ervoor gezorgd gaat worden dat de geleverde warmte stap voor stap duurzamer wordt.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of in de algemene maatregel van bestuur waarin eisen worden gesteld met betrekking tot de informatie over duurzame warmteproductie ook een onderscheid wordt gemaakt tussen echt duurzaam zoals geothermie en klimaat gestuurde WKO’s en overig fossiel zoals afvalwarmte. Ook willen deze leden weten of er specifieke duurzaamheidscriteria worden opgesteld waaraan duurzame warmte moet voldoen. Zo ja, op welke manier wordt dat vorm gegeven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het een goed voorstel om de warmteleverancier te verplichten om te rapporteren over duurzaamheid. Waarom wordt de leverancier echter niet verplicht om direct hierover te rapporteren aan de klant?
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden de regering ziet om meer profijt ten bate van duurzaamheid te verkrijgen vanuit de rapportages betreffende geleverde warmte. Op welke wijze wordt er voor gewaakt, dat de rapportageverplichting, geen oncontroleerbare en niet afrekenbare papieren werkelijkheid wordt?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet is gekozen voor het wettelijk stellen van duurzaamheidseisen aan warmtelevering, bijvoorbeeld op basis van de CO2-emissie, zodat niet-duurzame warmte kan worden uitgesloten op het warmtenet.
Deze leden vinden het goed dat een rapportageverplichting over duurzaamheid wordt gesteld. Zij vragen waarom niet gekozen wordt voor een verplichting richting de afnemer, naast de eis van transparantie in het bestuursverslag.
De leden van de CDA-fractie vragen of het handhavingsplan van de ACM voorziet in een hoog beschermingsniveau voor gebruikers.
Deze leden vragen of een overzicht gegeven kan worden van de handhavingsactiviteiten van de ACM op grond van de Warmtewet sinds de inwerkingtreding van de Warmtewet.
De leden van de SP-fractie vragen wat er wordt precies wordt bedoeld met de zin dat «een verregaande transparantie over het handhavingsbeleid ervoor zorgt dat marktpartijen mogelijk beter in staat zijn om eventuele handhavingsrisico’s te calculeren». Waaraan denkt de regering bij de door haar bedoelde niet-riskante overtredingen?
De leden van de D66-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom grensoverschrijdende dienstverlening niet mogelijk zou zijn. Kunnen vanuit de grensgebieden, niet aan België en Duitsland geleverd worden, en andersom?
Artikel I, onderdelen A en B
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de door de regering voorgestelde nota van wijziging aansluit bij de wens om de transitie naar een duurzame energievoorziening voor de bebouwde omgeving vorm te geven. Een gasaansluiting die verdwijnt is volgens deze leden een grote stap. Mensen zijn gewend te koken op gas of hebben apparatuur op gas. De leden van de VVD-fractie zien de noodzaak om minder gas te gebruiken en zijn daarom van mening dat er door burgemeester en wethouder een gebied moet worden kunnen aangewezen waar geen gas meer wordt aangelegd. Door de ontwikkelingen in de bouwsector kunnen nieuw te bouwen woonwijken gemakkelijk zonder een gasaansluiting worden aangelegd en de leden van de VVD-fractie zien een aardgasaansluitingsloze wijk dan ook als de nieuwe standaard. De netbeheerder krijgt hierin een belangrijke rol. De netbeheerder en de gemeente hebben een gezamenlijke rol om te zoeken naar een optimale aansluiting. Hoe ziet de regering dit? Hoe kan een gemeente in een bestaande wijk kiezen voor een andere aansluiting dan gas? Hoe worden bewoners en bedrijven betrokken bij de keuze om geen gas meer aan te leggen?
Artikel I, onderdeel E
De formules in de Warmteregeling gaan uit van het NMDA-principe. Is het dan ook zo dat de aansluitbijdrage zit hier al onderdeel van uitmaakt, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Door het tarief voor aansluiting apart te definiëren worden het extra kosten die de referentie niet heeft. Deelt de regering de opvatting dat de warmteklant dit bedrag dan eigenlijk dubbel betaalt?
Artikel I, onderdeel F
De leden van de CDA-fractie constateren dat het NMDA- principe uit ging van een gedegen onderhoud van de ketel. Daarop is een de oorspronkelijke termijn van 4 uur gebaseerd, met de bijhorende kosten voor vermeden onderhoud. Is de verhoging van de periode voor compensatie naar 24 uur een ondermijning van het NMDA-uitgangspunt? Is het mogelijk om als alternatief te overwegen om de kosten van onderhoud van de ketel uit de Warmteregeling te halen om een eerlijke vergelijking te borgen?
Nota van wijziging
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de aankondiging van de nota van wijziging en de nota van wijziging ten aanzien van de gasaansluitplicht. Deze leden vragen of het de verwachting is dat gemeenten gebieden gaan aanwijzen. Worden gemeenten hierbij ondersteund? Zou het van toegevoegde waarde zijn als aan de aanwijzing van gasloze gebieden geschiedt vanuit een structurele samenwerking met netbeheerder en provincie?. Hoe wordt in het amendement geborgd dat gemeenten bij de aanwijzing van gebieden bewoners, bedrijven, netbeheerders van elektriciteit en gas en energie- en warmteleveranciers worden betrokken? Waarom kiest de regering er niet voor om een gasaansluiting alleen bij hoge uitzondering onder bepaalde voorwaarden toe te staan bij nieuwbouw, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vinden het positief dat de regering met een nota van wijziging is gekomen om de verplichte gasaansluiting bij nieuwbouwwoningen te laten vervallen, waardoor bij nieuwbouw onmiddellijk de overstap kan worden gemaakt naar duurzame vormen van warmtevoorziening. De voorgenoemde leden vragen de regering om aan te geven waarom zij wel van een gasnet uit blijft gaan en er niet voor heeft gekozen om een «duurzaam, tenzij» regime te hanteren. In welke situaties van nieuwbouw van kleingebruikers is de regering van mening dat het beter is dat nog steeds wel een gasnet met gasaansluitingen wordt aangelegd?
De leden van de D66-fractie vragen de regering of de bepaling dat een gasaansluiting niet langer verplicht is bij nieuwbouw ook geldt voor grootschalige renovatie. Ook willen deze leden bevestigen dat het vervallen van de aansluitplicht niet alleen geldt voor woningen, maar ook voor andere kleingebruikers zoals winkels, horeca et cetera.
De leden van de D66-fractie vragen de regering op welke manier zij uiteindelijk niet alleen nieuwbouw, maar ook bestaande bouw van het gasnet zou willen halen. Deze leden merken op dat veel gasnetten tegen het einde van de levensduur komen, en dat de netwerkbeheerders voor de vraag komen te staan of zij wel of niet het hele gasnet gaan vervangen, of dat er een alternatief in de wijk wordt aangelegd. De voorgenoemde leden willen weten welke stappen de regering wil zetten om de omslag van gas naar duurzaam bij deze natuurlijke vervangingsmomenten te bewerkstelligen. Ook zijn zij benieuwd wie volgens de regering de kosten van het vervangen van de CV-ketels en huishoudelijke apparatuur zal dragen.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of een aanwijzing van een gebied als all electric kan worden geweigerd wanneer het aanwezige elektriciteitsnet de benodigde capaciteit daarvoor mist, of dat in een dergelijk geval de netwerkbeheerder voor elektriciteit de aanwijzing krijgt om de capaciteit te verhogen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er eindelijk een voorstel van de regering is gekomen om de gasaansluitplicht weg te nemen. Dit voorstel is een stap in de goede richting maar gaat volgens deze leden echter niet ver genoeg. Tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer over dit onderwerp op 27 juni j.l. was er een duidelijke consensus van netbeheerders en andere experts en belanghebbenden dat het beter is de gasaansluitplicht voor nieuwbouw in zijn geheel te schrappen. Het voorstel dat nu voorligt zorgt voor een «wel aardgas, tenzij»-beleid. Gezien de opgave waar we voor staan op het gebied van de energietransitie en klimaatverandering kan er beter een «geen gas, tenzij»-beleid worden ingevoerd. Is de regering het hiermee eens en is zij bereid de nota van wijziging hierop aan te passen?
De leden van de SP-fractie menen dat de naam van de voorgestelde nota van wijziging bij het wetsvoorstel wijziging van de Warmtewet, de inhoud niet dekt. Naar mening van deze leden is de wijziging van de Warmtewet slechts gebruikt is als haakje, om slechts een beperkte wijziging van de Gaswet te doen. Een doorzichtige manier om een verdergaande discussie over bijvoorbeeld de splitsingswet te vermijden.
Voorliggend voorstel borduurt verder op zaken die nu al mogelijk zijn, zelfs zonder experimenteerwet. Het aansluiten van gas is uitgezonderd indien er een warmtenet aanwezig is, of wordt gepland in een door de gemeente opgesteld warmteplan. Het aansluiten van gas is uitgezonderd in een gebied waar een netbeheerder niet op economische voorwaarden een gastransportnet in werking kan hebben, onderhouden of ontwikkelen.
De mogelijkheid die nu geboden wordt, is een verruiming van twee genoemde uitzonderingsgronden. Met andere woorden: aansluitingen van kleinverbruikers op een nieuw aan te leggen (deel van een) gastransportnet.
De regering heeft nadrukkelijk niet gekozen voor een compleet verbod op gasaansluitingen voor nieuwbouw. Naar mening van de leden van de SP-fractie een gemiste kans. Kan de regering uitleggen waarom het recht van een gasaansluiting voor bijvoorbeeld een individuele nieuwbouwwoning, prevaleert boven een kans om werkelijk door te pakken op een werkelijke transitie naar hernieuwbare energie.
Door het balletje bij gemeenten te leggen, heeft de regering naar mening van de leden van de SP-fractie gekozen voor de makkelijke weg. Regie en verantwoordelijkheid bij gemeenten. Hiermee heeft de regering zich op een papieren charmante wijze ontdaan van moeilijke vragen, ingewikkelde vraagstukken en moeilijke keuzes. Met deze halfslachtige oplossing, bevredigt de regering ogenschijnlijk de behoeften vanuit de politiek, zonder zich daarbij gedwongen te voelen tot het maken van nodige, maar soms pijnlijke keuzes.
Kan de regering – nogmaals – uitleggen waaruit de winst van voorliggend voorstel bestaat ten opzichte van de experimenteerwet?
Kan de regering uitleggen, op welke wijze ongewenste lock-in van bijvoorbeeld kolencentrales in het warmtenet, met dit voorstel voorkomen worden? Het voorstel spreekt immers van een «alternatieve energie-infrastructuur waarmee kan worden voorzien in de verwachte warmtebehoeften in het aan te wijzen gebied». Zet de regering met de keuze voor deze brede formulering niet de deur open voor al te gemakkelijke fossiele keuzes? Moet er niet één op één worden ingezet op waarlijk hernieuwbare en integrale oplossingen zoals warmtepompen geothermie, zon en wind? In het voorstel wordt gesproken van een de facto onomkeerbare stap. Dat is dit voorstel net zo goed; niet optimaal, geeft ruimte voor problemen maar is onomkeerbaar, zo zeggen de leden van de SP-fractie.
Wie legt in opdracht van de gemeente een warmtenet aan? Wordt dat met deze keuze niet automatisch overgelaten aan de markt? Hoe wordt voorkomen dat de zo nodige landsbrede energietransitie stokt, nadat de krenten uit de pap zijn gehaald en het laaghangende fruit is geplukt? Wie is verantwoordelijk voor de meer ingewikkelde gebieden?
Voorliggend voorstel doet nadrukkelijk geen uitspraken over wat met de oude gasinfrastructuur dient te gebeuren, of en op welke wijze het net gesocialiseerd wordt, wie er opdraait voor welke kosten, wat het doet met eigendomsverhoudingen en wat de beste keuzes zijn om zo snel en verantwoord als mogelijk werkelijk minder afhankelijk te worden van fossiele bronnen. Het voorstel biedt op geen enkele wijze inzicht in de wijze waarop oude dorpen en stadswijken de zo noodzakelijke energietransitie mede kunnen gaan inzetten. Krijgen we vanwege het vermijden van pijnlijke keuzes, wederom te maken met segregatie? Ditmaal de segregatie van duurzame wijken ten opzichte van wijken die niet los kunnen komen van fossiel?
Wat is nu de concrete winst die wordt behaald door deze papieren ingreep? Immers het amendement Bosman, links – of rechtsom aangenomen via Warmtewet of voortgang energietransitie, vraagt nog altijd om een samenloopregeling. Hadden wij niet in het kader van de Omgevingswet afgesproken af te zien van overbodige dubbele en naar elkaar verwijzende wetgeving?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet is gekozen voor het volledig schrappen van de gasaansluitplicht voor alle nieuwbouw. Leidt het nu nog aansluiten van woonwijken op het gasnet niet tot desinvesteringen voor zowel netbeheerders als woningeigenaren, gezien de breed gedeelde noodzaak van een grootschalige warmtetransitie en het verkleinen van de afhankelijkheid van aardgas? Geeft het niet veel meer duidelijkheid aan bewoners, netbeheerders en investeerders wanneer de aansluitplicht wordt geschrapt of wanneer wordt gekozen voor «nee, tenzij»?
Deze leden vinden het goed dat lokale overheden een regierol krijgen in de verduurzaming van warmtelevering. Wat is de rol van de gemeenteraad bij deze keuzes? Zij vragen bovendien op welke manier regionaal naar de juiste oplossingen wordt gezocht. Op welke manier worden netbeheerders betrokken bij deze keuzes? Geeft voorliggend wetsvoorstel de juiste prikkel om te kiezen voor het beste alternatief vanuit duurzaamheidsoogpunt en vanuit kostenoogpunt? Op welke manier wordt bij lokale keuzes aangesloten bij de landelijke visie op de warmtetransitie?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de regering wil omgaan met gasaansluitingen in de bestaande bouw, bijvoorbeeld bij vernieuwbouw en herstructurering. Krijgen gemeenten hierin ook een regierol?
De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs
Adjunct-griffier van de commissie, De Vos