Vastgesteld 19 mei 2017
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Opvattingen van de Caribische openbare lichamen |
2 |
3. |
Afwijkende regels |
2 |
4. |
Uitvoering verkiezingen |
3 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer. Het betreft hier de tweede lezing van het onderhavige grondwetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie zijn eerder akkoord gegaan met het instellen van een kiescollege voor de Eerste Kamer. Zo wordt bewerkstelligd dat personen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten wel stemrecht voor het vertegenwoordigende orgaan op Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben, mits zij voldoen aan de voorwaarden, maar niet voor de Eerste Kamer. De leden van de VVD-fractie benadrukken nog eens dat zij van mening zijn dat het kiesrecht voor de Eerste Kamer voorbehouden moet blijven aan personen met de Nederlandse nationaliteit. Dat geldt overigens ook voor de Tweede Kamer.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de wens van de regering om de staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een grondwettelijke basis te geven en een kiescollege voor de Eerste Kamer in te stellen. Wel hebben deze leden nog een enkele vraag over het voorliggende voorstel.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het voorstel tot Verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor Caribische openbare lichamen en het regelen van een kiescollege voor de Eerste Kamer, en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het van belang is dat de openbare lichamen een grondwettelijke basis krijgen.
Ten tijde van de eerste lezing waren de inhoudelijke opvattingen van Bonaire en Sint Eustatius over deze grondwetswijziging niet bekend. De leden van de VVD-fractie vragen de regering of de inhoudelijke opvattingen inmiddels wel bekend zijn en zo ja, wat die opvattingen zijn.
De leden van de D66-fractie merken op dat de eerste lezing van de voorliggende Grondwetswijziging plaatsvond voor de evaluatie van 10-10-10 en dat deze tweede lezing na die evaluatie plaatsvindt. Deze leden lezen in het advies van de Raad van State dat na de evaluatie van 10-10-10 zou worden bepaald wat het staatsrechtelijke eindmodel van de eilanden zou worden, namelijk, eigensoortige openbare lichamen of alsnog gemeenten, zij het wellicht bijzondere gemeenten. Deze leden vragen of die vraag uitdrukkelijk op tafel heeft gelegen na het evaluatierapport. Indien dat het geval was, op welke manier is dit dan besproken, wat waren de overwegingen en hoe zijn de besturen van de eilanden daarbij betrokken geweest? Indien dat niet het geval was, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen aandacht voor het feit dat het vierde lid van het voorgestelde artikel 132a de mogelijkheid schept dat voor de BES-eilanden regels worden gesteld die afwijken van de regels in het Europese deel van Nederland. Welke waarborgen biedt het grondwetsartikel voor de eilanden, anders dan dat gemotiveerd moet worden waarom voor een afwijkende regeling is gekozen?
De leden van de D66-fractie lezen dat met artikel 132a lid 3 de Grondwet zodanig wordt aangepast dat, vanwege het bijzondere karakter van de eilanden, de regelgeving in Caribisch Nederland kan afwijken van de regelgeving in Europees Nederland. De voornoemde leden vragen de regering om uitdrukkelijk te bevestigen dat dit niet van invloed is op artikel 1 van de Grondwet dat de grondrechten van alle Nederlanders waarborgt.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het van belang is om heldere criteria te hanteren om te bepalen wanneer en op welke punten de wetgeving op Caribisch Nederland blijft afwijken van Europees Nederland. Deze leden zien dat sommige ministeries, zoals OCW, wetswijzigingen vrijwel altijd ook op de eilanden van toepassing verklaren, terwijl bij andere ministeries, zoals SZW, dit veel minder het geval is. Deze leden willen weten of er wel een afwegingskader met heldere criteria bestaat om te bepalen of Nederlandse wetgeving wél of níet op de Caribische eilanden (op termijn) wordt ingevoerd. Zo ja, wanneer kan de Kamer dat afwegingskader ontvangen? Zo nee, op welke manier wordt dan geborgd dat er bij de besluitvorming over welke wetgeving wel en welke wetgeving niet van toepassing is op de eilanden, geen sprake is van willekeur?
De leden van de D66-fractie merken op dat er bij 10-10-10 was afgesproken om in eerste instantie legislatieve terughoudendheid te betrachten, waarbij op termijn geleidelijk meer de Nederlandse wetgeving zou gaan gelden. De leden van de D66-fractie vragen de regering of nu na de evaluatie van 10-10-10 ook een plan met tijdlijn en einddatum is uitgestippeld om de geleidelijke invoering van verdere wetgeving te regelen en te bepalen welke wetgeving wanneer op de eilanden zal worden gemoderniseerd of aangepast. Zo ja, wanneer kan de Kamer die tijdlijn ontvangen? Zo nee, op welke manier wil de regering er dan voor zorgen dat de geleidelijke invoering van de wetgeving niet stagneert?
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over de armoede en sociale problematiek op de eilanden. Deze leden zijn van mening dat de mogelijkheid tot afwijkende wetgeving op de eilanden niet mag leiden tot een onderscheid tussen Nederlanders in Europees Nederland en Nederlanders in Caribisch Nederland ten aanzien van het recht op een gelijkwaardige levensstandaard. Deze leden vragen of de regering dit onderschrijft en hoe de regering dit in de toekomst gaat waarborgen. Daarbij willen deze leden weten wanneer er meer duidelijkheid is over het sociaal minimum op de eilanden. Ook vragen deze leden of er voor verschillende groepen op de eilanden gegevens worden bijgehouden en koopkrachtplaatjes worden gemaakt, opdat beter integraal inkomensbeleid kan worden gevoerd dat recht doet aan alle Nederlanders.
De concrete uitwerking van deze grondwetswijziging zal plaatsvinden door middel van een uitvoeringswet kiescollege BES. De leden van de VVD-fractie wachten dat wetsvoorstel uiteraard af, maar pleiten wel voor een zo efficiënt mogelijke oplossing voor het instellen van het kiescollege. Kan de regering reeds nu ingaan op de hoofdlijnen van deze uitvoeringswet? Zal er voor de drie eilanden gezamenlijk één kiescollege worden ingesteld, dan wel voor elk eiland afzonderlijk een kiescollege? Zij vernemen graag of het mogelijk is dat de verkiezingen voor het kiescollege samenvallen met de verkiezingen voor de eilandsraden. Is het mogelijk dat kiezers slechts één stembiljet krijgen, en dat dit slechts gedifferentieerd is naar personen met en personen zonder kiesrecht voor het kiescollege? Gaarne krijgen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering.
De fungerend voorzitter van de commissie, Pia Dijkstra
De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx