Dit wetsvoorstel beoogt de rechtszekerheid in het economisch verkeer te versterken door de kwaliteit van het handelsregister en de slagvaardigheid van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) bij de uitvoering van de handelsregistertaak te vergroten. Het wetsvoorstel strekt in de eerste instantie tot uitvoering van de aanbevelingen naar aanleiding van de evaluatie van de Handelsregisterwet 2007. De resultaten van het evaluatieonderzoek en de reactie daarop van de Minister van Economische Zaken zijn op 25 februari 2013 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13, 33 562, nr. 1; hierna: evaluatiebrief).
Daarnaast worden in dit wetsvoorstel enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen geregeld. Zo wordt de rol versterkt die de KvK speelt bij de bestrijding van malafide praktijken in het handelsverkeer. De regels voor de ontbinding van rechtspersonen worden aangescherpt. Ook creëert dit wetsvoorstel een wettelijke basis voor de terugmelding van onjuistheden in niet-authentieke gegevens, de zogenoemde inputfinanciering door bestuursorganen bij het raadplegen van het handelsregister, de uitgifte van de Legal Entity Identifier door de KvK en de opname van het gegeven «indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen» in het handelsregister. Verder wordt in de Handelsregisterwet 2007 het voorbehoud verankerd voor de KvK met betrekking tot het databankenrecht op grond van artikel 2 van de Databankenwet. Tot slot zijn er enige technische aanpassingen doorgevoerd.
Aangezien dit wetsvoorstel mede voorziet in een wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt de toelichting mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie gegeven.
De artikelen in deze toelichting verwijzen naar de Handelsregisterwet 2007, tenzij anders is aangegeven.
Artikel 63 bevat een evaluatiebepaling: de Minister van Economische Zaken dient binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 2007 een verslag te zenden aan de Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de Handelsregisterwet 2007 in de praktijk. Het betreffende evaluatieonderzoek is uitgevoerd in 2012 door het onderzoeksbureau Berenschot over de periode 2008–2011, waarbij enkele ontwikkelingen in 2012 nog meegenomen konden worden. Het onderzoeksbureau werd begeleid door een commissie, samengesteld uit drie leden van de Gebruikersraad Handelsregister – het overlegorgaan dat op grond van artikel 52 is ingesteld – en een vertegenwoordiger van de toenmalige Kamer van Koophandel Nederland.
Berenschot heeft op 25 juli 2012 een rapport uitgebracht dat gematigd positief is over wat er in de beoordelingsperiode 2008–2011 is bereikt. De wijziging van de Handelsregisterwet 1996 is qua opzet doeltreffend geweest, de beoogde resultaten van de wetsartikelen, voor zover in werking getreden, zijn gehaald en de Handelsregisterwet 2007 kent geen fundamentele onduidelijkheden of grote hiaten, aldus Berenschot. Berenschot maakt zich wel zorgen over het verdere verloop van de implementatie van de Handelsregisterwet 2007, vooral wat de kwaliteit van het handelsregister en administratieve lasten betreft.
Het rapport wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen. Met inachtneming van de evaluatiebrief vormen deze aanbevelingen de basis van de onderliggende wetswijziging. Daarnaast worden in dit wetsvoorstel enkele andere, aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen opgenomen, waarvan regeling noodzakelijk wordt geacht. Deze onderwerpen worden toegelicht in paragraaf 3 van deze memorie van toelichting.
De Handelsregisterwet 2007 onderscheidt twee typen gegevens: authentieke en niet-authentieke gegevens. Authentieke gegevens mogen door bestuursorganen zonder nader onderzoek worden gebruikt. Op authentieke gegevens rust een zwaarder kwaliteitsregime met een verplichte terugmelding van onjuistheden in die gegevens, en de daaraan verbonden onderzoeksplicht door de KvK naar die onjuistheden.
Op grond van artikel 30 zijn bestuursorganen verplicht om bij de vervulling van hun taken authentieke gegevens uit het handelsregister te gebruiken. Voor deze verplichting is in artikel 59, eerste lid, een overgangsbepaling opgenomen: gedurende een periode van zes jaar kunnen bij ministeriële regeling bestuursorganen worden aangewezen voor wie de in artikel 30 genoemde verplichting uitsluitend geldt. Artikel 30 is, gelijktijdig met artikel 31 inzake de eenmalige gegevensverstrekking, pas per 1 januari 2015 in werking getreden. De directeur-generaal van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is per die datum aangewezen als eerste bestuursorgaan dat onder de werking van artikel 30 is komen te vallen. De bovengenoemde periode van zes jaar is dus per 1 januari 2015 aangevangen, zodat uiterlijk per 1 januari 2021 het verplicht gebruik van authentieke gegevens voor alle bestuursorganen een feit is. Bestuursorganen hebben tot die datum de gelegenheid om de aansluiting op het handelsregister te realiseren.
Voorts zijn bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht op grond van het nog niet in werking getreden artikel 32 verplicht tot terugmelding van onjuistheden betreffende authentieke gegevens. De verplichting geldt, indien een bestuursorgaan gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven dat hij verstrekt heeft gekregen uit het handelsregister, dan wel over de juistheid van het ontbreken van een authentiek gegeven in het handelsregister. Uitgangspunt is dat bestuursorganen de verschillen tussen de in het register opgenomen gegevens en de werkelijkheid terugmelden. Hierdoor wordt de kwaliteit van de informatie in het handelsregister bewaakt. In artikel 59, tweede lid, is eveneens voorzien in een overgangsbepaling met betrekking tot de inwerkingtreding van artikel 32. Bestuursorganen, die aangeven dat zij aan de terugmeldplicht kunnen voldoen, worden daartoe bij ministeriële regeling aangewezen. Artikel 32 is, zoals eerder aangegeven, nog niet in werking getreden.
De wet spreekt zich niet expliciet uit over de vraag of ook onjuistheden met betrekking tot niet-authentieke gegevens die op basis van handelsregister verstrekt worden, door bestuursorganen dienen te worden teruggemeld. In de evaluatiebrief is aangegeven dat er geen beletsels zijn om de verplichting tot terugmelding van onjuistheden met betrekking tot niet-authentieke gegevens wettelijk te verankeren. Het wetsvoorstel voorziet hierin. Bestuursorganen dienen terug te melden op een niet-authentiek gegeven, indien ze het gegeven verstrekt hebben gekregen voor de uitoefening van de publieke taak. In tegenstelling tot het gebruik van authentieke gegevens zijn bestuursorganen niet verplicht om gebruik te maken van niet-authentieke gegevens uit het handelsregister. Dat betekent dat er geen verplichting tot terugmelding is, wanneer het gegeven niet door het bestuursorgaan is afgenomen.
De artikelen 33 tot en met 37 voorzien in procedurele regels met betrekking tot de behandeling van een door een bestuursorgaan gemelde onjuistheid van een authentiek gegeven dan wel de onjuistheid van het ontbreken van een dergelijk gegeven. Deze bepalingen zijn ook relevant bij de terugmelding van onjuistheden betreffende niet-authentieke gegevens. De artikelen 34 en 37 worden in die zin aangepast.
Voor de verplichting om onjuistheden betreffende niet-authentieke gegevens te melden, wordt een soortgelijke overgangsregeling getroffen in artikel 59 als de regeling die voor het verplicht gebruik en de terugmelding van authentieke gegevens in artikel 30 respectievelijk artikel 32 geldt. Sinds oktober 2014 hebben bestuursorganen steeds meer ervaring op kunnen doen met de technische voorziening Digimelding. Deze voorziening maakt het voor bestuursorganen mogelijk om op een efficiënte wijze mogelijke onjuistheden in gegevens te kunnen terugmelden bij de bronhouders van basisregistraties. Dit geldt voor de terugmelding van onjuistheden betreffende zowel authentieke als niet-authentieke gegevens.
Degene aan wie een onderneming toebehoort, is verantwoordelijk voor hetgeen in het handelsregister over zijn onderneming is ingeschreven. Derden die te goeder trouw zijn, moeten kunnen vertrouwen op de geregistreerde gegevens. De doelstelling van het handelsregister vereist dat het register een openbaar karakter heeft. Dit uitgangspunt komt tot uiting in artikel 21. Iedereen kan inzage krijgen in het handelsregister en daarmee in de daarin ingeschreven gegevens van ondernemingen en rechtspersonen en de gedeponeerde bescheiden.
Op grond van artikel 28 dat uitwerking geeft aan de Wet bescherming persoonsgegevens, mag de KvK gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen, gerangschikt naar natuurlijke personen, uitsluitend verstrekken aan een (zeer selecte) groep van bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, ter uitvoering van een bepaalde wettelijke taak of bevoegdheid. Toevoeging van een bepaalde organisatie aan die lijst kan thans alleen bij wetswijziging. Dit betekent een langdurig proces, waarbij niet snel ingespeeld kan worden op de behoefte om een bestuursorgaan aan de lijst van de geautoriseerde instanties toe te voegen in verband met de wenselijkheid om een bepaalde wettelijke taak of bevoegdheid uit te kunnen oefenen.
In de evaluatiebrief is reeds aangekondigd dat de autorisatie om te mogen zoeken op natuurlijke personen gedelegeerd zal worden naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Het wetsvoorstel voorziet hierin. Hierbij blijft onveranderd dat de behoefte om te zoeken op gegevens gerangschikt naar natuurlijke personen, rechtstreeks moet voortvloeien uit een wettelijke taak of bevoegdheid, en op die wijze wordt de autorisatie ook wettelijk begrensd. Per geval wordt, zoals op dit moment al de werkwijze is, zorgvuldig beoordeeld of een eventuele toevoeging aan de lijst met geautoriseerde instanties gerechtvaardigd is, zowel vanuit het oogpunt van de goede vervulling van hun wettelijke taken of bevoegdheden als vanuit het oogpunt van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het kabinet wil fraude in het handelsverkeer zo veel mogelijk voorkomen en zo effectief mogelijk bestrijden (Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 450). Bij deze brede en integrale benadering past ook een rol voor het handelsregister en, in bredere zin, voor de KvK, bij het bestrijden en voorkomen van malafide praktijken in het handelsverkeer. In de evaluatiebrief is aangegeven dat het van belang is die rol van de KvK te ondersteunen en, waar nodig, te faciliteren. Voortbouwend op bestaande maatregelen en initiatieven worden – om malafide praktijken te beteugelen en zodoende het bonafide ondernemerschap te bevorderen – de volgende wijzigingen doorgevoerd, toegespitst op de rol van de KvK.
Dit wetsvoorstel voorziet, in de lijn met de aankondiging in de evaluatiebrief, in een uitbreiding van de doelbinding in onderdeel c van artikel 2, op grond waarvan de KvK een bijdrage levert aan het efficiënt functioneren van de overheid en aan het bevorderen van de rechtshandhaving door de overheid.
Doorgeven van signalen
In de wet is verankerd dat de KvK maatregelen treft die ertoe strekken te waarborgen dat het handelsregister juist, actueel en volledig is. Er is nog geen wettelijke basis voor de KvK om signalen die duiden op bepaalde vormen van malafide handelen, actief door te geven aan toezichthouders of opsporingsinstanties. Voorkomen moet worden dat de gegevens niet gebruikt kunnen worden door toezichthouders of opsporingsinstanties, omdat er twijfel zou zijn over de rechtmatige verstrekking ervan. Daarnaast is een wettelijke basis ook vereist vanuit het oogpunt van de Wet bescherming persoonsgegevens, omdat het verwerken en uitwisselen van bepaalde persoonsgegevens slechts mag plaatsvinden indien en voor zover dat noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen.
Op dit moment kan de KvK op basis van de artikelen 4 en 5 van het Handelsregisterbesluit 2008 nadere vragen stellen of nader onderzoek doen, indien er bij een nieuwe inschrijving van een rechtspersoon of een onderneming in het handelsregister een vermoeden bestaat van malafide praktijken.
Op basis van de wetswijziging zal de KvK mogelijk malafide praktijken kunnen signaleren aan andere bestuursorganen. Dat kan gaan om adressen met opvallende huishoudenssamenstellingen of waar opvallende geldstromen naar toe gaan (Kamerstukken II 2013/14, 17 050, nr. 450, blz. 6), dan wel gevallen, waarin op één locatie sprake is van een hoge concentratie van inschrijvingen of faillissementen. Deze omstandigheden kunnen ertoe leiden dat de KvK of andere overheidspartijen op basis van de eind 2014 in gang gezette Landelijke Aanpak Adreskwaliteit besluiten een nader onderzoek in te stellen. De koppeling van (zakelijke) adressen vanuit de Basisregistraties adressen en gebouwen ondersteunen deze signaleringsfunctie. Ook kunnen hiermee personen in beeld komen die niet voor zichzelf handelen, maar voor iemand achter de schermen. Een indicatie voor de inzet van een stroman is ook het gebruiken van een opvallend adres bij de inschrijving (zoals het adres van een huis van bewaring of een daklozenopvang).
De KvK kan inspectiediensten of de Belastingdienst informeren over personen die opvallen door bijvoorbeeld de aard van de inschrijving of de frequentie van wijzigingen. Een vermoeden van mensenhandel signaleert de KvK bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel.
Basis voor de registratie van bestuursverboden
De uitbreiding van de doelbinding in artikel 2, onderdeel c, vormt, in combinatie met artikel 17, eerste lid, onderdeel a, de basis voor de nadere verwerking van bestuursverboden. Binnen de doelbinding van de onderdelen a en b van artikel 2 worden thans op grond van hoofdstuk 4, paragraaf 6, van het Handelsregisterbesluit 2008 bijzondere gegevens in het handelsregister opgenomen, bijvoorbeeld de rechterlijke uitspraak dat een eigenaar van een eenmanszaak of een vennoot van een personenvennootschap onder curatele is gesteld of failliet is verklaard, of dat een onderneming failliet is verklaard. De strekking van een bestuursverbod vereist eveneens verwerking in het handelsregister, dat wil zeggen de doorhaling van de registratie als bestuurder of gevolmachtigde vanaf het moment dat het verbod onherroepelijk wordt en voor de door de rechter bepaalde duur.
Op 1 juli 2016 is de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden (Stb. 2016, 153). Deze wet maakt het mogelijk om aan bestuurders langs civielrechtelijke weg een bestuursverbod op te leggen in geval van faillissementsfraude of wanbeheer in de aanloop naar het faillissement. De mogelijkheid van dit civielrechtelijke bestuursverbod wordt geïntroduceerd naast het bestaande strafrechtelijke beroepsverbod, bedoeld in artikel 349, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voorts kan een bestuurder van een stichting op grond van artikel 298 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek door de rechtbank worden ontslagen bijvoorbeeld in geval van wanbeleid. Een door de rechtbank ontslagen bestuurder kan gedurende vijf jaar na het ontslag geen bestuurder van een stichting worden. Deze maatregelen strekken tot het ontnemen van de mogelijkheid aan een natuurlijk persoon om als bestuurder of feitelijk leidinggevende door middel van een rechtspersoon zijn activiteiten voor te zetten en zijn persoonlijke aansprakelijkheid in te perken.
Bij de parlementaire behandeling van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod is reeds aangegeven dat bij de registratie van het civielrechtelijke bestuursverbod artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Wet bescherming persoonsgegevens in acht dient te worden genomen (zie bijvoorbeeld Kamerstukken I 2015/16, 34 011, B, p. 7). Het gaat hier weliswaar om een verwerking van persoonsgegevens, maar niet om een verwerking van strafrechtelijke dan wel andere bijzondere persoonsgegevens. Deze staan limitatief opgesomd in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens; het civielrechtelijk bestuursverbod behoort daar niet toe.
De strafrechtelijke maatregel tot ontzetting uit het beroep van bestuurder, een civielrechtelijk bestuursverbod en het ontslag van een stichtingsbestuurder leiden tot een doorhaling van de registratie als bestuurder in het handelsregister. Bij algemene maatregel van bestuur zullen nadere regels worden vastgesteld over de gegevens met betrekking tot die verboden en de publicatie ervan op een openbaar raadpleegbare lijst. Voorts zullen dergelijke rechterlijke uitspraken bij algemene maatregel van bestuur toegevoegd worden als nieuwe weigeringsgrond bij aanvragen tot inschrijving in het handelsregister. Aan deze weigeringsgrond ligt een onherroepelijk rechterlijk oordeel ten grondslag. Het betreft een objectieve grond, de KvK heeft geen discretionaire bevoegdheid.
Algemeen
Het handelsregister bevordert de rechtszekerheid in het economisch verkeer. Het register is de basisregistratie waarin ondernemingen en rechtspersonen staan ingeschreven. Niet-actieve inschrijvingen en lege rechtspersonen kunnen gebruikt worden voor malafide praktijken. Uiteraard moeten deze praktijken zo veel mogelijk worden voorkomen.
In artikel 19, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek staan zes gronden voor de ontbinding van een rechtspersoon. Onderdeel e van dat artikel regelt dat een rechtspersoon wordt ontbonden door een beschikking van de KvK als bedoeld in artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Die bepaling is op 1 september 1994 in werking getreden (Stb. 1994, 588). Op grond daarvan moet de KvK rechtspersonen die inactief zijn, ontbinden om te voorkomen dat lege rechtspersonen voor malafide praktijken worden gebruikt. Het ontbinden van inactieve rechtspersonen door de KvK ontlast het Openbaar Ministerie, doordat deze rechtspersonen al aangepakt worden, voordat er een eventuele strafvervolging door het Openbaar Ministerie wordt gestart. Daarnaast wordt het handelsregister geschoond van inactieve rechtspersonen.
Proces dat tot ontbinding van een rechtspersoon kan leiden
Jaarlijks ontbindt de KvK circa 4.000 rechtspersonen. Voordat de ontbinding van een rechtspersoon door de KvK kan worden gerealiseerd, moet een aantal stappen worden gezet. Deze stappen waarborgen dat een zorgvuldige procedure wordt gevolgd. Naar aanleiding van een signaal van bijvoorbeeld de Belastingdienst gaat de KvK na of er aanleiding is om een onderzoek in stellen naar het al dan niet actief zijn in het maatschappelijk verkeer van de betreffende rechtspersoon. Het onderzoek start pas op het moment dat er zich ten minste twee gronden voor ontbinding voordoen, genoemd in artikel 19a, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij zal het signaal dat de jaarrekening ontbreekt, doorgaans als laatste te berde komen, nadat op basis van een ander signaal reeds het beeld is ontstaan dat de rechtspersoon niet meer actief is. Dit hangt samen met het gegeven dat de rechtspersoon (niet zijnde een beursgenoteerde NV) na afloop van het boekjaar een jaar de tijd heeft om de jaarrekening op te stellen en te deponeren.
Indien duidelijk wordt dat de rechtspersoon wel degelijk nog volop actief is in het maatschappelijk verkeer, dan start de KvK de ontbindingsprocedure niet. De KvK benadert vervolgens de rechtspersoon, zodat deze er zorg voor draagt dat ze haar gegevens betreffende de inschrijving corrigeert.
Indien geen contact gelegd kan worden met de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders, gaat de KvK bijvoorbeeld in de gedeponeerde jaarstukken na of er een verwijzing is naar een adviseur. De KvK onderzoekt hoe actief de rechtspersoon is, zoals wat zijn de activa en passiva. De KvK zoekt ook naar actieve websites van de rechtspersoon, belt met ingeschreven telefoonnummers of met bijvoorbeeld de verhuurder van een bezoekadres. Ook kan de rechtspersoon worden nagetrokken in het Kadaster om te verifiëren of er onroerend goed op diens naam staat.
Als de KvK ten minste twee gronden voor ontbinding waarneemt, na een gedegen onderzoek vaststelt dat er geen activiteiten worden verricht in het maatschappelijk verkeer en derhalve het voornemen voor ontbinding voldoende kan worden onderbouwd, verstuurt zij een voornemen tot ontbinding naar de rechtspersoon en de bestuurders. Is de bestuurder op dat moment onvindbaar (artikel 19a, eerste lid, onderdelen a en d), dan stuurt de KvK geen aangetekende brief, maar publiceert deze kennisgeving in de Staatscourant. Wanneer de bestuurder dan wel de rechtspersoon reageert en aantoont dat de gronden voor ontbinding niet (meer) van toepassing zijn, dan wordt de procedure tot ontbinding beëindigd.
In andere gevallen ontbindt de KvK de rechtspersoon bij beschikking. De beschikking wordt bekend gemaakt aan de rechtspersoon en de ingeschreven bestuurders. In geval van onvindbaarheid kan de beschikking niet op deze wijze bekend gemaakt worden. De KvK publiceert de kennisgeving tot elke ontbinding in de Staatscourant. Conform de Algemene wet bestuursrecht staat de beschikking open voor bezwaar en beroep.
De KvK oefent de haar toegekende bevoegdheden niet uit, indien op enig moment voor de ontbinding blijkt dat er sprake is van een rechtspersoon die nog volop activiteiten verricht in het maatschappelijk verkeer (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 15 februari 2013, AWB 10/867). Om die reden zal een ontbinding van een rechtspersoon niet interfereren met een handhavingsinterventie, die gericht is op de naleving van regelgeving van een rechtspersoon die nog actief is en bijvoorbeeld nalatig is geweest met het deponeren van de jaarrekening.
Wijziging van de gronden voor de ontbinding van rechtspersonen
Rechtspersonen die nog volop activiteiten verrichten in het maatschappelijke verkeer, kunnen niet door de KvK worden ontbonden. Op dit moment zijn er drie gronden voor de ontbinding van een rechtspersoon, niet zijnde verenigingen en stichtingen: er is minimaal een jaar geen bestuurder ingeschreven in het handelsregister, de rechtspersoon heeft minstens een jaar geen jaarstukken openbaar gemaakt en de rechtspersoon heeft minstens een jaar geen gehoor gegeven aan een aanmaning om aangifte te doen voor de vennootschapsbelasting. De KvK heeft geen discretionaire bevoegdheid; ten minste twee van deze gronden moeten zich voordoen om een NV, BV, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij te kunnen ontbinden. Verenigingen en stichtingen kunnen op dit moment alleen ontbonden worden, indien er minimaal een jaar geen bestuurder is ingeschreven in het handelsregister en de jaarlijkse bijdrage aan de KvK niet is betaald. Aangezien de jaarlijks verplichte bijdrage met ingang van 2013 is afgeschaft, had deze laatste grond moeten vervallen, hetgeen per abuis niet is gebeurd. Dit wetsvoorstel voorziet hier alsnog in.
Door het vervallen van die grond is het voor de KvK lastiger geworden een lege rechtspersoon te signaleren. Mede als gevolg daarvan is in dit wetsvoorstel een nieuwe grond voor ontbinding opgenomen, namelijk dat de rechtspersoon niet of niet meer is bereikbaar op het in het handelsregister ingeschreven adres, terwijl ook geen opgave tot wijziging van de inschrijving is gedaan. Zodra de KvK deze situatie na uitvoerig onderzoek constateert, is deze ontbindingsgrond meteen relevant. Het is met andere woorden niet noodzakelijk om na verloop van tijd nogmaals vast te stellen dat de rechtspersoon nog steeds niet meer bereikbaar is op het ingeschreven adres.
Ten aanzien van het onderzoek van de Kamer van Koophandel naar het bezoekadres geldt de volgende gedegen en uitgebreide procedure. De Kamer van Koophandel constateert, dat het ingeschreven bezoek- of postadres niet meer correct is, bijvoorbeeld omdat de post retour komt. De Kamer neemt contact op met de bestuurder dan wel de aandeelhouder dan wel de eventuele gevolmachtigde (oftewel de ingeschreven personen). Daartoe gebruikt de Kamer alle mogelijke kanalen: van telefoonnummers, e-mailadressen, mogelijkheden die de website biedt, tot woonadressen van de personen. Daarnaast zoek de Kamer eventueel in het Kadaster naar de eigenaar van het bezoekadres. Als het bovenstaande onderzoek tot geen resultaat leidt én er sprake is van een bestuurder, dan wordt via de bestuurder getracht een bezoek- of postadres te achterhalen. Verder wordt er eventueel een onderzoek ter plaatse verricht. Bovendien is er contact tussen de Kamer en de Belastingdienst om na te gaan of er wellicht bij die instantie een bezoek- of postadres bekend is.
Kan na het bovenstaande onderzoek nog steeds geen adres worden achterhaald, dan betekent dat dat de Kamer van Koophandel na een gedegen onderzoek heeft geconstateerd dat de rechtspersoon niet gevestigd is en niet of niet meer bereikbaar is op het opgegeven bezoek- of postadres en er grond is voor ontbinding. Dat is meer dan het niet ingeschreven zijn van een adres of het niet hebben ontvangen van een adreswijziging. Het feit dat de Kamer onderzoek moet doen om de feitelijke toestand te kunnen vaststellen, betekent niet dat zij discretionaire bevoegdheid heeft.
De huidige fiscale ontbindingsgrond, namelijk dat de rechtspersoon geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning als bedoeld in artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, blijft gehandhaafd. De huidige wijze van gegevensverstrekking door de Belastingdienst wordt voortgezet. Dit betekent dat de verstrekking aan de KvK plaatsvindt onder artikel 67, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De verstrekking is noodzakelijk voor de uitvoering van de belastingwetgeving dan wel voor de invordering van enige rijksbelasting.
Tot slot worden onder de werking van het eerste lid van artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ook de vereniging en de stichting die een onderneming drijven, gebracht. Deze categorieën rechtspersonen ontbreken thans ten onrechte; ook voor deze rechtspersonen geldt immers dat een niet-actieve inschrijving malafide praktijken kan bevorderen. Met de omschrijving «vereniging of stichting die een onderneming drijft» wordt een bijzondere categorie rechtspersonen aangeduid. Deze ondernemingen en rechtspersonen moeten ingeschreven zijn in het handelsregister en sommige moeten een jaarrekening publiceren en aangifte voor de vennootschapsbelasting doen. Ook voor deze categorie geldt dat toepassing van artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek relevant wordt op het moment dat juist niet meer gesproken kan worden van het verrichten van activiteiten in het maatschappelijk verkeer.
In dit wetsvoorstel wordt de rechtsgrondslag opgenomen voor een van de huidige systematiek afwijkende wijze van financiering voor het inzien of verstrekken van gegevens uit het handelsregister. Het betreft de zogenoemde inputfinanciering ten behoeve van overheidsorganisaties. Het kabinetsbeleid is om op de basisvoorzieningen van de elektronische overheid het beginsel van inputfinanciering van toepassing te laten zijn. Ook in het stelsel van basisregistraties is het streven om inputfinanciering in te voeren ten aanzien van het gebruik daarvan. In dit kader heeft het kabinet op 17 november 2006 besloten om als eerste bij de Gemeentelijke Basisadministratie budgetfinanciering toe te passen. Budgetfinanciering en inputfinanciering zijn termen met dezelfde betekenis met als doel dat de financiering uit algemene middelen wordt bekostigd, en dus niet meer plaatsvindt door facturering van het gebruik door afzonderlijke afnemers. De hoogte van de kosten, die de verschillende overheidsorganisaties maken door gegevens uit het handelsregister te gebruiken, wordt afgestemd in de Gebruikersraad Handelsregister. De afhandeling van de verschillende bijdragen verloopt via de begroting van de departementen of de uitvoeringsorganisaties aan het Ministerie van Economische Zaken. Vervolgens ontvangt de KvK een totaalbedrag.
Inputfinanciering zal bijdragen aan een effectieve overheid en administratieve lastenverlichting. Elektronische raadpleging van het handelsregister door overheidsorganisaties wordt op deze manier efficiënt bekostigd. Daarnaast moet inputfinanciering het gebruik van elektronische informatieproducten door de overheid stimuleren. Het betalen per gebruik (tarief) wordt als onwenselijk beschouwd, omdat dit elektronische raadpleging ontmoedigt en hogere administratieve lasten geeft.
De systematiek van inputfinanciering is in een tweejarige pilot getest (2012–2013) om ervaring op te doen met de werking en eventueel verbeteringen aan te brengen. In overleg met de Gebruikersraad Handelsregister is medio 2013 besloten om, gezien de positieve ervaringen tijdens de pilot en de wens van alle betrokkenen om over te gaan op inputfinanciering, de systematiek van inputfinanciering definitief in te voeren aansluitend op de pilotperiode.
Als uitgangspunt geldt dat de door de KvK geleverde gestandaardiseerde elektronische informatieproducten onder het regime van inputfinanciering zullen vallen. Indien er aan de zijde van de KvK een aantoonbare kostenstijging optreedt als gevolg van wijzigingen in het informatiegebruik door afnemers (bijvoorbeeld als gevolg van wijzigingen in de Europese of nationale regelgeving of in het stelsel van basisregistraties), treedt de Minister van Economische Zaken in overleg met de betrokken partijen over aanpassing van de bijdrage aan inputfinanciering.
In het Handelsregisterbesluit 2008 is geregeld welke algemene gegevens over een onderneming in het handelsregister worden opgenomen. Het betreft onder meer het aantal werkzame personen (artikel 11, onderdeel a, van het Handelsregisterbesluit 2008). Deze gegevens worden jaarlijks geactualiseerd. Bij het zakendoen kunnen ondernemers hiermee verder inzicht verkrijgen in de samenstelling van andere ondernemingen. Ook kunnen de gegevens over het aantal werkzame personen voor bijvoorbeeld provincies en gemeenten relevant zijn in verband met ruimtelijke planning, arbeidsbemiddeling, ontwikkeling van verkeers- en vervoersbeleid en mobiliteitsmaatregelen, en de planning van bedrijfs- en kantorenlocaties.
Met het oog op verbetering van de kwaliteit van gegevens, het bevorderen van een efficiënt gegevensverkeer en in het bijzonder de beperking van regeldruk wordt het uitgangspunt van de opgave van het aantal werkzame personen verlaten, en vervangen door de indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen. Het vernieuwde gegeven is waardevoller en actueler, en komt in het handelsregister zonder inschakeling van ondernemers en rechtspersonen.
De wijze waarop thans de gegevens over het aantal werkzame personen worden verkregen, verloopt niet efficiënt. De jaarlijkse actualisering van deze gegevens is een administratieve last voor ondernemers, terwijl gegevens voor de werknemers in loondienst in feite ook opgegeven worden via de loonaangifte aan een overheidsinstantie. Het wetsvoorstel voorziet er in dat de gegevensstroom van de loonaangifte door de KvK zal worden gebruikt voor de registratie van het gegeven «indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen», ter vervanging van het gegeven «aantal werkzame personen» in het handelsregister. De basis voor het samenstellen van de indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen wordt de polisadministratie van het Uitvoeringinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
De reikwijdte van de maatregel wordt uitgebreid tot rechtspersonen. Het inzicht in de verdeling van het aantal arbeidsverhoudingen in Nederland verbetert door de opname van gegevens van bijvoorbeeld publiekrechtelijke rechtspersonen, onderwijsinstellingen en andere maatschappelijke instellingen. Daarnaast wordt er conform het advies van de Gebruikersraad handelsregister een basis gecreëerd voor verdere onderverdeling naar de verhouding naar in ieder geval geslacht (man/vrouw) en arbeidsduur (voltijd/deeltijd). Op basis van gegevens uit de polisadministratie wordt de indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen samengesteld en opgenomen door de KvK in het handelsregister. Het betreft een globale aanwijzing over de omvang van een personeelsbestand, het gaat nadrukkelijk niet om gegevens van individuele werknemers. De indicatie wordt door UWV aan de KvK zodanig aangeleverd dat de gegevens niet herleidbaar zijn naar natuurlijke personen.
Uit het advies van de Gebruikersraad Handelsregister blijkt dat in het bijzonder publieke afnemers ten behoeve van deze beleidsvorming behoefte hebben aan een onderscheid in het mannen en vrouwen. Het inzicht is in het bijzonder relevant voor het sociaal-economisch beleid en het werkgelegenheidsbeleid.
In de huidige omschrijving van werkzame personen in het Handelsregisterbesluit 2008 ligt de grens bij het ten minste 15 uur per week werkzaam zijn (artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Handelsregisterbesluit 2008). Het CBS hanteert het meer dan vier uur per maand werken als criterium om te bepalen of er sprake is van een baan, en de grens van 12 uur per week voor het maken van een onderscheid tussen een deeltijd en een voltijd dienstverband. Conform de werkwijze van het CBS en het advies van de Gebruikersraad Handelsregister wordt in het Handelsregisterbesluit 2008 vastgelegd dat bij een dienstverband van minder dan 12 uur per week sprake is van een deeltijd dienstverband.
De indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen wordt periodiek geactualiseerd, waarbij de polisadministratie steeds de basis zal zijn van deze actualisatie. Dit brengt met zich dat het hier een gegeven betreft, waarvan de weergave in het handelsregister niet altijd volledig en actueel is, net als thans het geval is bij het gegeven aantal van werkzame personen. Door deze methodiek zal de indicatie niet altijd het exacte aantal arbeidsverhoudingen weergeven, maar een benadering hiervan op basis van beschikbare gegevens. Anders is het bij gegevens die in het handelsregister opgenomen zijn over bijvoorbeeld de rechtsvorm of de bestuurders. Die gegevens moeten altijd de daadwerkelijke, meest actuele situatie weergeven en hebben daarom ook derdenwerking. Het gegeven indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen is om de bovenstaande reden niet vatbaar voor bezwaar en beroep, en is daarnaast op grond van artikel 16b, derde lid, uitgezonderd van derdenwerking. Ook leent zich de aard van dit gegeven, zijnde niet-authentiek gegeven, niet voor het verplicht terugmelden daarvan in het geval dat er onjuistheden worden geconstateerd. Om die reden wordt tevens artikel 32, derde en vierde lid, buiten toepassing verklaard.
Naast de uitbreiding tot rechtspersonen en de uitsplitsing naar het aantal mannen en vrouwen en naar een voltijd of deeltijd dienstverband, zijn er op dit moment ook enkele beperkingen aan de nieuwe methodiek. Afhankelijk van de vraagstelling van een afnemer zijn in een aantal gevallen aanvullende gegevensbronnen nodig van bijvoorbeeld het CBS. Dat is mogelijk relevant in situaties waarin niet in alle gevallen sprake is van een arbeidsverhouding, zoals bij meewerkende gezinsleden. Ook worden de gegevens van eenmanszaken veelal niet meegenomen bij de gegevensaanlevering via de polisadministratie. De bedoeling is tot slot dat in de toekomst mogelijk wordt in de polisadministratie het aantal arbeidsverhoudingen uit te splitsen naar vestigingen van dezelfde onderneming of rechtspersoon.
Ten behoeve van de bovengenoemde werkwijze is een wijziging van de Handelsregisterwet 2007 noodzakelijk. Het wetsvoorstel creëert in het nieuwe artikel 16b de rechtsgrondslag voor het gebruiken van de betreffende gegevens uit de polisadministratie door de KvK in het handelsregister. Nadere regels zullen worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur. Deze regels zullen betrekking hebben op in ieder geval het samenstellen en in het handelsregister opnemen van de indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen, met een aanduiding van de verhouding naar geslacht en arbeidsduur.
Naast de uitwerking van artikel 16b in de op de Handelsregisterwet 2007 gebaseerde lagere regelgeving zal ook het Besluit structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Besluit SUWI) gewijzigd worden. De indicatie wordt samengesteld aan de hand van gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie van het UWV. Het UWV is reeds bevoegd om aan de Kamer van Koophandel gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de uitvoering van de op basis van hoofdstuk 3 van de Handelsregisterwet 2007 opgedragen taken. Het voorgestelde artikel 16b zal echter een onderdeel gaan uitmaken van hoofdstuk 2 van de Handelsregisterwet 2007. Artikel 5.7, onderdeel f, van het Besluit SUWI zal worden gewijzigd in die zin dat het UWV tevens bevoegd zal zijn gegevens te verstrekken aan de Kamer van Koophandel ter uitvoering van hoofdstuk 2 van de Handelsregisterwet 2007.
De KvK fungeert op verzoek van de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank als uitgiftestation (Local Operating Unit) voor het uitgeven van de Legal Entity Identifier (LEI) voor juridische entiteiten die ingeschreven staan in het handelsregister. Sinds 14 juni 2013 is de Autoriteit Financiële Markten formeel de zogenoemde Sponsor Authority van KvK en verifieert of de KvK aan de wereldwijd overeengekomen vereisten voldoet. KvK geeft uitsluitend LEI’s af aan juridische entiteiten, waarvoor al geldt dat zij in het handelsregister zijn ingeschreven. Overigens zijn aan een onderneming of een rechtspersoon reeds verschillende andere nummers verbonden die een identificerende functie hebben.
De LEI is een wereldwijd uniek 20-cijferig identificerend nummer voor rechtspersonen en ondernemingen die bepaalde financiële producten bezitten of verhandelen. Dit is gebaseerd op onder andere verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende OTC-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201) en de Uitvoeringsverordening nr. 1247/2012 van de Commissie van 19 december 2012 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de formattering en de frequentie van de transactierapportage aan transactieregisters overeenkomstig Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 352). Gebruik van de LEI is op dit moment al verplicht voor de rapportage van derivaten op basis van de bovengenoemde verordening (EU) nr. 648/2012. In mei 2012 werd de LEI gepubliceerd als de norm (NEN) 17442:2012 van de Internationale Organisatie voor Standaardisatie.
De LEI wordt niet alleen gebruikt bij de rapportage van derivaten, maar is nadrukkelijk ook bedoeld als een multifunctionele identifier, bijvoorbeeld voor de rapportage van beursderivaten, the European Banking Authority-bankenrapportages en bij bepaalde securitisaties. Tevens is de LEI al genoemd als mogelijke identifier voor alle Single Euro Payments Area (SEPA)-incassanten in de Europese Unie en in een Wereldbank rapport als identifier voor bedrijven in kredietregisters.
De KvK voert deze taak momenteel uit op basis van artikel 31, eerste lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel. Bij de aanwijzing van de KvK voor de uitgifte van de LEI is reeds aangegeven dat dit van tijdelijke aard was, vooruitlopend op een wijziging van de handelsregisterregelgeving.
De LEI wordt als authentiek gegeven opgenomen in de artikelen 9 en 12. Het authentieke karakter kan worden ontleend aan het feit dat het opnemen van de LEI in het handelsregister onder de doelstelling valt die genoemd is in artikel 2, aanhef en onder c: het registreren van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid.
De KvK neemt de LEI in het handelsregister op die de door de KvK of door een andere tot uitgifte van de LEI geaccrediteerde instantie is uitgegeven. De vaststelling van het tarief voor de aanvraag en voor de verlenging van de LEI wordt vastgelegd op het niveau van een ministeriële regeling.
Het bij wet voorbehouden van het databankenrecht ten aanzien van het handelsregister aan de KvK heeft betrekking op de drie doelen van het handelsregister: de bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer, informatieverstrekking over de feitelijke samenstelling van een onderneming of rechtspersoon en de positie van het handelsregister in het stelsel van basisregistraties.
Uit de wet vloeit voort dat het handelsregister een basisregistratie is. Dat vereist dat het verstrekken van gegevens over ondernemingen en rechtspersonen met waarborgen omkleed moet zijn en blijven. Artikel 25 betreft de derdenwerking: derden moeten kunnen blijven vertrouwen op de juistheid van de gegevens in het handelsregister. Bij andere private openbare gegevensregistraties over ondernemingen en rechtspersonen is er geen wettelijke vertrouwensbescherming.
Het handelsregister is naar zijn aard openbaar en via diverse kanalen toegankelijk. Uitzonderingen op de openbaarheid betreffen bijvoorbeeld adresgegevens die afgeschermd zijn of afgeschermd kunnen worden in geval van een waarschijnlijke bedreiging van personen. Op basis van artikel 22 rust op de KvK de verplichting om handelsregistergegevens te verstrekken. Dit blijft ook van toepassing sinds de inwerkingtreding op 18 juli 2015 van de Wet van 24 juni 2015, houdende regels over het hergebruik van overheidsinformatie (Wet hergebruik van overheidsinformatie). Deze wet betreft de implementatie van richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEU 2013, L 175). Daarin is bepaald dat van hergebruik sprake is bij het «op verzoek» beschikbaar stellen van overheidsinformatie op grond van een wettelijke plicht. Hergebruik is niet per definitie gratis.
Op grond van het Financieel besluit handelsregister 2014 zijn in de Financiële regeling handelsregister 2014 de bedragen vastgesteld die zijn verschuldigd voor het inzien of verstrekken van een afschrift of een uittreksel van hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of is gedeponeerd.
De aanpassing van artikel 50, doorgevoerd in de Wet hergebruik overheidsinformatie, creëert een uitzonderingspositie voor de KvK in relatie tot vergoedingen voor hergebruik van de gegevens uit het handelsregister. In plaats van de beperking van mogelijke vergoedingen tot de marginale verstrekkingskosten, kan de KvK ter bestrijding van de kosten van de uitvoering van de publieke taak, voor het hergebruik van informatie ten hoogste de gemaakte kosten voor verzameling, productie, vermenigvuldiging en verspreiding, in rekening brengen, vermeerderd met een redelijk rendement op investeringen. Eenzelfde uitzondering geldt voor het Kadaster en de Rijksdienst voor het wegverkeer.
Naast de bij wet aangewezen (basis)registraties zijn er diverse private registraties. Voor zowel publieke als private producenten van een databank is het databankenrecht relevant. Hoofdlijn daarvan betreft de bescherming van de producent van de databank tegen het opvragen of hergebruiken van een substantieel deel van de inhoud van de databank. Voor verkrijging van databankrechtelijke bescherming gelden verschillende criteria. Er moet onder meer sprake te zijn van een substantiële investering in de databank. Het databankenrecht komt toe aan de private of publieke producent, die de investering heeft gedaan in de databank. De KvK, die wordt gefinancierd door opbrengsten uit de verkoop van producten en diensten en een Rijksbijdrage, heeft kwalitatief en kwantitatief substantieel geïnvesteerd in de controle, ordening en presentatie van de gegevens en is, wat betreft het handelsregister, producent in de zin van de Databankenwet. Zij behoudt het databankenrecht, bedoeld in artikel 2 van die wet, voor door een uitdrukkelijke vermelding van dit recht bij de gegevens of gegevensdragers en in contracten, zoals in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden Handelsregister Informatie op maat.
In het licht van het bovenstaande wordt krachtens het voorgestelde artikel 51a het databankenrecht ten aanzien van het handelsregister wettelijk voorbehouden aan de KvK. Met deze codificatie krijgt de wet een gelijke bepaling als de Kadasterwet in artikel 7v. Daarin is bepaald dat het kadaster het databankenrecht heeft ten aanzien van de basisregistratie kadaster, de basisregistratie topografie en de registraties voor schepen en luchtvaartuigen. Ook bijvoorbeeld artikel 33 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen voorziet in het voorbehoud van het databankenrecht met betrekking tot de Basisregistraties adressen en gebouwen.
Het databankenrecht is niet relevant bij de reguliere verstrekking van gegevens over een specifieke ondernemer of rechtspersoon, bij het frequent en massaal gebruik van gegevens uit de bronkopie van het handelsregister voor de uitvoering van de taken van de Belastingdienst, CBS en Justis of bij het uitwisselen van signalen tussen toezichthouders over mogelijke malafiditeit. Ook beïnvloedt het databankenrecht op geen enkele wijze de prijs voor het inzien of verstrekken van een handelsregistergegeven. Deze prijzen zijn vastgesteld in een ministeriële regeling.
Het databankenrecht kan wel een rol spelen bij het tegengaan van het door afnemers in bulk of herhaald en systematisch doorleveren van niet verrijkte gegevens uit het handelsregister, die worden gepresenteerd als handelsregistergegevens. Het gaat hier bijvoorbeeld om het door derden verstrekken van handelsregister uittreksels of jaarrekeningen of het in bulk of herhaald en systematisch doorleveren van functionarisgegevens. Vanzelfsprekend raakt dit niet aan het gebruik van gegevens door afnemers voor bijvoorbeeld intern gebruik, het maken van cliëntenanalyses of adviezen ten behoeve van de bedrijfsvoering of uitvoeringspraktijk. Dit geldt ook wanneer twee afnemers in een samenwerkingsverband het bestand gezamenlijk willen bewerken dan wel verrijken.
Het hanteren van voorwaarden is ook toegestaan op grond van de Wet hergebruik overheidsinformatie. De voorwaarden betreffen onder andere het copyright, bronvermelding, ongewijzigde overname, beperking tot niet-commercieel gebruik en het uitsluiten van aansprakelijkheid. De voorwaarden mogen bijvoorbeeld niet de wijze betreffen waarop de verstrekte informatie mag worden gebruikt door de hoeveelheid bevragingen te beperken. Indien de drie uitgezonderde instellingen die kostendekkend werken (Kadaster, Rijksdienst voor het Wegverkeer en de KvK) licentievoorwaarden aan het hergebruik willen verbinden, dienen zij op grond van artikel 6 van de Wet hergebruik overheidsinformatie te waarborgen dat deze voorwaarden voor vergelijkbare gevallen gelijk zijn en het hergebruik en de mededinging niet nodeloos beperken. Bij deze beoordeling worden ook de overwegingen betrokken die bij de totstandkoming van de Wet hergebruik overheidsinformatie tot de uitzonderingspositie van onder andere de KvK hebben geleid (Kamerstukken II 2014/15, 34 123, nr. 3, p. 15).
De KvK zorgt dat de gegevens in het handelsregister zo veel mogelijk juist, actueel en volledig zijn. Het voorbehoud van het databankenrecht is erop gericht dat er geen misverstand bestaat over de herkomst van de gegevens uit het handelsregister. De rechtszekerheid in het economisch verkeer wordt hiermee bevorderd, zoals artikel 2, onderdeel a, vereist.
De KvK investeert voortdurend in toegankelijke dienstverlening, ook ten aanzien van de uitvoering van de handelsregistertaak. Onder meer met behulp van webservices wordt het handelsregister steeds verder ontsloten voor zowel grote als kleine afnemers. Deze digitalisering van de dienstverlening sluit aan bij het op Europees niveau gekozen beleid van vrije gegevensverstrekking en het uitgangspunt dat brede beschikbaarheid en hergebruik van alle openbare overheidsinformatie voor burgers en bedrijven moet worden bevorderd en gestimuleerd. Deze openbare overheidsinformatie kan ook waarde hebben voor partijen buiten de overheid. Op basis van overheidsinformatie kunnen nieuwe producten en diensten met uiteenlopende doeleinden worden ontwikkeld. Op 4 juli 2016 heeft de Minister van Economische Zaken het KvK-rapport «Het Handelsregister en open data» en het TU Delft-rapport «Ontsluiten handelsregister met open data nader belicht» aangeboden aan de Tweede Kamer.
Voor 1 juli 2008 werden enkel ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen in het handelsregister ingeschreven. Ondernemingsactiviteiten betroffen bijvoorbeeld het exploiteren van een horecabedrijf in een stadsschouwburg. Met het inwerkingtreden van de Handelsregisterwet 2007 rust op publiekrechtelijke rechtspersonen de zelfstandige verplichting zich in te schrijven in het handelsregister. Het doel was en is om een zo compleet mogelijk register van alle ondernemingen en rechtspersonen in Nederland in te richten.
De KvK kent publiekrechtelijke rechtspersonen een uniek KvK-nummer en het Rechtspersonen Samenwerkingsverbanden Informatie Nummer (RSIN) toe en, indien van toepassing, één of meer vestigingsnummers. Publiekrechtelijke rechtspersonen spelen een rol in het economisch verkeer. De inschrijving in het handelsregister en de kwaliteitswaarborgen van de ingeschreven gegevens bevorderen de rechtszekerheid voor private partijen die zakendoen met een publiekrechtelijke rechtspersoon. Voorts maakt een inschrijving in het handelsregister van publiekrechtelijke rechtspersonen dat de overheid steeds efficiënter gegevens kan uitwisselen ten behoeve van de uitvoering van de wettelijke taken.
De Staat, de gemeenten, de waterschappen, alsmede alle lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende bevoegdheid is verleend, bezitten op grond van artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek rechtspersoonlijkheid. Voorts kunnen op basis van het tweede lid van die bepaling lichamen, waaraan een deel van de overheidstaak op opgedragen, aan specifieke wetten rechtspersoonlijkheid ontlenen.
In artikel 6, eerste lid, onderdeel c, is nader bepaald welke onderdelen in plaats van de Staat als publiekrechtelijke rechtspersoon zich kunnen inschrijven in het handelsregister. Het betreft ministeries en uitvoerende diensten van ministeries die zelfstandig en tegen betaling producten of diensten aan de ministeries leveren: de zogenaamde baten-lastendiensten. Een baten-lastendienst heeft een eigen begroting en een eigen financiële administratie, separaat van de begrotingsadministratie van het ministerie, waartoe de dienst behoort. Wel blijft het ministerie verantwoordelijk voor een baten-lastendienst.
Gegeven het belang om één zo compleet mogelijk register van alle ondernemingen en rechtspersonen tot stand te brengen, is er behoefte aan een facultatieve inschrijving in het handelsregister van vastomlijnde onderdelen van een publiekrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (zie ook de definitiebepaling in artikel 1, eerste lid, onderdeel d) die zich op dit moment nog niet zelfstandig kunnen inschrijven in het handelsregister. Deze onderdelen kennen soms geen zelfstandige rechtspersoonlijkheid. Als gevolg hiervan worden signalen ontvangen dat het regelmatig voorkomt dat een dergelijk onderdeel van de Staat een bepaalde handeling, veelal in de privaatrechtelijke sfeer (zoals het afsluiten van busabonnementen voor eigen werknemers), niet kan uitvoeren, omdat daarvoor een inschrijving in het handelsregister vereist is op grond waarvan een KvK-nummer en een RSIN worden verkregen.
Het wetsvoorstel voorziet daarom in een nieuw vierde lid van artikel 6, waarin wordt geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald welke vastomlijnde onderdelen van een publiekrechtelijke rechtspersoon, aanvullend op het eerste lid, onderdeel c, van artikel 6, zich kunnen inschrijven in het handelsregister. Op grond van dit artikel kan bijvoorbeeld de inschrijving mogelijk gemaakt worden van de tot de rechterlijke macht behorende rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad en de Raad voor de rechtspraak, genoemd in de artikelen 2 en 84 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Ad hoc ingestelde commissies worden veelal voldoende gefaciliteerd door de publiekrechtelijke rechtspersoon die de commissie heeft ingesteld. Een inschrijving in het handelsregister heeft in die gevallen geen toegevoegde waarde. Indien er situaties zijn dat een inschrijving van een dergelijke commissie in het handelsregister wel van belang wordt geacht, dan moet de publiekrechtelijke rechtspersoon kiezen voor een vormgeving die dat mogelijk maakt. Dat betekent een totstandkoming bij wet of bij instellingsbesluit.
De KvK geeft inzage in of verstrekt gegevens uit het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007. Sommige gegevens kunnen kosteloos geraadpleegd worden. De bedragen, die zijn verschuldigd voor het inzien of verstrekken van een afschrift of een uittreksel van hetgeen in het handelsregister is ingeschreven of is gedeponeerd, zijn vastgelegd in de Financiële regeling handelsregister 2014. In de Handelsregisterwet 2007 is bepaald dat de vergoeding voor de inzage of verstrekking van handelsregistergegevens verschuldigd is, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Ook is de KvK bevoegd de betaling van de vergoeding af te dwingen door het uitvaardigen van een dwangbevel (de artikelen 50 en 50a).
Naast de handelsregisterproducten levert de KvK ook andere producten in het kader van de taken die de KvK heeft op grond van de Wet op de Kamer van Koophandel. Zo organiseert de KvK bijvoorbeeld bijeenkomsten in het kader van de voorlichting, regiostimulering en innovatiestimulering en houdt de KvK algemene voorwaarden in depot. De vergoedingen daarvoor zijn vastgelegd in de Regeling vergoedingen Kamer van Koophandel 2015, die op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel is vastgesteld.
In artikel 41 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 stond een invorderingsbepaling, die per abuis geschrapt is bij de totstandkoming van de Wet op de Kamer van Koophandel. De Wet op de Kamer van Koophandel is op 1 januari 2014 in werking getreden. Deze omissie leidt ertoe dat de KvK thans in de praktijk moeilijkheden ondervindt met de afhandeling van openstaande vorderingen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet Kamer van Koophandel. Aan artikel 34 van de Wet op de Kamer van Koophandel wordt een nieuw lid toegevoegd waarin de KvK de bevoegdheid verkrijgt om de betaling van de vergoedingen af te dwingen door het uitvaardigen van een dwangbevel.
Daarnaast wordt het derde lid van artikel 34 van de Wet op de Kamer van Koophandel aangepast. De huidige formulering van dat lid sluit niet goed aan op artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van die bepaling kan bij wettelijk voorschrift worden bepaald dat een geldsom moet worden betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. In dat geval wordt tevens bepaald binnen welke termijn de betaling moet plaatsvinden. De voorgestelde wijziging houdt daarom in dat de vergoedingen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel zijn verschuldigd zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. De betalingstermijn wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld.
Administratieve lasten zijn de kosten die het bedrijfsleven ondervindt om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Dit wetsvoorstel leidt tot een structurele daling van regeldruk circa € 7 miljoen per jaar.
Indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen
Met de registratie van de indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen worden gegevens over het aantal arbeidsverhoudingen per onderneming of rechtspersoon verkregen uit de polisadministratie, die naar aanleiding van de loonaangifte door het UWV wordt bijgehouden. Daardoor hoeven ondernemers de thans wettelijk gevraagde wijzigingen in het aantal werkzame personen in hun onderneming niet meer apart jaarlijks door te geven aan de KvK. Dat levert naar schatting een structurele lastenreductie op van € 7 miljoen per jaar.
Ondernemingen of rechtspersonen die beschikken over meerdere vestigingen, kunnen aanvullende vragen ontvangen in verband met gegevens over de verdeling van het aantal arbeidsverhoudingen over de vestigingen. Deze informatie kan nog niet uit de polisadministratie worden gehaald, terwijl voor afnemers van gegevens uit het handelsregister deze lokale informatie van belang kan zijn. De verkrijging van deze gegevens kan efficiënt verlopen gezien de omvang van de doelgroep en het feit dat deze doelgroep goed af te bakenen is.
Overige onderdelen van het wetsvoorstel
De mogelijkheid voor bestuursorganen om geconstateerde onjuistheden in niet-authentieke gegevens in het handelsregister aan de KvK terug te melden, bevordert de kwaliteit van de gegevens in het handelsregister, en voorkomt zo veel mogelijk onnodig berichtenverkeer als gevolg van het gebruik van onjuiste gegevens.
Het wetsvoorstel regelt dat de LEI als authentiek gegeven wordt opgenomen in het handelsregister. De materiele verplichting om een LEI te gebruiken en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten voor het bedrijfsleven vallen buiten het bereik van het wetsvoorstel. Het is voor het bedrijfsleven efficiënt dat de LEI op dezelfde wijze als andere nummers met een identificerende functie in het handelsregister is geregistreerd.
Tot slot levert de in dit wetsvoorstel opgenomen systeem van inputfinanciering efficiencyvoordelen op, omdat door de toename van het gebruik de marginale kosten van de gegevensverstrekking zullen dalen. De KvK zal minder facturen versturen.
Internetconsultatie
In de periode 21 januari 2015 tot 5 maart 2015 is het wetsvoorstel in consultatie gegeven. Dit is geschied zowel via internetconsultatie als via directe aanschrijving van de meest betrokken organisaties. Het wetsvoorstel is geactualiseerd en de memorie van toelichting, waar de reacties uit de consultatie daartoe aanleiding hebben gegeven, is aangevuld en verduidelijkt.
Het onderdeel betreffende het integreren van het centraal aandeelhoudersregister in het handelsregister is geschrapt. De ontwikkeling van het centraal aandeelhoudersregister is aangehouden totdat het Ultimate Beneficial Owner (UBO)-register dat op grond van de Europese Vierde anti-witwasrichtlijn uiterlijk in 2017 dient te worden ingesteld, verder is ontwikkeld. De implementatie van het UBO-register leidt tot knelpunten in de uitvoerbaarheid en betaalbaarheid van twee gelijktijdige trajecten om een register op te zetten. Omdat het UBO-register een afdwingbare Europeesrechtelijke verplichting is, waarvoor een implementatietermijn is bepaald, ligt de prioriteit bij de ontwikkeling van dat register.
Naar aanleiding van de reacties is het voorstel voor aanpassing van de regeling van ontbinden van rechtspersonen door de KvK bijgesteld. Zo zijn bijvoorbeeld de gronden voor ontbinding van rechtspersonen en verenigingen of stichtingen die een onderneming drijven, gelijkgetrokken.
Het onderdeel «Opgave aantal werkzame personen» is aangepast. Niet langer wordt gesproken over het gegeven «aantal werkzame personen», maar over «de indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen». Bij nader overleg met de betrokken partijen bleek dit geherformuleerde gegeven beter te beantwoorden aan het proces om het aantal werkzame personen zo volledig mogelijk op te nemen in het handelsregister.
De toelichting bij het voorbehoud van het databankenrecht is aangevuld. In de consultatie zijn verschillende reacties ontvangen waarin de zorgen werden geuit over de onduidelijkheid hoe de KvK het voorbehoud van het databankenrecht zal invullen. In de toelichting wordt hier nu nadrukkelijk op ingegaan. Daarnaast is de samenhang met de ondertussen in werking getreden Wet hergebruik van overheidsinformatie toegelicht.
Tot slot is aan het wetsvoorstel een wijziging van de Wet op de Kamer van Koophandel toegevoegd die conform de artikelen 50 en 50a van de Handelsregisterwet 2007 regelt dat een vergoeding op grond van artikel 34 van de Wet op de Kamer van Koophandel verschuldigd is, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld. Ook wordt geregeld dat de KvK de betaling van de vergoeding kan afdwingen door het uitvaardigen van een dwangbevel. Het betreft het herstellen van een omissie die is ontstaan bij de inwerkingtreding van de Wet op de Kamer van Koophandel per 1 januari 2014.
Uitvoeringstoetsen en (verplichte) advisering
Het wetsvoorstel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de KvK. De KvK heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de betreffende wijzigingen. Uiteraard zal de KvK de uitvoerbaarheid van de voorgenomen regelgeving verder toetsen bij de totstandkoming van de op dit wetsvoorstel gebaseerde lagere regelgeving.
Daarnaast is over het wetsvoorstel een uitvoeringstoets uitgevoerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in samenspraak met UWV, door de Belastingdienst en door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De ontvangen uitvoeringstoetsen hebben ertoe geleid dat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aangepast.
Dit wetsvoorstel is eveneens voor advies aan de Commissie Vennootschapsrecht voorgelegd. Naar aanleiding hiervan is het voorstel voor aanpassing van de regeling voor het ontbinden van rechtspersonen door de KvK aangepast en de toelichting aangevuld. Zo is bijvoorbeeld verduidelijkt dat de KvK niet voetstoots tot ontbinding zal overgaan, maar pas in actie komt na signalen van partijen zoals de Belastingdienst.
Tot slot heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aangegeven om advies op grond van artikel 51, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens pas uit te willen brengen over de wijziging van het Handelsregisterbesluit 2008 die zal strekken tot verdere uitwerking van dit wetsvoorstel.
Artikel I
In paragraaf 3.1.3 van het algemene deel van deze memorie van toelichting is de aanpassing van artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek reeds grotendeels toegelicht.
De gronden voor ontbinding van rechtspersonen worden uitgebreid met een nieuwe grond: de rechtspersoon wordt ontbonden, indien deze niet of niet meer bereikbaar is op het in het handelsregister ingeschreven adres, terwijl ook geen opgave tot wijziging van dit adres is gedaan (onderdeel d van artikel 19a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek).
De voorgestelde wijziging aan het slot van de aanhef van artikel 19a, eerste lid, onderdeel a, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek – de toevoeging van het woordje «meer» in «een of meer van de navolgende omstandigheden» – betreft een taalkundige verbetering. De huidige zinsnede lijkt ten onrechte te suggereren dat alle ingeschreven bestuurders hetzij overleden, hetzij onbereikbaar zouden moeten zijn.
Aan artikel 19a, eerste lid, onder b, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn de micro-entiteiten uit artikel 395a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek toegevoegd. Dit is een nieuwe categorie rechtspersonen die een jaarrekening moeten publiceren, waaraan minder eisen worden gesteld dan aan de jaarrekening van kleine rechtspersonen.
Tevens zijn enkele redactionele verbeteringen doorgevoegd.
Artikel II, onderdeel A
In onderdeel p van artikel 1, eerste lid, wordt de definitie opgenomen van het begrip indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen. Daarbij wordt aangesloten bij de omschrijving van het begrip arbeidsverhoudingen, zoals is vastgelegd in de artikelen 2, 3 en 4 van de Wet op de loonbelasting 1964. De indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen betreft een indicatie van het aantal werknemers dat in dienstbetrekking staat tot een onderneming of rechtspersoon.
Artikel II, onderdeel B
Artikel 2 benoemt de doelbindingen van het handelsregister. Het gaat hier om drie doelbindingen die samen weergeven waarvoor het handelsregister staat. Het handelsregister is er ter bevordering van de rechtszekerheid in het economisch verkeer (onderdeel a), verder voor de verstrekking van gegevens van algemene, feitelijke aard omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen ter bevordering van de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening (onderdeel b), en tot slot voor het registreren van alle ondernemingen en rechtspersonen als onderdeel van de gegevenshuishouding die bijdraagt aan het efficiënt functioneren van de overheid (onderdeel c). De versterking van de rol van de KvK bij de bestrijding van fraude en malafide praktijken in het handelsverkeer wordt bij dit wetsvoorstel verankerd door de uitbreiding van het onderdeel c: het handelsregister kan voortaan tevens een bijdrage leveren aan de rechtshandhaving door de overheid.
Nadrukkelijk is hier gekozen voor een faciliterende rol van de KvK; het is uiteraard niet de bedoeling dat de KvK op de stoel van de toezichts- en handhavingsinstanties gaat zitten. In nauwe samenwerking met deze instanties kan de KvK met name de signaleringsfunctie vervullen. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2.
Artikel II, onderdeel C
Dit artikel betreft een nieuwe delegatiegrond voor een facultatieve inschrijving in het handelsregister voor onderdelen van publiekrechtelijke rechtspersonen, aanvullend op artikel 6, eerste lid, onderdeel c. In een algemene maatregel van bestuur kan worden vastgelegd welke onderdelen van een publiekrechtelijke rechtspersoon zich kunnen inschrijven in het handelsregister, alsmede door wie de inschrijving in dat geval dient te geschieden en welke gegevens worden ingeschreven. Op deze wijze wordt geborgd dat er een duidelijk onderscheid is tussen bijvoorbeeld een publiekrechtelijke rechtspersoon met vestigingen en een publiekrechtelijk rechtspersoon met separate onderdelen, die zelfstandig kunnen worden ingeschreven onder deze nieuwe bepaling. Een voorbeeld van de laatste situatie zijn onderdelen van de rechterlijke macht.
Artikel II, onderdelen D en E
In de artikelen 9 en 12 wordt de LEI opgenomen als nieuw authentiek gegeven dat door de KvK in het handelsregister opgenomen dient te worden. Alle authentieke gegevens worden op wetsniveau aangeduid. Artikel 9 heeft betrekking op ondernemingen, artikel 12 betreft rechtspersonen. Zo wordt bewerkstelligd dat zowel rechtspersonen als ondernemingen, niet zijnde rechtspersonen, een LEI kunnen aanvragen en ontvangen.
Op grond van de in paragraaf 3.4 van deze toelichting vermelde EU-regelgeving en de afspraken die in het kader van de Global Legal Entity Identifier Foundation (GLEIF) zijn gemaakt, is de KvK een zogenaamde Legal Operating Unit voor Nederland ten behoeve van ondernemingen en rechtspersonen die ingeschreven zijn in het handelsregister. Voor verdere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Artikel II, onderdeel F
Het nieuwe artikel 16b voorziet in het eerste lid in een grondslag voor het opnemen van het gegeven indicatie van het aantal arbeidsverhoudingen in het handelsregister. De indicatie wordt samengesteld, zoals eerder gesteld, op basis van de polisadministratie van het UWV.
De uitwerking van de samenstelling van de indicatie en de verdere aanduiding van de verhouding naar in ieder geval geslacht en arbeidsduur wordt bij algemene maatregel van bestuur uitgewerkt, conform de systematiek van de Handelsregisterwet 2007. De delegatiebepaling laat ruimte voor eventuele nadere specificatie van de indicatie. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat de indicatie in de toekomst een specificatie zal omvatten van het aantal arbeidsverhoudingen per vestiging. Deze specificatie kan op dit moment nog niet gerealiseerd worden op basis van de polisadministratie.
In het derde lid wordt de derdenwerking in artikel 25 uitgesloten. Het gegeven betreft immers een indicatie, een benadering op basis van beschikbare gegevens. Hetzelfde geldt voor de verplichte terugmelding van onjuistheden betreffende de indicatie op basis van de twee nieuwe leden van artikel 32, namelijk het derde en vierde lid. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.3.
Artikel II, onderdeel G, onder 1
In artikel 17, eerste lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «onderdeel a en b» geschrapt. Zoals eerder aangegeven, wordt de rol van de KvK bij de bestrijding van fraude en malafide praktijken in het handelsverkeer versterkt in dit wetsvoorstel, en wordt deze rol ook verankerd als een van de doelbindingen van het handelsregister in artikel 2, onderdeel c. In het verlengde hiervan is het wenselijk dat er in het kader van dat artikelonderdeel een mogelijkheid wordt gecreëerd om nadere regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur. Zo biedt deze delegatiegrond de rechtsgrondslag voor het opnemen van een bestuursverbod of beroepsverbod bij het handelsregister. Dit sluit aan bij de systematiek die in de Handelsregisterwet 2007 en de daarop gebaseerde lagere regelgeving wordt gehanteerd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2.
De voorhangprocedure die geldt voor algemene maatregelen van bestuur, opgesteld op grond van het eerste lid van artikel 17, blijft onverkort van toepassing. Deze algemene maatregelen van bestuur worden niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat een ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Artikel II, onderdeel G, onder 2
De wijziging in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, bevat een wetstechnische aanpassing. Een missende komma wordt alsnog ingevoegd.
Artikel II, onderdeel H
De wijzigingen in artikel 21 betreffen wetstechnische verbeteringen. Een missend lidwoord en een verwijzing naar het relevante artikellid worden aangevuld.
Artikel II, onderdelen I, M en Q
De wijziging in de artikelen 22, derde lid, 33 en 50a betreft een redactionele aanpassing. Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de Kamer van Koophandel per 1 januari 2014 zijn de twaalf oorspronkelijke Kamers van Koophandel samengevoegd, zodat er nu één Kamer van Koophandel is.
Artikel II, onderdeel J
In onderdeel J van artikel II wordt een aantal aanpassingen doorgevoerd. Deels betreft het hier een herstel van een omissie die ontstaan is bij een eerdere wijziging van artikel 28.
Ten eerste, in het eerste lid van artikel 28 wordt clausulering tot het inzien van de in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel e, onder 1°, eerste gedachtestreepje, en artikel 16, eerste lid, bedoelde gegevens door bestuursorganen in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb (a-organen) vervangen door een clausulering, waarin weliswaar zowel de a-organen als de b-organen (denk bijvoorbeeld aan de Autoriteit Financiële Markten) deze gegevens kunnen inzien, maar alleen als zij handelen in het kader van hun wettelijke taak of bevoegdheid.
Tevens worden de rechtspersonen met een overheidstaak uit de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) afzonderlijk genoemd voor het inzien van de bovenbedoelde gegevens. Ook daarbij wordt een clausulering aangebracht, namelijk dat de betreffende bestuursorganen of rechtspersonen de gegevens, bedoeld in het eerste lid, alleen mogen inzien in het geval van de uitoefening van de wettelijke taak of bevoegdheid tot toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Ten tweede, in het derde lid wordt de autorisatie van bestuursorganen bij het verstrekken van gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen, gerangschikt naar natuurlijke personen, overgeheveld naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Deze wijziging vloeit voort uit de evaluatie van de Handelsregisterwet 2007 en wordt nader toegelicht in paragraaf 2.3. Daarnaast wordt ook in dit lid de clausulering tot a-organen opgeheven en wordt een clausulering aangebracht ten aanzien van het verstrekken van de betreffende gegevens aan de rechtspersonen met een overheidstaak uit de Wet Bibob, identiek aan de clausulering in het eerste lid.
Op grond van de Wet van 18 december 2013 tot aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken in verband met de naamswijziging van het Ministerie en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten is onder andere in artikel 28 het begrip bestuursorgaan vervangen door het begrip «een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht». Deze wijziging is doorgevoerd met als reden dat, waar in de wet gesproken wordt van een bestuursorgaan, men in de praktijk een smallere definitie aanhoudt dan in de Awb is opgenomen. Door de koppeling met artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb is alle onduidelijkheid weggenomen over welke bestuursorganen het gaat in de wet, aldus de memorie van toelichting bij de bovengenoemde wet.
Reeds eerder met de inwerkingtreding van de Handelsregisterwet 2007 is artikel 28 aangepast. Voortaan zouden bepaalde gegevens alleen door bestuursorganen mogen worden ingezien. Het betreft hier het nummer dat strekt ter identificatie van een natuurlijke persoon (het burgerservicenummer) en informatie over de herkomst van gegevens. Voor het verstrekken van het nummer dat strekt ter identificatie van een natuurlijke persoon, moet door een bestuursorgaan een verzoek worden gedaan, dat alleen wordt gehonoreerd indien verstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van een publieke taak van dat bestuursorgaan. Deze verdergaande beperking sluit aan bij artikel 24 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Vanuit de functie van het register een goede uitvoering van de overheidstaak te bevorderen, is het van belang dat bestuursorganen – indien nodig – over deze aanvullende informatie kunnen beschikken. Bij de verstrekking van deze aanvullende gegevens is derhalve een onderscheid gemaakt tussen verstrekking aan bestuursorganen en verstrekking aan andere afnemers.
Bij de totstandkoming van de Wet van 18 december 2013 tot aanpassing van een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken in verband met de naamswijziging van het Ministerie en het herstellen van enige wetstechnische gebreken en leemten is het voornoemde uitgangspunt te beperkt weergegeven. Het is wenselijk dat soms ook andere bestuursorganen dan a-organen de betreffende gegevens in het eerste en derde lid mogen inzien c.q. verstrekt krijgen, gerangschikt naar natuurlijke personen.
De Wet Bibob wordt toegepast zowel door bestuursorganen (bijvoorbeeld bij vergunningen) als door bij of krachtens de Wet Bibob aangewezen rechtspersonen met een overheidstaak (bijvoorbeeld bij vastgoedtransacties). De Wet Bibob is gericht op de bescherming van de integriteit van het openbaar bestuur, en beoogt te voorkomen dat het openbaar bestuur onbedoeld criminaliteit faciliteert door het bestuur in staat te stellen om een integriteitsonderzoek in te stellen en zo nodig advies aan het Landelijk Bureau Bibob te vragen. De bevraging in het kader van de Wet Bibob geschiedde reeds voor de inwerkingtreding van de bovengenoemde wet van 18 december 2013 in het kader van artikel 28, en heeft betrekking op de gegevens, genoemd zowel in het eerste als in het derde lid.
Daarnaast was bijvoorbeeld de raad van bestuur van de Autoriteit Financiële Markten al voor de inwerkingtreding van de bovengenoemde wet van 18 december 2013 bevoegd in de zin van het derde lid van artikel 28 tot het verkrijgen van gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen of rechtspersonen, gerangschikt naar natuurlijke personen; de Autoriteit Financiële Markten is geen a-orgaan. Deze omissie wordt nu hersteld, ten aanzien van zowel het eerste als het derde lid.
Verder wordt de autorisatie van bestuursorganen bij het verstrekken van gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen, gerangschikt naar natuurlijke personen, overgeheveld naar het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Op grond van artikel 28, derde lid, mag de KvK gegevens gerangschikt naar natuurlijke personen uitsluitend verstrekken aan een beperkte groep van bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak, ter uitvoering van een thans in het derde lid nader bepaalde wettelijke taak of bevoegdheid. Toevoeging van een nieuw bestuursorgaan aan die lijst kan alleen bij wetswijziging. Daardoor kan op dit moment niet adequaat en tevens tijdig ingespeeld worden op de situatie, waarin ter uitvoering van een wettelijke taak of bevoegdheid van bestuursorganen het verstrekken van deze gegevens noodzakelijk is. In de lijn van de aanbevelingen in de evaluatiebrief is daarom besloten om de lijst van geautoriseerde bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak bij de toepassing van de Wet Bibob (met name bij vastgoedtransacties) om gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen, gerangschikt naar natuurlijke personen, verstrekt te krijgen, te delegeren naar het niveau van de algemene maatregel van bestuur. Uiteraard wordt bij elk verzoek tot uitbreiding van de lijst van geautoriseerde instanties zorgvuldig beoordeeld of de uitvoering van hun wettelijke taak of bevoegdheid inderdaad ertoe genoodzaakt om de betreffende gegevens verstrekt te krijgen.
Artikel II, onderdeel K
Op grond van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod kan een curator of het Openbaar Ministerie tegen een, kort samengevat, rondom of in faillissement grof nalatige bestuurder een verbod voor de duur van maximaal vijf jaar vorderen om bestuurder of commissaris van een rechtspersoon te kunnen blijven of worden (artikelen 106a en 106b van de Faillissementswet). De griffier van de rechtbank, of in geval van hoger beroep, van het gerechtshof, biedt de onherroepelijke uitspraak, waarin een bestuursverbod is opgelegd, met bekwame spoed aan de KvK aan, die terstond tot uitschrijving van de betrokken bestuurder uit het handelsregister overgaat. Tevens wordt het bestuursverbod, voor de duur waarvoor het is opgelegd, geregistreerd bij het handelsregister en geplaatst op een openbare lijst (artikel 106b, derde lid, van de Faillissementswet).
Voorgesteld wordt om ook de bestuursverboden die zijn opgelegd in een strafrechtelijke procedure (artikel 28, eerste lid, juncto artikel 349 van het Wetboek van Strafrecht), bij het handelsregister te registreren. Vanuit maatschappelijke optiek, de bescherming van derden en de transparantiefunctie van het handelsregister is er geen reden om een onderscheid te maken tussen de registratie van civielrechtelijk opgelegde en strafrechtelijk opgelegde bestuursverboden. In beide gevallen is immers het rechtsgevolg dat iemand geen bestuurder en/of commissaris bij een rechtspersoon mag zijn of blijven.
Dat rechtsgevolg treedt ook in als een stichtingsbestuurder op de voet van artikel 298, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt ontslagen wegens, onder meer, handelen in strijd met de wet of de statuten dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer. Het rechtsgevolg daarvan is dat betrokkene gedurende vijf jaar geen bestuurder van een stichting kan worden (artikel 298, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Om die reden zijn de maatschappelijke kenbaarheid en transparantie ook gediend met de registratie van dergelijke rechterlijke uitspraken.
Om de registratie te bevorderen, worden de betreffende uitspraken door de griffier met bekwame spoed aan de KvK aangeboden (zie ook artikel 106b, derde lid, van de Faillissementswet en artikel 302 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek).
Tijdens de parlementaire behandeling van de Wet civielrechtelijk bestuursverbod is aangegeven dat de Handelsregisterwet 2007 zodanig zou worden aangepast dat het voor autoriteiten, zoals Justis, de Belastingdienst, het Openbaar Ministerie, de Autoriteit Consument en Markt, alsmede voor de Autoriteit Financiële Markten, mogelijk zal blijven om informatie over beëindigde bestuursverboden te kunnen blijven raadplegen (Kamerstukken I 2015/16, 34 011, D, p. 2 en 3). Het derde lid van artikel 29 voorziet daarin, met dien verstande dat deze mogelijkheid tot voortgezette raadpleging ook gaat gelden voor strafrechtelijk opgelegde bestuursverboden en het ontslag van stichtingsbestuurders. De rechtvaardiging voor de mogelijkheid van voortgezette raadpleging ligt besloten in de doelbinding «rechtshandhaving», zoals vastgelegd in het nieuw voorgestelde onderdeel c van artikel 2.
De raadpleegbaarheid wordt gekoppeld aan een bewaartermijn van acht jaar, die is ontleend aan artikel 9, eerste lid, van de Wet controle op rechtspersonen. Die bewaartermijn heeft betrekking op een separate registratie van onherroepelijke bestuursverboden. Na afloop van de termijn waarvoor het bestuursverbod geldt, blijven de gegevens gedurende acht jaar raadpleegbaar en toegankelijk voor aan te wijzen diensten voor bepaalde controle en toezichttaken.
Artikel II, onderdeel L
In het derde en vierde lid van artikel 32 wordt een basis gecreëerd voor de verplichting om onjuistheden betreffende niet-authentieke gegevens terug te melden. Het bestuursorgaan meldt terug, indien het gerede twijfel heeft over de juistheid van een niet-authentiek gegeven, dan wel over de onjuistheid van het ontbreken daarvan. Indien er een terugmelding plaatsvindt, dan zijn de artikelen die respectievelijk voor het eerste en tweede lid van artikel 32 gelden, ook van toepassing op de terugmelding onder het nieuwe derde en vierde lid van artikel 32. Daarnaast is in artikel 59 voorzien in een overgangsbepaling. De verplichting tot terugmelding op niet-authentieke gegevens zal, eveneens als de verplichting tot terugmelding op authentieke gegevens, gelden voor bestuursorganen als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.2.
Artikel II, onderdelen N en O
De artikelen 33 tot en met 37 bevatten voornamelijk procedurele regels die gelden bij een melding door een bestuursorgaan indien het gerede twijfel heeft over de juistheid van een authentiek gegeven, dan wel over de juistheid van het ontbreken van een authentiek gegeven. Deze regels zijn echter ook relevant, indien er een terugmelding wordt gedaan van niet-authentieke gegevens. De artikelen 34, eerste lid, en 37 worden in die zin aangepast.
Artikel II, onderdeel P
In artikel 50 worden regels vastgelegd voor het voldoen van een vergoeding die verschuldigd is voor de inzage of de verstrekking van gegevens uit het handelsregister. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2, voorziet dit wetsvoorstel in de totstandkoming van de inputfinanciering voor bestuursorganen voor het inzien of verstrekken van gegevens uit het handelsregister. Gegevens uit het handelsregister worden op dit moment per gebruik tegen een tarief geraadpleegd. Onder het systeem van de inputfinanciering zal dit echter gaan om een vast bedrag dat per jaar dient te worden voldaan.
Artikel 50 is echter niet toegespitst op een dergelijk betalingsregime. Om die reden wordt aan artikel 50 een lid toegevoegd dat het systeem van de inputfinanciering faciliteert. In dat lid wordt bepaald dat in de op dit artikel gebaseerde lagere regelgeving regels kunnen worden gesteld met betrekking tot bestuursorganen door wie, de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de vergoeding voor de inzage of de verstrekking van gegevens door middel van een abonnement wordt voldaan.
Artikel II, onderdeel R
Krachtens het voorgestelde artikel 51a wordt het databankenrecht ten aanzien van het handelsregister wettelijk voorbehouden aan de KvK. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.5.
Artikel II, onderdeel S
Op grond van artikel 59, tweede lid, kunnen gedurende zes jaar na de inwerkingtreding van artikel 32 bij ministeriële regeling bestuursorganen worden aangewezen voor wie de in artikel 32 genoemde verplichting tot terugmelding van onjuistheden met betrekking tot authentieke gegevens uitsluitend geldt. Een soortgelijke overgangsbepaling wordt nu opgenomen in het nieuwe derde lid van artikel 59 voor de terugmelding van onjuistheden betreffende niet-authentieke gegevens. Ook voor deze terugmelding geldt dat bestuursorganen pas dan aan de verplichting kunnen voldoen, als zij er voldoende op zijn voorbereid. Zo kunnen sommige bestuursorganen aangeven om aangewezen te worden in de zin van artikel 59, derde lid.
Artikel III
Deze bepaling strekt ertoe dat vergoedingen op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet op de Kamer van Koophandel verschuldigd zijn, zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld en dat de KvK bevoegd is de betaling van de vergoeding af te dwingen door het uitvaardigen van een dwangbevel. Daartoe wordt het derde lid van artikel 34 aangepast, en een lid toegevoegd. De betalingstermijn wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Het betreft hier herstel van een omissie die ontstaan is bij de totstandkoming van de Wet op de Kamer van Koophandel. Een vergelijkbare bepaling betrof artikel 41 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997. Die wet is per 1 januari 2014 ingetrokken. De aangepaste formulering van het derde lid van artikel 34, derde lid, sluit beter aan bij het bepaalde in artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 3.6.
Artikelen IV en V
In twee lopende wetswijzigingen wordt het huidige artikel 28, derde lid, aangepast. Het betreft het voorstel van wet tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van toezicht, opsporing, naleving en handhaving en het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand. Aan de lijst van overheidsinstanties die geautoriseerd zijn om gegevens omtrent de samenstelling van ondernemingen en rechtspersonen gerangschikt naar natuurlijke personen te ontvangen, worden drie instanties toegevoegd, te weten de Nederlandse Zorgautoriteit, het Staatstoezicht op de volksgezondheid en de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 33 van de Wet op de kansspelen, voor de uitvoering van hun taken. Artikelen IV en V voorzien in samenloopbepalingen.
Artikel VI
Zoals in de toelichting bij het onderdeel inputfinanciering is beschreven, is na overleg met de Gebruikersraad Handelsregister in 2013 besloten om aansluitend aan de pilotperiode (2012–2013) over te gaan op voortzetting van deze systematiek per 1 januari 2014.
Tot de inwerkingtreding van de voorliggende wijziging van deze wet geldt voor zowel de overheidsinstanties als voor andere partijen de bepaling dat voor het inzien of het verstrekken van gegevens uit het handelsregister een vergoeding is verschuldigd. Gelet op het grote maatschappelijke belang van bevordering van het gebruik van het handelsregister door inputfinanciering en tegelijkertijd het belang van de continuïteit van deze systematiek, vindt er vanaf 1 januari 2014 geen verrekening meer plaats met afzonderlijke overheidsafnemers naar rato van gebruik en is er sprake van een abonnement voor deze afnemers.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp