Vastgesteld 10 april 2018
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Van Raak, Van der Linde, Sneller, Nijboer en Van Toorenburg tot wijziging van de Wet op de parlementaire enquête 2008 en tevens het Voorstel tot wijziging van de Regeling Parlementair en extern onderzoek van de Tweede Kamer.
Deze leden verwelkomen het verbeteren van de Wet op de parlementaire enquête 2008 (Wpe 2008) en de bestaande Regeling. Zij achten zorgvuldig onderzoek door de Tweede Kamer van groot belang voor onze democratie. Tevens onderschrijven zij het uitgangspunt dat het zoveel mogelijk aan de enquêtecommissie moet zijn om binnen het wettelijk kader haar eigen werkwijze te bepalen, afgestemd op de aard en omvang van de onderzoeksopdracht. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de nu voorgestelde praktische wijzigingen van de Regeling en de Wpe 2008 eerder geïdentificeerde knelpunten voor toekomstige enquêtecommissies kunnen helpen oplossen, zodat zij beter hun werk kunnen uitvoeren.
Op dit moment hebben deze leden geen verdere vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wpe 2008. Zij kunnen zich vinden in de manier waarop de initiatiefnemers van de wetswijziging de opmerkingen van de Raad van State verwerkt hebben in het voorstel.
Deze leden hebben op dit moment slechts behoefte aan toelichting op één punt, namelijk op het punt van de motivering van het beroep op het verschoningsrecht. Ten aanzien hiervan zouden de leden van de ChristenUnie-fractie graag nader toegelicht krijgen wanneer er in de opvatting van de initiatiefnemers sprake is van een deugdelijke motivering van een beroep op het verschoningsrecht en wanneer niet. Dit kan belangrijk zijn om te voorkomen dat er ook over de motivering van het beroep zelf discussie ontstaat.
Aanleiding voor de voorgestelde wetswijziging op dit punt is de ervaring bij eerdere parlementaire enquêtes dat met name bewindslieden een beroep doen op het belang van de staat als verschoningsgrond. Dit is geformuleerd als een absoluut verschoningsrecht en juist de absolute verschoningsrechten vergen een minder uitvoerige motivering. De initiatiefnemers stellen echter dat het uit de constitutionele verhoudingen tussen parlement en regering voortvloeit dat deze verschoningsgrond alleen in uitzonderlijke gevallen wordt ingeroepen en een bijzondere motivering verlangt. De Tijdelijke Commissie Evaluatie Wet op de Parlementaire Enquête merkt bovendien in haar verslag op dat wat precies onder het belang van de staat moet worden verstaan, nooit wettelijk is vastgelegd. Dit spanningsveld is voor de leden van de ChristenUnie-fractie reden om, juist met het oog op een beroep op deze verschoningsgrond, te vragen om een nadere verduidelijking van het begrip «deugdelijke motivering».
De voorzitter van de commissie, Ziengs
De adjunct-griffier van de commissie, De Vos