Ontvangen 7 maart 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
1a
In onderdeel A wordt «Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» vervangen door: Onze Minister voor Medische Zorg.
1b
Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
EA
Aan artikel 7 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. indien zulks voortvloeit uit een maatregel, berustend op een op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES opgelegde maatregel, op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep tijdelijk of blijvend geheel heeft verloren.
1c
In onderdeel F, tweede lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 9, tweede lid» vervangen door: als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a.
1d
Onderdeel H komt te luiden:
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdelen a en b, vervalt telkens: aan de ingeschrevene.
2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de schorsing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d;
3. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt: een ingeschrevene.
4. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt: in het register ingeschreven staande.
5. In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma in onderdeel i, vier onderdelen toegevoegd, luidende:
j. de bevoegdheid van een krachtens artikel 5 aangewezen beroepsbeoefenaar om de krachtens artikel 36, veertiende lid, aangewezen UR-geneesmiddelen voor te schrijven, onder vermelding van de categorie van beroepsbeoefenaren waartoe de betrokken beroepsbeoefenaar behoort;
k. de op grond van artikel 48, tweede lid, opgelegde beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg;
l. de beslissing als bedoeld in artikel 48a, tweede lid, tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel;
m. de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten, bedoeld in artikel 85a.
6. Het tweede lid komt te luiden:
2. In het register wordt ten aanzien van een geregistreerd of voormalig geregistreerd beroepsbeoefenaar een aantekening geplaatst van:
a. een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de beroepsbeoefenaar zijn rechten ter zake van de uitoefening van het recht het betrokken beroep uit te oefenen in het land waar de beslissing is gegeven tijdelijk of blijvend geheel of gedeeltelijk heeft verloren. Indien die rechterlijke uitspraak tevens inhoudt een beperking in het recht om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die beperking eveneens aangetekend.
b. een op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES gegeven tuchtrechtelijke beslissing op grond waarvan de beroepsbeoefenaar zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep op Bonaire, St. Eustatius en Saba tijdelijk of blijvend geheel of gedeeltelijk dan wel voorwaardelijk heeft verloren. Indien die tuchtrechtelijk beslissing tevens inhoudt een beperking in het recht om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die beperking eveneens aangetekend.
7. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In het register wordt ten aanzien van een geregistreerd of voormalig geregistreerd beroepsbeoefenaar een aantekening geplaatst van:
a. rechterlijke uitspraken inhoudende de ontzetting van of beperking op het recht het betrokken beroep uit te oefenen. Indien die rechterlijke uitspraak tevens inhoudt een ontzetting van of beperking in het recht om ook andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die ontzetting of beperking eveneens aangetekend.
b. een op grond van artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarde een inperking voortvloeit van de bevoegdheid het betrokken beroep uit te oefenen. Indien die bijzondere voorwaarde tevens inhoudt een voortvloeit van de bevoegdheid om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen, wordt die inperking eveneens aangetekend.
8. In de aanhef van het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste of tweede lid» vervangen door: eerste tot en met vierde lid.
9. In het vijfde lid (nieuw), onderdeel b, wordt na «recht op wederinschrijving» ingevoegd: , de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten.
10. In het vijfde lid (nieuw) onderdeel c, wordt na «de schorsing» ingevoegd: of de last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten.
11. In het zesde lid (nieuw) wordt na de zinsnede «in het buitenland» een zinsnede ingevoegd, luidende: dan wel de op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES.
12. In het zevende lid (nieuw) wordt «eerste lid onderdeel a tot en met j, en de in het tweede lid» vervangen door: eerste, tweede, derde en vierde lid.
13. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. In het register wordt voorts een aantekening geplaatst van een maatregel als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet medisch tuchtrecht BES.
1e
Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
JA
Onder vernummering van artikel 13a tot artikel 13c, worden na artikel 13 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 13a
1. Onverminderd hoofdstuk 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens kan Onze Minister besluiten de bevoegde autoriteiten van andere staten dan de staten bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties onverwijld in kennis te stellen van een in Nederland door een rechterlijke instantie of een andere bij of krachtens de wet bevoegde instantie aan een beroepsbeoefenaar opgelegd verbod of een opgelegde beperking van een beroep dat op grond van artikel 3, 34 of 36a is gereguleerd.
2. Een kennisgeving op grond van een besluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden indien het opgelegd verbod of de opgelegde beperking van kracht is en Onze Minister over informatie beschikt waaruit blijkt dat de beroepsbeoefenaar in de staat waaraan de kennisgeving wordt gedaan woonachtig is, woonachtig is geweest, zijn beroep heeft uitgeoefend, uitoefent of voornemens is uit te oefenen.
3. De kennisgeving bevat de volgende gegevens:
a. naam, adres, woonplaats, geboortedatum van de beroepsbeoefenaar;
b. het betrokken beroep;
c. de instantie die het verbod of de beperking heeft opgelegd;
d. de reikwijdte van de beperking of het verbod; en
e. de periode gedurende welke de beperking of het verbod van kracht is.
4. De instanties, bedoeld in het eerste lid, verstrekken Onze minister de gegevens, bedoeld in het derde lid.
5. Indien een verbod of een beperking is ingesteld voor onbepaalde tijd, stelt Onze Minister de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, onverwijld in kennis van de beëindiging daarvan.
6. Indien tegen een op grond van het eerste lid genomen besluit bezwaar of beroep aanhangig wordt gemaakt, deelt Onze Minister dit mede aan de bevoegde autoriteiten van de landen die op grond van het eerste lid in kennis zijn gesteld.
Artikel 13b
1. Indien bij besluit van onze minister inschrijving in een register is geweigerd, de afgifte van een verklaring van vakbekwaamheid wordt geweigerd of een beroepsbeoefenaar de bevoegdheid zijn beroep uit te oefenen heeft verloren omdat hij de aanvraag tot inschrijving of tot afgifte van een verklaring gebaseerd heeft op valse kwalificaties, kan Onze minister besluiten, onverminderd de artikelen 76 tot en met 79 van de Wet bescherming persoonsgegevens, de bevoegde autoriteiten van andere staten dan de staten bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, daarvan in kennis stellen.
2. Artikel 13a, tweede tot en met zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1f
Artikel S, onder 1, komt te luiden:
1. In het tweede lid wordt de tweede volzin geschrapt.
1g
Onderdeel T wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 1 en 2 komen te luiden:
1. In het eerste lid wordt «een onderdaan van een lid-Staat der Europese Economische Gemeenschap of van een andere overeenkomstsluitende staat» vervangen door «een migrerende beroepsbeoefenaar als bedoeld in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties» en wordt «lid-Staten van die gemeenschap» vervangen door: lidstaten van de Europese Unie.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «een der lid-Staten» vervangen door «een van de lidstaten» en wordt onder vervanging van de puntkomma aan het slot door een komma, een zinsnede toegevoegd, luidende: ofwel de beroepskwalificaties van de betrokkene zijn overeenkomstig artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties geverifieerd;.
1h
In onderdeel II, wordt in het voorgestelde artikel 62, eerste lid, de zinsnede «en de plaatsvervangende leden» vervangen door: «, de plaatsvervangende leden en de plaatsvervangende secretarissen».
1i
In onderdeel NN, onder 7, wordt «De vooronderzoeker die» vervangen door: De vooronderzoeker, die tevens lid of plaatsvervangend lid is van het regionale tuchtcollege en die.
1j
Onderdeel ZZ, komt te vervallen.
1k
In onderdeel AAA wordt in het voorgestelde artikel 79, onder vernummering van het tweede en derde lid tot het vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Overeenkomstig het eerste lid is het regionale tuchtcollege tevens bevoegd op schriftelijke voordracht van een inspecteur een voorziening te treffen, ten aanzien van een beroepsbeoefenaar die ten hoogste een jaar voordat de voordracht wordt ingediend in een register heeft ingeschreven gestaan. De voordracht wordt in dat geval geacht te strekken tot ontzegging tot het recht op wederinschrijving.
1l
In onderdeel BBB wordt na onderdeel vier een onderdeel toegevoegd, luidende:
5. Na het vijfde lid wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:
6. Indien toepassing is gegeven aan artikel 79, tweede lid, kan de voorziening worden opgelegd tot ontzegging van het recht op wederinschrijving.
1m
Onderdeel EEE, onder 1, komt te luiden:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een voordracht als bedoeld in artikel 79, tweede lid, dient een omschrijving van de ter zake dienende feiten en omstandigheden te bevatten en te vermelden welke der in artikel 80, eerste lid, bedoelde maatregelen worden voorgesteld en, zo het een maatregel als in dat lid, onder a en b, omschreven betreft, de inhoud daarvan. Artikel 65, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1n
Onderdeel FFF wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 6 komt te luiden:
6. In het zesde lid wordt «artikel 83, dertiende lid» vervangen door «artikel 83, vijftiende lid» en wordt «college van medisch toezicht» vervangen door: centrale tuchtcollege.
2. Na onderdeel 6 wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
7. In het zevende lid wordt «artikel 83, dertiende lid» vervangen door: artikel 83, vijftiende lid.
1o
Na onderdeel FFF wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
FFFE
Na artikel 85 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK VIIIA. LAST TOT ONMIDDELLIJKE ONTHOUDING VAN DE BEROEPSACTIVITEITEN
Artikel 85a
1. De inspecteur kan een beroepsbeoefenaar die in een der in artikel 47, tweede lid, vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten voor het betrokken beroep opleggen.
2. Een last als bedoeld in het eerste lid kan worden opgelegd indien:
a. gedragingen van de beroepsbeoefenaar hebben geleid tot ernstige benadeling van de gezondheid van personen of een aanmerkelijke kans daarop, dan wel indien die gedragingen blijk geven van een persoonlijkheid die zich niet verdraagt met het door hem uitgeoefende beroep, en
b. de gedragingen van de beroepsbeoefenaar van zodanige aard zijn dat het belang van de volksgezondheid meebrengt dat de beroepsbeoefenaar zijn beroepsactiviteiten staakt totdat een regionaal tuchtcollege als bedoeld in artikel 47, derde lid, over dat handelen heeft geoordeeld.
3. De in het eerste lid bedoelde last eindigt acht weken na de dag waarop de last aan de beroepsbeoefenaar is bekend gemaakt, tenzij de inspecteur binnen die periode van acht weken tegen de beroepsbeoefenaar bij het regionale tuchtcollege een klaagschrift heeft ingediend dan wel met betrekking tot die beroepsbeoefenaar een voordracht als bedoeld in artikel 79 heeft gedaan.
4. Indien de inspecteur met inachtneming van het derde lid een zaak aanhangig heeft gemaakt bij het regionale tuchtcollege, blijft de in het eerste lid bedoelde last van kracht totdat dat tuchtcollege een einduitspraak heeft gedaan.
5. Indien de inspecteur binnen de periode van acht weken afziet van het indienen van een tuchtklacht dan wel het doen van een voordracht als bedoeld in artikel 79, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk mededeling aan de beroepsbeoefenaar. De last komt daarmee ten einde. In de mededeling wordt de datum vermeld waarop de last ten einde is gekomen.
6. De inspecteur meldt de beroepsbeoefenaar aan wie hij een last heeft opgelegd na het verstrijken van de periode van acht weken zo spoedig mogelijk dat de last is beëindigd indien hij niet binnen die periode een tuchtklacht heeft ingediend dan wel een voordracht heeft gedaan als bedoeld in artikel 79.
7. De inspecteur vermeldt in zijn klaagschrift dan wel de voordracht dat aan de betrokken beroepsbeoefenaar een last als bedoeld in het eerste lid is opgelegd.
8. De secretaris zendt het afschrift van het klaagschrift dan wel van de voordracht zo spoedig mogelijk aan de betrokken beroepsbeoefenaar.
Artikel 85b
Indien de inspecteur een zaak aanhangig heeft gemaakt dan wel een voordracht heeft gedaan bij het regionale tuchtcollege als bedoeld in artikel 85a, derde lid, behandelt het tuchtcollege de zaak overeenkomstig artikel 65, zesde lid.
1p
Onderdeel GGG wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt een 1. geplaatst.
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Met het toezicht op de naleving van een last tot onmiddellijke onthouding van de beroepsactiviteiten als bedoeld in artikel 85a zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
1q
In onder NNN wordt in het voorgestelde artikel 100a, onder a de zinsnede «artikel 78a» vervangen door: artikel 85a.
2
Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL VIa
De Wet medisch tuchtrecht BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 5 wordt «vermeld onder d en e van het eerste lid van artikel 7» vervangen door: vermeld onder artikel 7, eerste lid, onder d, e, f en g.
B
In artikel 6, tweede lid, wordt «geneeskunst onderscheidenlijk de artsenijbereidkunde» vervangen door: geneeskunst, tandheelkunst, de verloskunde onderscheidenlijk de artsennijbereidkunde.
C
In artikel 7, eerste lid, onderdeel d, e, f en g wordt na «geneeskunde» telkens een zinsnede ingevoegd, luidende: , tandheelkunst, verloskunde.
D
Na artikel 8 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 8a
1. In gevallen waarin een der in artikel 7, eerste lid, onder f en g, omschreven maatregelen is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld.
2. In een besluit krachtens het eerste lid kunnen, al dan niet met een beperking tot een in dat besluit te bepalen proeftijd, voorwaarden worden gesteld, door de betrokkene in acht te nemen. Indien blijkt dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan niet-naleving van een gestelde voorwaarde, kan, onder intrekking van dat besluit, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de opgelegde maatregel opnieuw van kracht wordt.
3. De voordracht tot een besluit krachtens het eerste of tweede lid, tweede volzin, wordt gedaan door Onze Minister. Alvorens zodanige voordracht wordt gedaan, wint Onze Minister het advies in van het college.
Artikel 8b
Herziening van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing waarbij een in artikel 7, eerste lid, omschreven maatregel werd opgelegd, is mogelijk, wanneer naderhand omstandigheden zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden. Bij algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld. De herziening zal niet kunnen leiden tot een wijziging in hetgeen voorheen was beslist, ten nadele van de betrokkene.
E
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «klacht ingediend» vervangen door «klacht is ingediend» en wordt «klager der nader» vervangen door: klager zonder nader.
2. In het derde lid wordt na «ingekomen» ingevoegd: en het.
F
Artikel 13 komt te luiden:
Artikel 13
1. Ingeval er ten aanzien van de leden feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid ernstig schade zou kunnen lijden, kan diens wraking schriftelijk of, ter terechtzitting, mondeling worden voorgedragen door degene over wie geklaagd is en degene die de klacht heeft ingediend.
2. Wraking kan plaatsvinden totdat de voorzitter heeft uitgesproken dat het College uitspraak zal doen, tenzij de wraking is gebaseerd op feiten of omstandigheden die eerst nadat de voorzitter heeft uitgesproken dat het College uitspraak zal doen, bekend zijn geworden.
3. De artikelen 509, eerste tot en met derde lid en het vijfde lid, en 510 tot en met 514 Wetboek van Strafvordering BES zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat waar in:
a. de artikelen 509, eerste en derde lid, 511, tweede lid,512 en 513 wordt gesproken over «rechters», daaronder moet worden verstaan: leden van het tuchtcollege;
b. artikel 509, vijfde lid, wordt gesproken over «rechter», daaronder moet worden verstaan: het College;
c. de artikelen 510 en 511 eerste lid, wordt gesproken over «enig rechter» dan wel «rechter», daaronder moet worden verstaan: het gehele college respectievelijk de leden van het College;
d. artikel 510 wordt gesproken over «verdachte», daaronder moet worden verstaan: degene over wie is geklaagd;
e. artikel 514 wordt gesproken over «verdachte», daaronder moet worden verstaan: degene over wie is geklaagd en de klager;
e. waar in de artikelen 512 en 513 wordt gesproken over «het onderzoek op de terechtzitting», daaronder moet worden verstaan: de mondelinge behandeling van de zaak.
G
In artikel 15a, wordt «v.d. voorzitter» vervangen door: van de voorzitter.
H
Na artikel 16, derde lid, wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Onze Minister ontvangt een afschrift van de beslissing indien een maatregel, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is opgelegd.
3
Na artikel X worden de volgende artikelen ingevoegd:
ARTIKEL Xa
A
Indien artikel I, onderdeel A van de wet van 4 oktober 2017, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met het opnemen van de physician assistant in de lijst van registerberoepen, het toekennen van zelfstandige bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen aan physician assistants en verpleegkundig specialisten en het opnemen van de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijk register voor experimenteerberoepen (Stb. 2017, 374) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A en B van deze wet, wordt in artikel I, onderdeel A, van deze wet de zinsnede «een op grond van artikel 3, eerste lid, ingesteld register» vervangen door: een overeenkomstig artikel 3, eerste lid, of artikel 36b, eerste lid, ingesteld register.
B
Indien artikel I, onderdeel A van de wet van 4 oktober 2017, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met het opnemen van de physician assistant in de lijst van registerberoepen, het toekennen van zelfstandige bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen aan physician assistants en verpleegkundig specialisten en het opnemen van de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijk register voor experimenteerberoepen (Stb. 2017, 374) nog niet in werking is getreden op het tijdstip dat artikel I, onderdelen A en B deze wet in werking treden, komt artikel I, onderdeel A, van die wet te luiden:
A
In artikel 1 wordt de zinsnede «een op grond van artikel 3, eerste lid, ingesteld register» vervangen door: een overeenkomstig artikel 3, eerste lid, of artikel 36b, eerste lid, ingesteld register.
C
Indien artikel I, onderdeel F van de wet van 4 oktober 2017, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met het opnemen van de physician assistant in de lijst van registerberoepen, het toekennen van zelfstandige bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen aan physician assistants en verpleegkundig specialisten en het opnemen van de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijk register voor experimenteerberoepen (Stb. 2017, 374) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen C, D, DD en FF van deze wet, wordt na artikel I, onderdeel O van deze wet een onderdeel toegevoegd, luidende:
OA
Artikel 36b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, wordt «artikelen 3, eerste en vierde lid, 4, eerste, tweede en vierde lid» vervangen door: artikel 3, eerste en vijfde lid, 4 eerste, tweede en derde lid.
2. In het negende lid wordt «bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister» vervangen door: bij besluit van Onze Minister.
D
Indien artikel I, onderdeel F van de wet van 4 oktober 2017, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met het opnemen van de physician assistant in de lijst van registerberoepen, het toekennen van zelfstandige bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen aan physician assistants en verpleegkundig specialisten en het opnemen van de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijk register voor experimenteerberoepen (Stb. 2017, 374) nog niet in werking is getreden op het tijdstip dat artikel I, onderdelen C, D, DD en FF van deze wet in werking treden, wordt artikel I, onderdeel F van die wet als volgt gewijzigd:
1. Het voorgestelde artikel 36b, tweede lid komt te luiden:
2. Met betrekking tot de registers, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 3, eerste en vijfde lid, 4, eerste, tweede en derde lid, 6, onderdeel a, en 8 niet van toepassing.
2. In het voorgestelde artikel 36b, negende lid, wordt «bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister» vervangen door: bij besluit van Onze Minister.
E
Indien artikel I, onderdeel H van de wet van 4 oktober 2017, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met het opnemen van de physician assistant in de lijst van registerberoepen, het toekennen van zelfstandige bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen aan physician assistants en verpleegkundig specialisten en het opnemen van de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijk register voor experimenteerberoepen (Stb. 2017, 374) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen DD, FF en GG van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
1. In artikel I, onderdeel DD, vervalt onderdeel 1, onder vernummering van de onderdelen 2 tot en met 5 tot 1 tot en met 4.
2. Artikel I, onderdeel FF, komt te luiden:
FF
In artikel 56, tweede lid, wordt «degene over wie is geklaagd,» vervangen door: de beklaagde.
F
Indien artikel I, onderdeel H van de wet van 4 oktober 2017, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met het opnemen van de physician assistant in de lijst van registerberoepen, het toekennen van zelfstandige bevoegdheid voor bepaalde voorbehouden handelingen aan physician assistants en verpleegkundig specialisten en het opnemen van de mogelijkheid tot het instellen van een tijdelijk register voor experimenteerberoepen (Stb. 2017, 374) nog niet in werking is getreden op het tijdstip dat artikel I, onderdelen DD, FF en GG van deze wet in werking treden, vervalt artikel I, onderdeel H van die wet.
Artikel Xb
Indien artikel XXXII van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel QQ van deze wet, vervalt het tweede onderdeel van artikel I, onderdeel QQ, van deze wet onder vernummering van het derde onderdeel tot het tweede onderdeel.
ONDERDEEL 1a
De Wet BIG valt in de portefeuille van de Minister voor Medische Zorg.1 De begripsbepaling wordt daaraan aangepast.
ONDERDEEL 1b, 1c en 1d, onder 4 tot en met 6
De Wet BIG is niet van toepassing op de BES-eilanden. Daar geldt specifieke wetgeving voor een aantal gereguleerde beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het gaat in die wetgeving om als geneeskundigen, tandheelkundigen, apothekers en verloskundigen aangeduide beroepsbeoefenaren. Op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES is op die beroepsbeoefenaren tuchtrecht van toepassing. Aan deze beroepsbeoefenaren kunnen verschillende tuchtmaatregelen worden opgelegd, die vergelijkbaar zijn met tuchtmaatregelen die in het kader van het in de Wet BIG geregelde tuchtrecht kunnen worden opgelegd.
Het komt geregeld voor dat een op de BES-eilanden bevoegde beroepsbeoefenaar ook is opgenomen in het BIG-register.
Artikelen 7 en 9 van de Wet BIG stellen regels die het mogelijk maken in het buitenland aan een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar opgelegde maatregel in Nederland over te nemen. De BES-eilanden maken deel uit van Nederland. Een op de BES-eilanden opgelegde maatregel is dus geen in het buitenland opgelegde maatregel en kan dus op basis van de thans geldende regelgeving niet worden overgenomen. Ook kunnen de opgelegde maatregelen niet worden aangetekend in het BIG-register
Deze artikelen worden aangepast om te bewerkstelligen dat op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES opgelegde maatregelen, kunnen worden overgenomen in het BIG register. Bij de voorgestelde wijzigingen is zoveel mogelijk aangesloten bij hetgeen geldt voor de overname van buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen.
Op grond van het voorgestelde artikel 7, onderdeel f (nieuw) worden de maatregelen schorsing en ontzegging van de bevoegdheid het beroep uit te oefenen (artikel 7, eerste lid, onder d en g van de Wet medisch tuchtrecht BES) aangetekend in het BIG-register. Daardoor kan de betrokken beroepsbeoefenaar ook in Nederland zijn beroep niet meer uitoefenen. Bij het overnemen van een schorsing op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES is nog wel van belang dat een schorsing op basis van die wet straks van karakter verschilt van de schorsing op basis van de Wet BIG. Een schorsing op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES moet voor de tenuitvoerlegging gezien worden als een tijdelijke doorhaling, terwijl een schorsing op grond van de Wet BIG straks moet worden gezien als een beperking van de bevoegdheden.
Om de maatregelen van voorwaardelijke schorsing en gedeeltelijke ontzegging (artikel 7, eerste lid, onder e en f van de Wet medisch tuchtrecht BES) over te kunnen nemen, wordt voorgesteld het tweede lid van artikel 9 opnieuw vast te stellen. Artikel 9, tweede lid, onderdeel a, komt grotendeels overeen met het huidige tweede lid van artikel 9 en gaat over de overname van buitenlandse maatregelen. Ter gelegenheid van deze nota van wijziging is verduidelijkt dat alle buitenlandse maatregelen, die gevolgen hebben voor de bevoegdheid het beroep waarvoor betrokkene BIG-geregistreerd is of was (het betrokken beroep), kunnen worden overgenomen en aangetekend in het register en dat daarvan ingevolge artikel 11, onderdeel a,openbaar kennis kan worden gegeven. Dat geldt dus ook indien de betrokkene in het buitenland niet alleen een bevoegdheidsbeperking krijgt om het betrokken beroep uit te oefenen, maar tevens een bevoegdheidsbeperking krijgt om andere beroepen in de individuele gezondheidszorg uit te oefenen. Met andere woorden: het betreft bevoegdheidsbeperkingen die uitsluitend of mede het betrokken beroep betreffen. In artikel 9, tweede lid, onderdeel b, wordt geregeld dat de maatregelen van voorwaardelijke schorsing en gedeeltelijke ontzegging die op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES worden opgelegd, worden overgenomen in het BIG register. Op grond van artikel 9, zesde lid, Wet BIG (nieuw) gelden deze maatregelen vervolgens ook in Nederland.
De berisping en de geldboete die op grond van artikel 7, onderdeel b en c van de Wetmedisch tuchtrecht BES worden opgelegd, worden op grond van het voorgestelde artikel 9, achtste lid Wet BIG aangetekend in het BIG-register. Hiermee zijn deze maatregelen ook zichtbaar in Nederland. Een waarschuwing die op grond van artikel 7, onderdeel a van de Wet medisch tuchtrecht BES kan worden opgelegd, wordt, net als wanneer een waarschuwing die in Nederland wordt opgelegd, niet aangetekend in het BIG-register.
Onderdeel 1d, onder 1 tot en met 3 en onder 7 tot en met 13
Onderdeel H van het wetsvoorstel, dat artikel 9 van de Wet BIG wijzigt, wordt opnieuw vastgesteld. De wet van 17 mei 2017 tot wijziging van wetgeving op het terrein van de zorg in verband met het invoeren van een wettelijke regeling voor gunstbetoon bij medische hulpmiddelen en enkele bepalingen over transparantie tussen beroepsbeoefenaren en bedrijven op het terrein van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen (Stb. 2017, 214) is op 1 januari 2018 in werking getreden en heeft artikel 9 op verschillende onderdelen gewijzigd.
De voorgestelde wijzigingen van artikel 9 hebben voor het merendeel geen inhoudelijke gevolgen. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van bovengenoemde wet. Waar een inhoudelijk wijziging wordt beoogd van e wetsvoorstel zoals dat is ingediend, wordt dit aangegeven in de verschillende onderdelen van deze toelichting.
Abusievelijk was in het wetsvoorstel niet geregeld dat de mogelijkheid van de tuchtrechter om, bij de doorhaling, beperkingen op te leggen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg, kan worden aangetekend in het BIG-register. Dat wordt nu alsnog geregeld door het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onderdeel k.
Ten aanzien van het in deze nota van wijziging voorgestelde onderdeel 7 kan het volgende worden opgemerkt. In het wetsvoorstel is geregeld dat in artikel 9 een nieuw derde lid wordt ingevoegd op grond waarvan in het register een aantekening wordt geplaatst van een beroepsbeperkende maatregel op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg. Deze wijziging is inmiddels via bovengenoemde wet tot stand gekomen en kan daarom in dit voorstel komen te vervallen. Het wetsvoorstel voegt daarnaast een nieuw vierde lid in, op grond waarvan in het register een aantekening wordt geplaatst van een strafrechtelijke ontzetting of beperking van een beroep. Abusievelijk is in dit nieuwe lid opgenomen dat deze maatregel alleen kan worden aangetekend ten aanzien van een ingeschrevene. De overige wijzigingen van artikel 9 behelzen juist dat het criterium dat een aantekening slechts geplaatst kan worden indien een maatregel is opgelegd aan een ingeschrevene komt te vervallen. Aantekeningen worden ook geplaatst ten aanzien van beroepsbeoefenaren die niet langer ingeschreven staan. Het nieuwe vierde lid wordt in deze nota van wijziging zodanig aangepast, dat ook daar het criterium dat een maatregel alleen kan worden aangetekend ten aanzien van iemand die in het register ingeschreven staat, komt te vervallen. Daarnaast wordt, net als in het voorgestelde artikel 9, tweede lid, verduidelijkt dat alleen strafrechtelijke ontzettingen worden aangetekend die uitsluitend of mede het betrokken beroep betreffen.
Onderdeel 1e
Artikel 13a
eerste lid
Het komt voor dat beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg die een bevoegdheidsbeperkende maatregel opgelegd hebben gekregen, hun beroep gaan uitoefenen (of reeds uitoefenen) dan wel hun beroep willen uitoefenen in een ander land. Als de voornoemde beroepsbeoefenaren hun beroep zonder meer kunnen uitoefenen in het buitenland kunnen zij een gevaar opleveren voor de patiëntveiligheid en het vertrouwen in de kwaliteit en veiligheid van de beroepsuitoefening. Het kan daarbij zowel gaan om Nederlandse als buitenlandse patiënten. Op grond van artikel 56 bis van Europese Richtlijn 2005/36/EU betreffende de erkenning van beroepskwalificaties geldt binnen de Europese Unie een waarschuwingsmechanisme waarmee lidstaten elkaar informeren over beroepsbeoefenaren die in een lidstaat een verbod of beperking opgelegd hebben gekregen op de uitoefening van een gereglementeerd beroep (geïmplementeerd in artikel 31a Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties). Om te bewerkstelligen dat ook derde landen op de hoogte kunnen worden gebracht van bevoegdheidsbeperkende maatregelen, wordt voorgesteld artikel 13a op te nemen. Het artikel draagt eraan bij dat de patiënt wordt beschermd tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. Ieder land bepaalt zelf welke gevolgen het verbindt aan buitenlandse bevoegdheidsbeperkende maatregelen. In de Wet BIG is geregeld dat dergelijke maatregelen in Nederland worden overgenomen, tenzij dat leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 6 onder e en artikel 7 onder e jo. artikel 7a).
Op grond van onder meer artikel 8 EVRM, is geen inmenging van enige openbaar gezag toegestaan, dan wanneer hierin bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van bijvoorbeeld de bescherming van de gezondheid. Er dient derhalve te worden voldaan aan de vereisten van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit. De uitwisseling van de gegevens met derde landen is noodzakelijk omdat het belang van de volksgezondheid meebrengt dat ook andere landen dan alleen EER-landen op de hoogte zijn van het feit dat tegen een beroepsbeoefenaar een beroepsbeperkende maatregel is opgelegd. De inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteit). Bij informatie-uitwisseling is sprake van een inbreuk op de privésfeer van de betrokken beroepsbeoefenaar. Dit vergt een belangenafweging aan de hand van de omstandigheden van het concrete geval. Bij de informatie-uitwisseling met derde landen wordt het belang van de betrokkene afgewogen tegen het belang van kenbaarheid van beroepsbeperkende maatregelen bij derde landen, zodat ook daar de volksgezondheid adequater kan worden beschermd. De informatie die gedeeld wordt is nodig om de volksgezondheid te kunnen beschermen. Dit belang prevaleert boven het belang van de betrokkene.
Om ook de volksgezondheid van derde landen effectief te kunnen beschermen tegen disfunctionerende beroepsbeoefenaren is het onvermijdelijk dat de autoriteiten van die landen van een potentieel risico op de hoogte worden gesteld. Er is daardoor geen voor de beroepsbeoefenaar minder ingrijpend alternatief voorhanden om te verzekeren dat hij zijn beroep in een derde land gaat uitoefenen. Landen zijn van elkaar afhankelijk voor het melden van opgelegde maatregelen. Het is voor de autoriteiten van derde landen immers ondoenlijk om periodiek te controleren of niet een bevoegdheidsbeperking van kracht is geworden. Ook kennen veel landen geen actueel, openbaar register waar die informatie snel kan worden gevonden. Met de belangen van de beroepsbeoefenaar wordt rekening gehouden doordat niet alle maatregelen die in Nederland worden opgelegd aan alle derde landen worden verzonden. Over maatregelen die geen beperking van bevoegdheden inhouden, wordt niet actief gecommuniceerd. Voorts wordt slechts tot het uitwisselen van de gegevens met derde landen overgegaan indien er aanwijzingen zijn dat de beroepsbeoefenaar met het desbetreffende derde land banden heeft. Ook wordt niet een gehele uitspraak gezonden, maar alleen de gegevens die vermeld staan in het voorgestelde artikel 13a, derde lid.
Dat artikel 13a voldoet derhalve aan artikel 8 EVRM.
Op grond van het voorgestelde eerste lid, kan de minister besluiten de bevoegde autoriteiten van een derde land onverwijld te waarschuwen indien er ten aanzien van een beroepsbeoefenaar in Nederland een bevoegdheidsbeperkende maatregel (tijdelijk dan wel blijvend) is opgelegd. Het gaat hierbij om bevoegdheidsbeperkende maatregelen die aan beoefenaren van op grond van de Wet BIG gereguleerde beroepen zijn opgelegd. Regulering van een beroep kan plaatsvinden op grond van artikel 3, artikel 34 of 36a. Het voorgestelde artikel ziet op bevoegdheidsbeperkende maatregelen die door de strafrechter, de tuchtrechter of de inspecteur zijn opgelegd. Er is gekozen voor een facultatieve bepaling omdat informatie bijvoorbeeld alleen met derde landen kan worden gedeeld als bekend is wie de toezichthoudende autoriteit is en de minister over informatie beschikt dat de beroepsbeoefenaar in het derde land zijn beroep uitoefent (zie ook het tweede lid). Met de zinsnede «Onverminderd hoofdstuk 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens» is bedoeld te benadrukken dat aan de waarborgen van hoofdstuk 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens moet worden voldaan. Uitgangspunt is dat alleen informatie gedeeld mag worden met een land dat een passend beschermingsniveau van persoonsgegevens waarborgt. Of een land een passend beschermingsniveau heeft, kan worden beoordeeld aan de hand van de lijst van derde landen die de Europese Commissie (EC) heeft goedgekeurd, op grond van artikel 25(6) van de Richtlijn 94/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens. Indien een derde land niet op de lijst van de EC voorkomt, dient aan de hand van de Wet bescherming persoonsgegevens te worden beoordeeld of de waarschuwing toch naar het desbetreffende land kan worden verzonden. Van belang is dat het land een passend beschermingsniveau waarborgt. Bij het beoordelen van de vraag of het derde land een passend karakter van het beschermingsniveau heeft, wordt ingevolge artikel 76, derde lid, Wet bescherming persoonsgegevens, in het bijzonder rekening gehouden met de aard van de gegevens, met de doeleinden van de uitwisseling en met de duur van de voorgenomen verwerking. Bij de uitwisseling van gegevens op grond van artikel 13a dient te worden bedacht dat er gevoelige gegevens worden uitgewisseld. Het gaat immers om beroepsbeperkende maatregelen. Het doel van de uitwisseling van de gegevens is om de volksgezondheid te beschermen, ook in het derde land. Bij de uitwisseling en bij de inschatting van de vraag of het land voldoende bescherming biedt, moet overwogen worden of de verwachting is dat het derde land daadwerkelijk de volksgezondheid kan beschermen indien de informatie bij het desbetreffende derde land bekend is. Verder zal er rekening moeten worden gehouden met de rechtsregels die in het betrokken derde land gelden. Bij de uitwisseling van de gegevens dient bedacht te worden dat het verstrekken van bepaalde gegevens aan bepaalde landen onbedoelde consequenties voor de betrokkenen kan hebben. In een dergelijk geval is uiteraard geen sprake van een passend niveau van gegevensbescherming en dient gegevensuitwisseling met betrekking tot de betreffende gegevens achterwege te blijven.
Op 25 mei 2018 zal Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) van toepassing zijn. Hoofdstuk V van de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) ziet op doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen of internationale organisaties. Het uitgangspunt van de AVG is, evenals onder Richtlijn 94/46/EG, dat persoonsgegevens slechts mogen worden doorgegeven wanneer is voldaan aan in de AVG genoemde voorwaarden.
Net als onder Richtlijn 94/46/EG is doorgifte van gegevens aan derde landen mogelijk indien de Europese Commissie heeft geoordeeld dat een land of internationale organisatie een passend niveau van bescherming waarborgt. De Europese Commissie geeft hiervoor zogenaamde adequaatheidsbesluiten af.
Indien ten aanzien van een derde land of internationale organisatie geen adequaatheidsbesluit is afgegeven, is doorgifte slechts mogelijk bij passende waarborgen, die voldoen aan de vereisten van de verordening of op basis van bindende bedrijfsvoorschriften, die voldoen aan de vereisten van de verordening (artikel 46 AVG).
tweede lid
Het voorgestelde tweede lid regelt dat een kennisgeving slechts mag worden gedaan indien het opgelegde verbod of de opgelegde beperking van kracht is en de minister over informatie beschikt dat de beroepsbeoefenaar in het derde land zijn beroep uitoefent, dan wel hij over informatie beschikt dat de beroepsbeoefenaar voornemens is het beroep daar uit te gaan oefenen.
Relevante informatie kan zijn dat een beroepsbeoefenaar zijn diploma heeft behaald in het betrokken land, de nationaliteit heeft van het betrokken land, in dat land zijn beroep heeft uitgeoefend, of in dat land een bevoegdheid (registratie) tot beroepsuitoefening heeft (gehad). Ook kan gedacht worden aan een situatie dat een derde land verzoekt om informatie over een beroepsbeoefenaar. Eveneens mag de melding worden gedaan indien een beroepsbeoefenaar in het desbetreffende derde land woonachtig is.
derde lid
Het derde lid bepaalt limitatief welke gegevens een kennisgeving mag bevatten. Het artikel is ontleend aan artikel 31a, tweede lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
vierde lid
Het voorgestelde vierde lid, bevat de wettelijke grondslag voor de benodigde gegevensverstrekking door de opleggende instanties (tuchtrechter, strafrechter, inspecteur) aan de minister.
vijfde lid
De bevoegde autoriteiten van de derde landen waaraan een kennisgeving is gestuurd, worden onverwijld in kennis gesteld indien een verbod dat of een beperking die is opgelegd voor onbepaalde tijd, eindigt.
zesde lid
Een besluit dat de minister neemt op grond van het eerste lid, is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent onder meer dat tegen een dergelijk besluit de mogelijkheid tot bezwaar en beroep openstaat. Bezwaar of beroep heeft op grond van artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht echter geen schorsende werking. Dat betekent dat de kennisgeving wel aan een derde land verzonden kan zijn. Om die reden regelt het zesde lid dat de minister een eventueel ingediend bezwaarschrift aan de bevoegde autoriteiten van het derde land meldt.
Artikel 13b
Op grond van artikel 13a kunnen opgelegde verboden of beperkingen worden gedeeld met de bevoegde autoriteiten van een derde land. Wanneer een beroepsbeoefenaar wordt doorgehaald in het register op eigen verzoek of wanneer een beroepsbeoefenaar wordt doorgehaald die niet voldoet aan de eisen van herregistratie, is er geen sprake van een «opgelegd verbod of beperking». Deze informatie kan niet gedeeld worden met derde landen op grond van het voorgestelde artikel 13a. Dat is ook niet wenselijk. Echter, indien een beroepsbeoefenaar op basis van valse kwalificaties een aanvraag doet om in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG te worden ingeschreven of zich bij een aanvraag van een verklaring van vakbekwaamheid baseert op valse kwalificaties, is wel gewenst dat de minister de bevoegde autoriteiten van een derde land daarvan in kennis stelt. Te denken valt aan het overleggen van een vals diploma, dan wel van vals bewijsmateriaal ten aanzien van bijvoorbeeld de gewerkte uren door de beroepsbeoefenaar. Een dergelijke kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten van een derde land is noodzakelijk om te voorkomen dat dergelijke beroepsbeoefenaren in derde landen een nieuwe poging ondernemen om op basis van valse documenten zonder daartoe over de juiste kennis en vaardigheden te beschikken een beroep in de individuele gezondheidszorg uit kunnen oefenen.
Advies College bescherming persoonsgegevens
Omdat de voorgestelde artikelen 13a en 13b in vergaande mate over persoonsgegevens gaan, is advies over de nota van wijziging aangevraagd bij de Autoriteit persoonsgegevens (Ap). Het advies van 10 mei 2017 (kenmerk z2017–02175) is medio mei 2017 ontvangen. De Ap heeft verschillende opmerkingen gemaakt die zowel tot aanpassingen in de voorgestelde wettekst (voorgestelde artikel 13a, derde lid, onderdeel a) als de toelichting hebben geleid.
Onderdeel 1f
Artikel 42, tweede lid, regelt dat de inschrijving van een betrokkene wordt doorgehaald. In het artikel staat twee keer geregeld dat een inschrijving van een betrokkene wordt doorgehaald, ingeval die betrokkene op grond van een buitenlandse maatregel zijn bevoegdheid om zijn beroep uit te oefenen tijdelijk of blijvend heeft verloren. Dit blijkt immers zowel uit de zinsnede «Onverminderd het in artikel 7 bepaalde» als uit de zinsnede «omstandigheden als bedoeld in artikel 7, onderdeel e». De dubbeling wordt er met deze wijziging uit gehaald.
Onderdeel 1g
Op grond van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties bestaat het recht voor migrerende beroepsbeoefenaren om bij wijze van tijdelijke en incidentele dienstverrichting gereglementeerde beroepen uit te oefenen. In artikel 43 Wet BIG zijn bepaalde rechten en voorwaarden voor deze dienstverrichters opgenomen. Om eenduidigheid in begrippen te bewerkstelligen, wordt aangesloten bij het begrip «migrerende beroepsbeoefenaar» zoals opgenomen in de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
In artikel 26, derde lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties is bepaald wanneer de dienstverrichter de Nederlandse beroepstitel voert. Dat is bij de beroepsbeoefenaren die in het bezit zijn van een diploma dat voor automatische erkenning in aanmerking komt en in de gevallen waarin de beroepskwalificaties overeenkomstig artikel 27 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties zijn geverifieerd. In artikel 4, eerste lid, van de Wet BIG is bepaald dat slechts degene die in het BIG-register is opgenomen de betreffende beroepstitel mag voeren; artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG is geregeld dat het voor ieder ander verboden is die titel te voeren. In artikel 43 is alleen een uitzondering op dit verbod gemaakt voor de beroepsbeoefenaren in de individuele gezondheidszorg die in het bezit zijn van een diploma dat voor automatische erkenning in aanmerking komt. Er is geen uitzondering gemaakt voor de dienstverrichter wiens beroepskwalificaties overeenkomstig artikel 27 van de Algemene wet zijn geverifieerd, terwijl ten aanzien van deze groep in artikel 26, derde lid, van de Algemene wet wel is vermeld dat ook zij zijn gerechtigd de voor hen geldende Nederlandse beroepstitel te voeren. Deze omissie wordt nu met deze wijziging hersteld.
Onderdeel 1h
Artikel 62 regelt de bezoldiging van de (plaatsvervangende) voorzitters en de (plaatsvervangende) leden. In de memorie van toelichting2 staat omschreven dat voor secretarissen een vacatiegeldenregeling geen geëigende methode van bezoldiging is, omdat de vooronderzoeken die door hen worden verricht een aanmerkelijk deel van de werkweek in beslag kunnen nemen. Daarbij is er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat bij de tuchtcolleges ook werkzaamheden worden verricht door plaatsvervangend secretarissen, die niet werkzaam zijn op basis van een ambtelijke aanstelling bij de tuchtcolleges. Voor die medewerkers is, gelet op het incidentele karakter van hun werkzaamheden, bezoldiging op basis van een vacatiegeldenregeling juist wel passend. Door deze wijziging wordt het alsnog mogelijk de (plaatsvervangend) secretarissen door vacatiegeld te bezoldigen.
Onderdeel 1i
In de voorgestelde wijziging van artikel 66, zesde lid (nieuw) staat opgenomen dat een vooronderzoeker op straffe van nietigheid is uitgesloten van de behandeling van een tuchtzaak. Abusievelijk is hierbij geen onderscheid gemaakt tussen vooronderzoekers die secretaris van een tuchtcollege zijn en vooronderzoekers die (plaatsvervangend) lid van een tuchtcollege zijn. Het huidige artikel 66, zevende lid (oud) maakt dit onderscheid eveneens. Omdat secretarissen alleen een adviserende stem in het tuchtcollege hebben, is het niet nodig om hen, indien zij de rol van vooronderzoeker vervullen, uit te sluiten van de behandeling van een zaak. Een tuchtcollege kan besluiten om de secretaris die het (mondelinge) vooronderzoek heeft verricht, niet te laten deelnemen aan de zitting.
Onderdeel 1d, onder 5, 1m, 1o en 1q
De voorgestelde wijzigingen betreffen voornamelijk redactionele aanpassingen. De LOB in dit wetsvoorstel was eerder geregeld in de artikelen 78a en 78b. Omdat de gedragingen die leiden tot het opleggen van een LOB ook gelegen kunnen zijn in lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, is het zeer goed denkbaar dat een voordracht op grond van ongeschiktheid meer geëigend is dan een tuchtklacht. Het is daarom logisch dat de voortduring van de LOB niet alleen afhankelijk is van de afhandeling van een tuchtklacht, maar dat deze ook afhankelijk kan worden gesteld van de afhandeling van een voordracht tot ongeschiktheid. Dat brengt mee dat de bepalingen over de LOB zullen worden gepositioneerd na de artikelen die de procedure wegens ongeschiktheid regelen. Daarom wordt met deze wijziging geregeld dat de LOB in artikel 85a en 85b komt te staan. Daarnaast worden de bepalingen van de LOB zodanig aangepast, dat duidelijk is dat er zowel een klaagschrift kan worden ingediend als een voordracht kan worden gedaan. Ook de verwijzingen in andere artikelen naar de LOB worden daarop aangepast.
Onderdeel 1k en 1l
Artikel 79 van de wet (en artikel 79 nieuw) bepaalt dat het college in de ongeschiktheidsprocedure bevoegd is ten aanzien van een persoon die in een register ingeschreven staat. Dat heeft tot gevolg dat als een persoon zijn registratie verliest, ofwel door doorhaling op eigen verzoek (artikel 7b), ofwel door doorhaling vanwege het niet voldoen aan de eisen voor periodieke registratie (artikel 8), het college daarna niet meer bevoegd is om de zaak in behandeling te nemen of de behandeling voort te zetten. Het risico bestaat dat de betrokkene op die manier de ongeschiktheidsprocedure bewust of onbewust ontloopt en de inspectie de procedure dus niet meer effectief kan toepassen, met als gevolg dat de beroepsbeoefenaar zich daarna weer kan laten inschrijven. Met name is dat onwenselijk als de inspecteur een onderzoek naar de geschiktheid van de betrokkene is gestart en daaruit serieuze aanwijzingen van ongeschiktheid blijken of als de zaak al door het college in behandeling is genomen. In artikel 79 wordt daarom in het nieuw voorgestelde tweede lid geregeld dat de inspecteur tot een jaar nadat de inschrijving is doorgehaald een ongeschiktheidsprocedure kan starten. Indien uit een lopend onderzoek blijkt dat er serieuze aanwijzingen van ongeschiktheid zijn, kan indien nodig, de inspecteur ondanks de doorhaling toch een voordracht bij het college kan doen. Wanneer reeds een voordracht was gedaan, maar de betrokkene inmiddels is uitgeschreven uit het register, regelt het voorgestelde artikel 79, tweede lid, dat de voordracht geacht wordt te strekken tot ontzegging tot het recht op wederinschrijving.
In artikel 80, zesde lid, wordt geregeld dat het tuchtcollege de betrokkene het recht op wederinschrijving in het register kan ontzeggen. Het opleggen van een maatregel tot doorhaling is immers niet meer mogelijk wanneer iemand niet meer in het register staat ingeschreven.
Onderdeel 1n
Op grond van artikel 65, zesde lid, is het voor de reguliere tuchtprocedure voor de inspecteur mogelijk om het tuchtcollege te verzoeken een zaak met spoed te behandelen. Deze procedure bestaat nog niet voor de maatregelen wegens ongeschiktheid. De voorgestelde wijziging van artikel 83 regelt dat alsnog. Ook immers bij ongeschiktheid wegens geestelijke of lichamelijke gesteldheid of wegens gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, kan sprake zijn van een noodzaak om de zaak met spoed te behandelen.
Onderdeel 1p
Bij het niet naleven van de LOB kan op grond van artikel 100a een last onder dwangsom worden opgelegd. Daarnaast is het niet naleven van de LOB strafbaar op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Er bestond onduidelijkheid over hoe het toezicht op de naleving van de LOB was geregeld. Omdat de LOB een vergaande maatregel is die kan worden opgelegd, is des te meer van belang dat duidelijk is hoe het toezicht op de naleving van de LOB geregeld is. Die onduidelijkheid wordt met dit voorgestelde onderdeel weggenomen. In artikel 86 tweede lid, wordt expliciet geregeld dat de met toezicht belaste ambtenaren toezicht houden op de naleving van de LOB.
Onderdeel 2
Onder H
Voorgesteld wordt om de Wet medisch tuchtrecht BES op enkele punten aan te passen. De Wet BIG is niet van toepassing op de BES-eilanden. Er geldt specifieke wetgeving op de BES eilanden. Op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES is op geneeskundigen, tandheelkundigen, verloskundigen en apothekers tuchtrecht van toepassing. Aan deze beroepsbeoefenaren kunnen verschillende tuchtmaatregelen worden opgelegd.
Op grond van het Besluit uitoefenen medische beroep BES is het verboden om op een openbaar lichaam een medisch beroep uit te oefenen. De minister kan op grond van artikel 3 van het Besluit uitoefenen medische beroep BES, een ontheffing verlenen van het verbod. In verband met verlenen en intrekken van de ontheffing, is van belang dat de minister op de hoogte is van de maatregelen die de tuchtrechter heeft opgelegd. Daarnaast zijn in de praktijk verschillende in Nederland BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren werkzaam op de BES. Van belang is dat wanneer ten aanzien van een betrokkene op de BES-eilanden een maatregel is opgelegd, dat ook kenbaar is in Nederland als deze persoon een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in Nederland is. Om die reden wordt onder H voorgesteld om aan artikel 16 een vierde lid toe te voegen. Met de voorgestelde wijziging ontvangt de minister van VWS een afschrift van een beslissing waarin een maatregel wordt opgelegd. Zie ook de toelichting bij onderdeel 1a en 1b.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook andere onvolkomenheden in de Wet medisch tuchtrecht BES aan te passen. Deze aanpassingen worden hieronder toegelicht.
Onder A
Artikel 5 van de Wet medisch tuchtrecht BES regelt dat de maatregelen van schorsing en gedeeltelijke ontzegging kunnen worden opgelegd aan een beroepsbeoefenaar die door ziels- of lichaamsziekte of door ouderdoms- of lichaamsgebreken ongeschikt moet worden geacht voor de uitoefening van de praktijk. Abusievelijk is niet geregeld dat ook een gedeeltelijke of volledige ontzegging kan worden opgelegd (artikel 7, eerste lid, onder f of g). Met dit onderdeel wordt dat alsnog geregeld.
Onder B
Op grond van artikel 6, eerste lid, kan ten aanzien van een geneeskundige, een tandheelkundige, een verloskundige of een apotheker, die de gewoonte maakt van drankmisbruik of misbruik van verdovende middelen, de maatregel van ontzegging worden opgelegd. Het tweede lid regelt dat het College kan bepalen dat de ontzegging niet zal ingaan als de betrokkene een ontwenningskuur volgt. Gedurende de periode dat de betrokkene de ontwenningskuur volgt, mag hij de geneeskunst of artsennijbereidkunde niet uitoefenen. Abusievelijk is in dit tweede lid niet geregeld dat ook de tandheelkundige en de verloskundige zijn praktijk niet mag uitoefenen gedurende de periode van de ontwenningskuur. Met dit onderdeel wordt dat alsnog geregeld.
Onder C
Artikel 7 regelt welke maatregelen aan een geneeskundige, tandheelkundige, verloskundige of apotheker kan worden opgelegd. Abusievelijk is in verschillende onderdelen van het eerste lid tandheelkunst en verloskunde weggelaten. Dat wordt met dit onderdeel alsnog geregeld.
Onder D
Met de voorgestelde wijzigingen van artikel 7 en 9 Wet BIG wordt geregeld dat een op grond van de Wet medisch tuchtrecht BES opgelegde maatregel wordt overgenomen voor de Wet BIG. Zowel een herstel-regeling als een herzieningsmogelijkheid ontbreekt echter in de Wet medisch tuchtrecht BES. Het is wel wenselijk dat deze mogelijkheden er zijn. Daarom wordt voorgesteld een nieuw artikel 8a en 8b in de Wet medisch tuchtrecht BES op te nemen. Indien een beroepsbeoefenaar in zijn bevoegdheden wordt hersteld, dan wel indien een beslissing wordt herzien, zal eveneens de in het BIG-register geplaatste aantekening uit het BIG-register worden geschrapt.
Onder F
Artikel 13 van de Wet medisch tuchtrecht BES bevat een regeling om de voorzitter en de leden van het medisch tuchtcollege te wraken. De regeling is niet adequaat. Om de wrakingsprocedure in de Wet medisch tuchtrecht BES te verbeteren wordt een nieuw artikel 13 voorgesteld. Met het voorgestelde artikel wordt voor de wrakingprocedure zoveel mogelijk aangesloten bij het Wetboek van strafvordering BES.
Een voordracht tot wraking kan worden ingediend door degene over wie geklaagd is en door degene die een klacht heeft ingediend en kan ten aanzien van meer dan één lid (de voorzitter daarbij ingegrepen) worden ingediend. Een voordracht tot wraking kan worden ingediend totdat de voorzitter heeft uitgesproken dat het College uitspraak zal doen. Daarna is wraking nog slechts toegestaan indien die is gebaseerd op feiten of omstandigheden die pas nadat de voorzitter heeft uitgesproken dat uitspraak zal worden gedaan aan degene die de wraking doet, bekend zijn geworden. Wanneer het gehele college wordt gewraakt, oordeelt het Gemeenschappelijk Hof over het wrakingverzoek. Voor de procedure tot wraking behoeven de artikelen uit het Wetboek van Strafvordering BES geen nadere toelichting.
Onder E en G
Deze voorgestelde aanpassingen betreffen enkele tekstuele verbeteringen.
Onderdeel 3
Met onderdeel E worden verschillende samenloopbepalingen in het wetsvoorstel opgenomen. Inhoudelijk is hiermee geen wijziging beoogd.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins