Vastgesteld 12 februari 2018
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, heeft na kennisneming van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging nog behoefte aanvullende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
INHOUDSOPGAVE
I |
ALGEMEEN |
1 |
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Voorgeschiedenis |
2 |
3. |
Voorgestelde procedure |
3 |
4. |
Financiering van een collectieve schadevergoedingsactie |
4 |
II |
ARTIKELSGEWIJS |
4 |
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en de nota van wijziging. Zij hebben echter nog aanvullende vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging. Zij zien het schrappen van de concentratiebepaling in artikel 1018b, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het invoeren van een tweede opt out-moment in de procedure als een goede verbetering van het wetsvoorstel. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en danken de regering voor de beantwoording van de vragen van de zijde van de Kamer. Deze leden delen de overwegend positieve houding inzake het wetsvoorstel, maar hebben nog enkele vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de aangebrachte wijzigingen zoals verwoord in de nota van wijziging en de antwoorden op vragen zoals geformuleerd in de nota naar aanleiding van het verslag. Er resten daarom slechts nog een paar vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel en de nota naar aanleiding van het verslag. Zij steunen dit wetsvoorstel maar hebben nog wel enkele vragen.
Collectieve schadevergoedingsactie
De leden van de GroenLinks-fractie zien grote voordelen bij de invoering van de mogelijkheid om een collectieve schadevergoedingsactie in te stellen. Het geeft groepen getroffenen en belangenorganisaties de mogelijkheid gebundeld vergelijkbare schadeclaims aan de rechter voor te leggen, die in één rechterlijke uitspraak een regeling kan treffen.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd in hoeverre de regering denkt dat de collectieve actie zoals vastgelegd in onderhavig wetsvoorstel had of wellicht zelfs in de toekomst zal kunnen bijdragen aan de vergoeding van de aardbevingsschade aan gedupeerden in Groningen. Voorts vragen zij of het klopt dat deze regels niet gelden voor een collectieve actie door ambtenaren als zij schade lijden in de uitoefening van hun functie, zoals de situatie met chrome-6? Zo nee, is de regering voornemens soortgelijke regels wettelijk vast te leggen? Kan dat antwoord uitgebreid worden toegelicht?
De aan het woord zijnde leden lezen dat bij het afzien van deelname aan een collectieve procedure, een individuele procedure over dezelfde gebeurtenis kan worden aangehouden totdat de uitspraak in de collectieve procedure definitief is geworden. Wat betekent een uitspraak in een collectieve procedure voor het verloop en eventueel de uitkomst van een individuele procedure? Is bijvoorbeeld een uitspraak van de rechter in een collectieve procedure in principe leidend?
Exclusieve belangenbehartiger
De leden van de GroenLinks-fractie lezen inde nota naar aanleiding van het verslag dat de rechter na de ontvankelijkheidstoets de meest geschikte eisende belangenorganisatie aanwijst als exclusieve belangenbehartiger. De exclusieve belangenbehartiger is het eerste aanspreekpunt voor de verweerder en is eerstverantwoordelijk voor de processtukken. Daarnaast heeft de exclusieve belangenbehartiger een coördinerende rol.
Deze leden hebben kennisgenomen van de opvattingen van VNO-NCW, MKB Nederland en de Consumentenbond, die vrezen voor een perverse prikkel. Stichtingen die zeggen zich op te werpen als belangenbehartiger zouden met relatief weinig inspanning op oneigenlijke wijze kunnen meeliften op en profiteren van de juridische inzet en investeringen van de exclusieve belangenbehartiger. Hoe wordt voorkomen dat dit soort stichtingen die waarschijnlijk hoofdzakelijk vanuit winstoogmerk zich als belangenorganisatie kunnen opwerpen en de inhoudelijke kant van de zaak aan de exclusieve belangenbehartiger overlaten? Kan bijvoorbeeld de rechter op verzoek van de exclusieve belangenbehartiger belangenorganisaties verplichten tot het mede-financieren van de collectieve actie of anders te beletten deel te nemen aan de collectieve actie?
De leden van de PvdA-fractie vrezen dat het wetsvoorstel onvoldoende voorziet in het voorkomen dat er stichtingen of verenigingen worden opgezet die op oneigenlijke wijze van dit wetsvoorstel zullen trachten te profiteren. Deze leden willen namelijk voorkomen dat stichtingen louter vanwege eigen gewin en zonder daar zinvolle tegenprestaties richting hun klanten voor te leveren, zouden kunnen meeliften met de inzet, juridische argumentatie en gepleegde investeringen van de exclusieve belangenbehartiger. Hoe kan worden voorkomen dat een stichting of vereniging die niet deelneemt aan het tot stand brengen van een schikking of niet actief aan de collectieve gerechtelijke actie deelneemt, toch geld verdient in het kader van de afwikkeling van massaschade? Voornoemde leden vinden het onwenselijk dat een stichting niet meer doet dan opgericht te worden, het werven van gedupeerde deelnemers, daarmee (no cure no pay) betalingsafspraken maakt en op basis van dit verdienmodel af te wachten of andere partijen erin slagen tot een collectieve schikking te komen of een gunstige gerechtelijke uitspraak weten af te dwingen, om vervolgens de opbrengsten te kunnen incasseren. Deelt de regering de mening dat dit een onwenselijk verdienmodel is dat niet ten goede komt aan de consument? Acht de regering de bepalingen inzake de ontvankelijkheid van een stichting of vereniging zoals die in artikel 305a afdoende om hierboven genoemde stichtingen of verenigingen te belemmeren om te profiteren over de rug van consumenten en de exclusieve belangenbehartiger? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat de regering doen om het wetsvoorstel op dit punt te verbeteren? Kan er sprake zijn van een onredelijk bezwarend beding indien een stichting/vereniging een consument een hoge rekening presenteert terwijl het niets anders doet dan het meeliften op de prestaties van de exclusieve belangenbehartigers en dat sturen van die rekening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Kan in het geval van dergelijke praktijken de Wet oneerlijke handelspraktijken betekenis hebben in de zin dat daarmee voorkomen kan worden dat dergelijke genoemde stichtingen/verenigingen belemmerd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hoe kunnen consumenten weten of zij te maken hebben met een stichting/vereniging die daadwerkelijk voor hun belangen opkomt of een stichting/vereniging die dat niet doet? Wat kan de Autoriteit Consument en Markt in dit verband voor de consument betekenen?
Gebondenheid van gedupeerden
De leden van de VVD-fractie vragen waarom ervoor is gekozen schikkingen voor slechts een deel van de eisers niet toe te staan. Hoe verhoudt dit verbod zich tot de wervende rol van op lidmaatschap gebaseerde belangenorganisaties?
Voldoende band met de Nederlandse rechtssfeer
De leden van de VVD-fractie vragen ook bijzondere aandacht voor de gevolgen van het wetsvoorstel voor het vestigingsklimaat in Nederland. Is voldoende in kaart gebracht welk effect het aangepaste wetsvoorstel zal kunnen hebben op het vestigingsklimaat voor ondernemingen in Nederland? Welk risico is er dat door het aannemen van dit voorstel ondernemingen ervoor zullen kiezen zich elders te vestigen? Of is, omgekeerd, in kaart gebracht in hoeverre het huidige voorstel bevorderend kan werken voor Nederland als vestigingsplaats?
De leden van de VVD-fractie vragen of, in het geval van financiering van de procedure door een derde partij, het beter is indien de rechter ambtshalve toetst of de belangen van de gedupeerden voldoende gewaarborgd zijn. Hoe ziet de regering dit? Wat zijn de elementen van een marginale toetsing?
Hoe wordt in het voorstel voorkomen dat derden op oneigenlijke wijze profiteren van de inzet van de exclusieve belangenbehartiger? Bijvoorbeeld door als eisende partij deel te nemen, maar te volstaan met het werven van gedupeerde deelnemers en af te wachten of andere partijen erin slagen tot een collectieve schikking te komen of een gunstige uitspraak verkrijgen.
De leden van de VVD-fractie vragen of het mogelijk is te spreken over een minimum omvang van de relevante schade voor een massaclaim-procedure. In hoeverre biedt het voorstel ruimte voor het opleggen van «punitive damages» en het honoreren van affectieschade? Wat is de reikwijdte van het relevante schadevergoedingsbegrip?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de toets op de wenselijkheid van «third party litigation funding» in de praktijk zal plaatsvinden. De rechter kan tot het oordeel komen dat een belangenorganisatie niet ontvankelijk is als deze een financieringsovereenkomst met de gedupeerden heeft getroffen die niet in het belang is van deze gedupeerden. Deze leden lezen hierin een relatief grote beoordelingsvrijheid van de rechter om dit al dan niet te toetsen. Wat vindt de regering van de gedachte van VNO-NCW, MKB Nederland en de Consumentenbond om van de rechter te verlangen dat hij zich in voorkomende gevallen ambtshalve uitspreekt over de financieringsovereenkomst?
De leden van de SP-fractie vragen de regering uitgebreider toe te lichten waarom de voorgestelde vrijheid van de rechter om in het geval van financiering door een derde partij te toetsen of de belangen van de gedupeerden voldoende zijn gewaarborgd, voldoende is om ongewenste situaties te voorkomen. Betekent deze vrijheid ook dat de rechter kan besluiten om deze toets niet uit te voeren?
Deze leden willen weten of de regering de zorg deelt dat belangenbehartigers puur voor eigen financieel belang en dus met oneigenlijke bedoelingen met weinig of geen inspanning mee kunnen liften op de inzet van de exclusieve belangenbehartiger. In hoeverre worden daar maatregelen tegen genomen?
Artikel II, onderdeel A
De leden van de VVD-fractie zien dat de concentratiebepaling in de nota van wijziging is geschrapt. Zij vragen of de mogelijkheid tot ambtshalve verwijzing en voeging van het huidige artikel 3:305a, zesde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) dient te worden hersteld.
De leden van de CDA-fractie lezen in de nota van wijziging dat het concentratieartikel uit artikel 1018b wordt geschrapt. Dit op advies van de Raad voor de rechtspraak en om mogelijk te maken dat massaschade-zaken niet alleen door de rechtbank Amsterdam worden afgehandeld. Vanwege de nog geldende relatieve bevoegdheidsregels van de rechtbank is de keuze nog steeds niet onbeperkt. Kan de regering aangeven hoe dit in de praktijk zal werken? Bij massaschade-zaken is de kans groot dat gedupeerden verspreid over het land wonen en dat dit ook geldt voor de verschillende belangenbehartigers. Wat gebeurt er bijvoorbeeld indien twee verschillende belangenbehartigers op dezelfde dag bij verschillende rechtbanken hun zaak aanhangig maken? Hoe oordelen de aangesproken rechtbanken over de bevoegdheid indien één zaak aanhangig is gemaakt bij de wettelijk relatief bevoegde rechtbank en de andere zaak bij de rechtbank die beter past bij de plaats waar de schade aan gebonden is in deze voorbeeldcasus? Hoe dient te worden geoordeeld indien een zaak aanhangig is gemaakt bij een rechtbank die geografisch op basis van de plek van de schade het meest logisch is, maar waar op basis van expertise van de rechtbank een andere rechtbank de voorkeur heeft? Bijvoorbeeld een collectieve actie tegen de overheid naar aanleiding van de schade aan Groningse huizen veroorzaakt door trillingen van de aarde? Is er dan de voorkeur voor de rechtbank Noord-Holland of de rechtbank Den Haag vanwege de expertise in overheidszaken? De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat dit tot willekeur kan leiden en dat men erbij gebaat is bij duidelijkheid in dergelijke gevallen. Kan de regering dit verduidelijken door enkele voorbeeldsituaties uit te werken?
Artikel II, onderdeel E
Met betrekking tot de gebondenheid van eisers (opt-out) vragen de leden van de VVD-fractie hoe met het huidige voorstel kan worden voorkomen dat de gedaagde, ondanks het benoemen van een Exclusieve Belangenbehartiger, toch parallelle onderhandelingen moet voeren met partijen die dreigen van de opt-out mogelijkheid gebruik te maken.
Deze leden merken op dat de regering Belgische en Engelse voorbeelden van een opt-out-systeem noemt. Maar afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de Belgische rechter kiezen voor een «optiesysteem met exclusie» of een «optiesysteem met inclusie» en kan de Engelse rechter kiezen tussen «opt-in collective proceedings» of «opt-out collective proceedings». Is deze keuzemogelijkheid ook overwogen?
De buitenlandse rechtspraktijk laat zien dat de opkomstpercentages bij «class settlements» sterk variëren. De onzekerheid over de animo onder de achterban is naar verluidt wat vaak in de praktijk het moeilijk maakt om een massaschadezaak te schikken. Daarom vaardigen bijvoorbeeld Australische rechters in «opt-out class actions» soms «class closure orders» uit. Dat betekent dat de leden van de «opt-out class» een bepaalde termijn gesteld krijgen zich aan te melden als zij daadwerkelijk geïnteresseerd zijn in de uitkomst van de collectieve actie. Is dit ook overwogen? Is er tevens overwogen een termijn in te stellen voor het uitoefenen van de tweede opt-out?
De aan het woord zijnde leden vragen welke aansprakelijkheid de exclusieve belangenbehartiger heeft. Hoe verhoudt de exclusieve belangenbehartiger zich tot ontvankelijk verklaarde belangenorganisaties gedurende de onderhandelingen? Hoe verhouden zich hun processuele rechten? Kan de regering nader ingaan op de wijze waarop de exclusieve belangenbehartiger wordt vergoedt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel de rechter de mogelijkheid geeft om in bijzondere gevallen te bepalen dat het opt-out regime zich toch ook uitstrekt tot buitenlandse gedupeerden. Welke criteria zouden hiervoor gelden? Zet dit niet de deur op een kier voor ongewenste ontwikkelingen?
De leden van de CDA-fractie merken op dat met de nota van wijziging ook de regel van opt-in wordt toegevoegd voor buitenlandse gedupeerden. Als buitenlands gedupeerde moet men expliciet aangeven mee te willen doen aan de collectieve actie om als eisende partij betrokken te worden bij de zaak. Hoe ver strekt de verantwoordelijkheid van de buitenlands gedupeerde waar het gaat om het kennen van de start van een mogelijke actie? Welke mogelijkheden heeft een buitenlands gedupeerde indien hij/zij pas na het starten van de procedure bekend raakt met de procedure en alsnog wil aansluiten?
Artikel II, onderdeel F
De leden van de CDA-fractie lezen dat na het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en vragen van verschillende partijen waaronder van deze leden is gekozen voor een tweede moment waarop gedupeerden een opt-out kunnen kiezen. Allereerst vragen deze leden of dit voor diegene die gebruik maakt van deze tweede opt-out mogelijkheid na het bereiken van een schikking geen gevolgen heeft indien men alsnog een eigen procedure start? In hoeverre zal een rechter in een nieuwe zaak rekening houden met schikking die eerder is getroffen? Indien daar rekening mee wordt gehouden, hoeveel zin acht de regering dat het heeft om dan om voor de opt-out te kiezen na het bereiken van de schikking?
De leden van de GroenLinks-fractie kunnen zich de wenselijkheid voorstellen van een tweede opt-out mogelijkheid na het goedkeuren van een collectieve schikking en zijn daarom blij dat de regering dit in de nota van wijziging heeft voorgesteld. Wat vindt de regering ervan om hiervoor, met het oog op de belangen van de aangesproken partij, een maximale termijn te bepalen waarbinnen gedupeerden gebruik dienen te maken van deze mogelijkheid?
De leden van de SP-fractie zijn positief over de tweede opt-out mogelijkheid voor gedupeerden. Zij vragen echter wel waarom er niet voor is gekozen daar een redelijke maximale termijn aan te hangen om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Zou dit niet beter zijn in verband met het scheppen van duidelijkheid voor de aangesproken partij?
Artikel III Overgangsrecht
De leden van de VVD-fractie zien nog een onduidelijkheid in het overgangsrecht. De voorgestelde overgangsregel neemt als leidend criterium het aanhangig zijn van een collectieve actie ten tijde van inwerkingtreding van de wet. Hoe kan zo voorkomen worden dat met betrekking tot één en dezelfde gebeurtenis straks zowel een actie «oude stijl» als een actie «nieuwe stijl» aanhangig is?
Dezelfde vraag geldt voor die massaschadezaken waarin wordt geprocedeerd zonder dat daarbij het instrument van artikel 3:305a BW is gehanteerd. Geldt voor bij dergelijke acties betrokken partijen niet dat het onredelijk zou zijn als gedurende hun procedures plotseling de spelregels worden gewijzigd en een exclusieve belangenbehartiger wordt benoemd die hen in feite overbodig maakt? Hoe wordt dit voorkomen?
Voornoemde leden vragen of deze problematiek te voorkomen is door in plaats van voor het overgangsrecht aan te knopen bij het tijdstip van aanhangigheid van een collectieve actie, het tijdstip waarop de gebeurtenis die tot de collectieve actie(s) aanleiding geeft beslissend te laten zijn.
De leden van de CDA-fractie vinden een bepaling van overgangsrecht een welkome aanvulling op het wetsvoorstel gezien de hoofdregel in de Overgangswet Nieuw BW in gevallen van zaken over massaschade tot onduidelijke situaties zou hebben geleid. Naar aanleiding hiervan vragen deze leden of het mogelijk is voor deelnemers aan een zaak gestart op basis van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM) na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel ook een collectieve actie kunnen starten of dat men de WCAM-procedure moet doorlopen nu op het aanhangige geding het oude recht van toepassing blijft.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts