Gepubliceerd: 11 januari 2018
Indiener(s): Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: recht strafrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34608-7.html
ID: 34608-7
Origineel: 34608-2

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 12 januari 2018

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Aan het einde van de aanhef wordt toegevoegd: (Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie).

2

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel A wordt voor «Artikel 305a» ingevoegd: Artikel 305a komt te luiden:.

B

Het tweede lid van artikel 305a wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduidingen «(a)», «(b)», «(c)», «(d)» en «(e)» worden vervangen door respectievelijk de aanduidingen «a.», «b.», «c.», «d.» en «e.».

2. In onderdeel d worden de aanduidingen «(i)», «(ii»)», «(iii)», «(iv)», «(v)», «(vi)», «(vii)», «(viii)» en «(ix)» vervangen door respectievelijk de aanduidingen «1°.», «2°.», «3°.», «4°.», «5°.», «6°.», «7°.», «8°.» en «9°.»

C

Het derde lid van artikel 305a wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduidingen «(a)», «(b)» en «(c)» worden vervangen door respectievelijk de aanduidingen «a.», «b.» en «c.».

2. In onderdeel b worden de aanduidingen «(i)», «(ii)» en «(iii)» vervangen door respectievelijk de aanduidingen «1°.», «2°.» en «3°.».

D

Onderdeel B komt te luiden:

B

In lid 2 van artikel 305b wordt «2 tot en met 5» vervangen door «3, aanhef en onderdeel c, en 4» en vervallen de woorden «van dit Boek».

3

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1018b, derde lid, vervalt de eerste zin.

B

Artikel 1018c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt de zinsnede «Voor de toepassing van» vervangen door «In afwijking van».

2. In het zesde lid wordt na «de zaak» de zinsnede «, zo nodig na verwijzing,» ingevoegd.

C

In artikel 1018d, eerste lid wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: De collectieve vordering wordt ingesteld bij dezelfde rechtbank als waar de eerder in het register aangetekende collectieve vordering is ingesteld.

D

In de artikelen 1018e tot en met 1018j wordt «Exclusieve Belangenbehartiger» telkens vervangen door: exclusieve belangenbehartiger.

E

Artikel 1018f wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste zin van het eerste lid wordt na «van de uitspraak» ingevoegd:, bedoeld in artikel 1018e, eerste en tweede lid,.

2. In de derde zin van het derde lid wordt na «kunnen bevrijden» toegevoegd:,of overeenkomstig het vijfde lid met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering instemmen.

3. Er wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

5. Voor personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben, heeft de procedure over de collectieve vordering gevolg en leidt deze tot gebondenheid, indien zij binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste een maand na de in het derde lid bedoelde aankondiging van de uitspraak, bedoeld in artikel 1018e, eerste en tweede lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie hebben laten weten in te stemmen met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering. Op verzoek van een partij kan de rechter bepalen dat, in afwijking van dit lid, het eerste lid van toepassing is op personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben.

F

In artikel 1018h wordt onder vernummering van het vijfde tot het zesde lid, in artikel 1018h, een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

5. Op de goedgekeurde overeenkomst is artikel 1018f, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

G

Artikel 1018i wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de tweede zin vervangen door: Dit voorstel bevat in ieder geval het in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde voor:

  • a. de personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd die zich niet overeenkomstig artikel 1018f van de behartiging van hun belangen in de procedure en de uitspraak hebben bevrijd, en

  • b. de personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben en die overeenkomstig artikel 1018f met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering hebben ingestemd.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering in deze procedure strekt en die zich niet overeenkomstig artikel 1018f aan de behartiging van hun belangen in de procedure en de uitspraak hebben bevrijd» vervangen door: de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde personen.

H

Artikel 1018k wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering in deze procedure strekt en die zich niet overeenkomstig artikel 1018f aan de behartiging van hun belangen in de procedure en de uitspraak hebben bevrijd» vervangen door: de in artikel 1018i, eerste lid, onder a en b, bedoelde personen.

2. In het tweede lid, eerste zin, wordt «het eerste lid» vervangen door: artikel 1018i, eerste lid, onder a,.

4

Artikel III wordt vervangen door:

ARTIKEL III

1. In de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt na artikel 119, onder vernummering van artikel 119a en 119b in artikel 119b en 119c, een nieuw artikel 119a ingevoegd, luidende:

Artikel 119a

In afwijking van artikel 68a en artikel 74, leden 2 tot en met 4, blijven voor een rechtsvordering die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen als bedoeld in de artikelen 305a tot en met 305d en die is ingesteld voor [datum inwerkingtreding wet] de voorwaarden van toepassing die golden voor die datum.

2. Artikel II van deze wet is van toepassing op gedingen waarin de procesinleiding is ingediend op of na het tijdstip van het in werking treden van de wet.

ARTIKEL IV

Deze wet wordt geëvalueerd vijf jaar na inwerkingtreding.

ARTIKEL V

Deze wet kan worden aangehaald als Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

Inleiding

Deze nota van wijziging bevat enkele wetstechnische verbeteringen in artikel I van het wetsvoorstel. Daarnaast worden enkele inhoudelijke aanpassingen in de rechtsvorderlijke bepalingen van artikel II voorgesteld. De drie belangrijke aanpassingen zijn:

  • 1) schrappen van de concentratiebepaling in artikel 1018b lid 3 Rv, waardoor massazaken bij relatief bevoegde rechtbanken in het hele land kunnen worden aangebracht, maar wel als één zaak behandeld blijven;

  • 2) wijziging van de regels voor gebondenheid van buitenlandse gedupeerden in een opt in systeem;

  • 3) het mogelijk maken van een opt out door gedupeerden na goedkeuring van een collectieve schikking tussen partijen.

Deze aanpassingen zijn opgenomen naar aanleiding van vragen hierover in het verslag, het nadere advies van de Raad voor de rechtspraak van 3 januari 2017, de brieven van VNO-NCW/MKB-Nederland, de Consumentenbond, de VEB en de heer Lijesen en de gesprekken die met stakeholders hierover zijn gevoerd.

Onderdeel 1: wijziging aanhef

De aanhef wordt gewijzigd omdat in de ze nota van wijziging een citeertitel aan het wetsvoorstel is toegevoegd (artikel V). De Aanwijzingen voor de regelgeving (nr.107) schrijven voor dat deze achter de aanhef moet worden geplaatst.

Onderdeel 2: aanpassing Artikel I

Artikel I, onderdelen A tot en met C

Het betreft een aantal wetstechnische verbeteringen om het voorstel op deze punten in overeenstemming te brengen met de Aanwijzingen voor de regelgeving en een redactionele verbetering in het voorgestelde lid 6 van artikel 3:305a BW.

Onderdeel 3: wijziging van Artikel II

Onderdeel A

Onderdeel A regelt de schrapping van de concentratie van massazaken bij de rechtbank Amsterdam uit artikel 1018b lid 3. De memorie van toelichting bevatte een verantwoording waarom concentratie wenselijk is voor een goede coördinatie van massazaken en daarmee voor een efficiënte en effectieve afwikkeling daarvan. Het aanbrengen van massazaken bij één gespecialiseerde rechter was één onderdeel van de voorgestelde mechanismen voor een goede coördinatie. De afdoening van massazaken voor dezelfde gebeurtenis over gelijksoortige feitelijke en rechtsvragen als één zaak, is een ander belangrijk onderdeel.

Het nadere advies van de Raad voor de rechtspraak bepleit heroverweging van de concentratie van massazaken bij de rechtbank Amsterdam. Het advies wijst erop dat ook andersoortige expertise dan de expertise in de afwikkeling van massaschade van belang kan zijn in massazaken en dat die expertise mogelijk elders zit dan bij de rechtbank Amsterdam. Voorbeelden zijn een massazaak na een scheepsramp op zee die meer thuishoort in de «natte kamer» van de rechtbank Rotterdam. De rechtspraak in maritieme zaken is wettelijk geconcentreerd in Rotterdam, juist omdat dit soort zaken specialisatie vereist in het maritieme recht. De concentratiebepaling in het wetsvoorstel maakte niet duidelijk wat de verhouding is tot de ook wettelijk verankerde concentratie van maritieme zaken. Een ander voorbeeld is een massazaak over staatsaansprakelijkheid. De rechtbank Den Haag is, doordat procedures tegen de staat in het algemeen in Den Haag worden aangebracht, gespecialiseerd in overheidsaansprakelijkheid.

Daarnaast kwam in de gesprekken die daarna met de Raad zijn gevoerd aan de orde dat collectieve procedures zoals voorgesteld in het wetsvoorstel wel vragen om ervaren rechters met voldoende regie-vaardigheden, maar dat die vaardigheden bij rechters verspreid over het land voldoende aanwezig zijn. Er zijn bovendien praktische mogelijkheden om rechters met ervaring in de afwikkeling van massaschade in te zetten bij massazaken aanhangig bij een andere rechtbank, onder meer doordat elke rechter in de rechtbank ook plaatsvervanger is in elke andere rechtbank. Denkbaar is dat de Rechtspraak een pool van rechters maakt voor de afwikkeling van massaschade en dat bij elke massazaak ten minste een van de rechters uit deze pool is betrokken. De expertise vereist voor de afwikkeling van massazaken onder het wetsvoorstel is daarmee gewaarborgd.

Een andere reden voor wettelijke concentratie was de wens te voorkomen dat een willekeurige belangenbehartiger haast zou voelen om als eerste een massazaak aanhangig te maken en daarmee te bepalen bij welke rechtbank de zaak voor iedereen wordt afgedaan. Andere belangenbehartigers die ook een collectieve vordering willen instellen voor dezelfde gebeurtenis over soortgelijke feitelijke en rechtsvragen moeten dit immers bij dezelfde rechtbank doen om deze zaken samen als één massazaak te kunnen behandelen. De haast om als eerste een collectieve vordering in te stellen zou een oneigenlijke prikkel vormen en daarmee afbreuk doen aan het door mij gewenste systeem voor een efficiënte en effectieve afwikkeling van massazaken. Hoe meer keuze in relatief bevoegde rechtbanken er is voor eisers, hoe meer gewicht dit punt in de schaal legt. In de gesprekken met de Raad is uitvoerig gesproken over het risico van deze «race naar de rechtbank» en de mogelijkheden om dit risico te verkleinen. Deze gesprekken leidde tot de constatering dat belangenbehartigers in massazaken maar beperkt kunnen kiezen bij welke rechtbank zij hun collectieve vordering instellen.

De hoofdregel van relatieve bevoegdheid is de woonplaats van de verweerder. Deze regel is ook van toepassing in massazaken. Alternatieve mogelijkheden voor relatieve bevoegdheid zijn er onder meer voor geschillen over een consumentenovereenkomst (de rechter van de woonplaats consument), geschillen uit onrechtmatige daad (de rechter van de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis), en voor rechtsbetrekkingen die ter vrije bepaling van partijen staan, zoals een overeenkomst (de forumkeuze). Dit betekent dat een andere rechtbank in dit soort zaken mede bevoegd is om de zaak te behandelen, naast de rechter van de woonplaats van de verweerder. Maar niet al deze mogelijkheden zijn bruikbaar voor een belangenbehartiger in massazaken. De alternatief bevoegde rechter in consumentenzaken is niet bruikbaar omdat een collectieve vordering wordt ingesteld door een belangenbehartiger. De woonplaats van een willekeurige consument behorend tot achterban voor wie de belangenbehartiger opkomt, is onvoldoende aanknopingspunt voor het aannemen van bevoegdheid voor de collectieve vordering van de belangenbehartiger over een consumentenovereenkomst. De plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis omvat normaal gesproken ook de plaats waar de directe schade is geleden (zie ook p. 27 memorie van toelichting hierover). Deze laatste aanknoping voor relatieve bevoegdheid is niet bruikbaar in massazaken. De plaats van de schade van een willekeurige gedupeerde behorend tot de achterban voor wie wordt opgekomen is onvoldoende aanknopingspunt voor het aannemen van bevoegdheid voor de collectieve schadevordering voor deze gebeurtenis. Bovendien is het niet de belangenbehartiger die zelf de schade heeft geleden. Ook om die reden lijkt deze alternatieve bevoegdheid alleen bruikbaar als de collectieve vordering wordt ingesteld op de plaats waar daadwerkelijk de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden, ongeacht de plaats waar de schade is geleden. Een forumkeuze lijkt in massazaken waarin partijen er kennelijk niet in zijn geslaagd tot een collectieve schikking te komen, niet meer dan een theoretische mogelijkheid voor alternatieve bevoegdheid.

De praktische mogelijkheden voor belangenbehartigers om te kiezen bij welke rechtbank zij hun collectieve vordering instellen, zijn dus beperkt. Daarmee is ook het risico van een race tussen belangenbehartigers om als eerste een collectieve vordering in te stellen bij de rechtbank van hun keuze beperkt.

Het kan zich voordoen dat de belangenbehartiger die als eerste een collectieve vordering instelt, dit bij een niet relatief bevoegde rechtbank doet. De belangenbehartigers die ook een collectieve vordering willen instellen voor dezelfde gebeurtenis over soortgelijke feitelijke en rechtsvragen kunnen hun collectieve vordering ook in dat geval met een gerust hart instellen bij de rechtbank waar de eerste collectieve vordering aanhangig is gemaakt. De verwijzingsbepalingen van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bieden voldoende waarborgen om een zaak te verwijzen naar de wel relatief bevoegde rechtbank. De latere belangenbehartigers mogen in hun procesinleiding uiteraard wijzen op de relatieve onbevoegdheid van deze rechtbank en vragen om verwijzing. Het belangrijkste is dat alle collectieve vorderingen voor de dezelfde gebeurtenis over soortgelijke feitelijke en rechtsvragen eerst als één zaak worden aangemerkt. Na eventuele verwijzing naar de wel relatief bevoegde rechter, worden zij daar dan verder ook als één zaak behandeld.

Sommige massazaken zijn aan een bepaalde plaats gebonden, zoals schade door ontploffing van een fabriek. Het is wenselijk dat die zaken ook zoveel mogelijk op die plaats worden afgewikkeld. Het kan zich voordoen dat de belangenbehartiger die als eerste een vordering instelt, dit toch doet bij een andere relatief bevoegde rechter. Om te zorgen dat in dat geval de zaak toch bij de lokale rechter wordt afgewikkeld, heb ik de bepaling in artikel 1018e lid 2 over de verwijzing naar een andere rechter vanwege de aan een plaatsgebonden aard van de collectieve vordering, gehandhaafd. De rechter bij wie de collectieve vordering is ingesteld, beoordeelt dan of er aanleiding is om te verwijzen. Ik ga ervan uit dat de rechter in voorkomend geval ook daadwerkelijk verwijst.

Ik meen dat het wetsvoorstel met de voorgestelde aanpassing een voldoende evenwichtige regeling biedt voor een goede coördinatie en een efficiënte en effectieve afwikkeling van massazaken.

Onderdeel B

De wijziging onder 1 betreft een wetstechnische aanpassing.

De wijziging onder 2 is nodig door het schrappen van de concentratiebepaling in artikel 1018b lid 3. Daardoor kan het zich voordoen dat een tweede collectieve vordering wordt ingesteld voordat de eerste in het register is aangetekend, bij een andere relatief bevoegde rechtbank dan waar de eerste vordering is ingesteld. In dat geval kan de voeging pas plaats vinden nadat de zaak is verwezen naar de rechtbank waar de eerste collectieve vordering is ingesteld.

Onderdeel C

De toevoeging in artikel 1018d lid 1 is nodig door de schrapping van de concentratiebepaling in artikel 1018b lid 3. Daardoor is immers niet meer dwingend geregeld dat de collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis en over soortgelijke feitelijke en rechtsvragen worden ingesteld bij dezelfde rechtbank als waar de eerste collectieve vordering is ingesteld. De toegevoegde zin schrijft dit daarom uitdrukkelijk voor.

D

De wijziging in onderdeel D betreft een wetstechnische wijziging.

E

De aanpassingen in artikel 1018f regelen dat voor buitenlandse gedupeerden een opt in regime gaat gelden in plaats van een opt out regime, tenzij de rechter op verzoek van een partij in de procedure bepaalt dat ook voor deze gedupeerden een opt out regime geldt. Met deze aanpassing wordt tegemoetgekomen aan zorgen dat de voorgestelde procedure ongewild een te ruim bereik zou krijgen, waardoor afbreuk zou worden gedaan aan het streven naar een efficiënte en effectieve afwikkeling van massazaken. Daarnaast wordt met de aanpassing in het eerste lid verduidelijkt dat de uitspraak genoemd in dat artikel verwijst naar de uitspraak ingevolge artikel 1018e lid 1 en 2, waarbij de exclusieve belangenbehartiger wordt aangewezen en de collectieve vordering en de groep personen voor wie in de procedure wordt opgekomen, worden omschreven.

In het verslag hebben verschillende partijen vragen gesteld over het «voldoende nauwe band»-vereiste en buitenlandse gedupeerden. Ook de brief van VNO-NCW/MKB-Nederland en de Consumentenbond bevat hierover vijf vragen onder het kopje «scope rule». De VEB heeft zich in haar brief juist positief uitgelaten over de geformuleerde «voldoende nauwe band»-eis. In de nota naar aanleiding van het verslag is hierop al ingegaan in antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie om een reactie op deze brief en bij de vragen van de leden van de VVD-fractie en van de D66-fractie over het «voldoende nauwe band vereiste». Met de VEB ben ik van mening dat het ontvankelijkheidsvereiste voor een voldoende nauwe band met Nederland met drie alternatieve voorwaarden (voldoende is dat aan een van de voorwaarden is voldaan) verenigbaar is met Europeesrechtelijke beginselen van non-discriminatie en de Europese regels van internationale bevoegdheid. Een verdere aanscherping van die voorwaarden, bijvoorbeeld door deze cumulatief te maken (er moet ten minste aan twee of zelfs alle drie de voorwaarden zijn voldaan), zou de regel op gespannen voet brengen met deze Europese beginselen en regels.

Het wetsvoorstel heeft tot doel een efficiënte en effectieve afwikkeling van massazaken. Ik ben daarom gevoelig voor in het verslag en in de brief van VNO-NCW/MKB-Nederland en de Consumentenbond geuite zorgen over een ongeclausuleerde toepassing van deze procedure op buitenlandse gedupeerden op basis van opt out. Om tot een afwikkeling te komen, moeten partijen ten minste bij benadering zicht hebben op de aard en omvang van de achterban. Het wetsvoorstel bevat al verschillende voorwaarden en mogelijkheden voor afbakening van de collectieve vordering en de groep gedupeerden waarvoor de procedure wordt gevoerd. Zo kunnen belangbehartigers opkomen voor de achterban van de Nederlandse gedupeerden. Doen andere belangenbehartigers dit ook, dan is daarmee de groep van gedupeerden voor wie de collectieve vordering is ingesteld, beperkt tot de gedupeerden in Nederland. Gaat het om een massazaak waarin ook buitenlandse gedupeerden zijn betrokken en wordt hiervoor ook opgekomen, dan is een van de vragen of de desbetreffende belangen en de feitelijke en rechtsvragen voldoende gelijksoortig zijn. Pas als dat het geval is, kan ook voor hen worden opgekomen. Daar kan ook de verweerder belang bij hebben met het oog op finaliteit.

Denkbaar is dat belangenbehartigers in een collectieve vordering opkomen voor alle gedupeerden wereldwijd van een bepaalde gebeurtenis, zonder dat enig zicht bestaat op de omvang van deze groep. Voor zover zij met deze collectieve vordering voldoen aan de ontvankelijkheidseisen, kan dan een lastige situatie ontstaan. De bedoeling is dat partijen na het oordeel over de ontvankelijkheid en de aanwijzing van een exclusieve belangenbehartiger tijd krijgen om een collectieve schikking te bereiken. Als onvoldoende duidelijk is, zelfs bij benadering, wat de omvang of aard van de buitenlandse gedupeerden is, staat dit aan goede onderhandelingen in de weg. Dit belemmert de in het voorstel voorgestane efficiënte en effectieve afwikkeling van de massazaak. Door aan artikel 1018f een vijfde lid toe te voegen met een opt in-vereiste voor buitenlandse gedupeerden voor wie een belangenbehartiger stelt op te komen, wordt dit bezwaar weggenomen. Met de instemming met de behartiging van hun belangen in de collectieve procedure is duidelijk dat zij wensen gebonden te worden door de uitkomst van de procedure.

Het vijfde lid laat in de slotzin de mogelijkheid open dat de rechter op verzoek van een partij bepaalt dat ook voor de buitenlandse gedupeerden het opt out regime van toepassing is in plaats van het opt in regime. De rechter zal daartoe kunnen beslissen wanneer hij heeft vastgesteld dat een dergelijke opt out ook in het belang is van de partij, die hier niet om verzocht heeft, bijvoorbeeld omdat daadwerkelijke en algehele finaliteit wordt bereikt.

Door de toevoeging van een opt in regime voor buitenlandse gedupeerden in lid 5 moet ook geregeld worden hoe en wanneer deze opt in plaatsvindt. Voor zowel het tijdstip als de wijze van opt in is aangesloten bij het opt out regime van artikel 1018f leden 1 en 3. De uitspraak waarbij de exclusieve belangenbehartiger is aangewezen moet worden aangekondigd en binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste een maand daarna, kunnen de buitenlandse gedupeerden bij de griffie aangeven dat zij instemmen met behartiging van hun belangen in de collectieve procedure. Als de rechter heeft bepaald dat voor de buitenlandse gedupeerden in de procedure niet het opt in regime geldt, maar het opt out regime, zijn de leden 1 en 3 rechtstreeks van toepassing. Met de voorgestelde toevoeging in artikel 1018f lid 5 voor een opt in voor buitenlandse gedupeerden biedt de voorgestelde procedure meer maatwerk. Een opt in regime als uitgangspunt voor buitenlandse gedupeerden sluit ook aan bij systemen die landen om ons heen hanteren, zoals Engeland in de Consumer Rights Act 2015 en België in hun collectieve actie wet.

Voor gedupeerden in Nederland verandert de nota van wijziging niet op dit punt. Vanuit de gedachte dat het kunnen bereiken van finaliteit steeds als een van de belangrijkste voorwaarden is genoemd voor een efficiënte en effectieve afwikkeling van massazaken, blijft voor gedupeerden in Nederland het opt out regime gehandhaafd.

F

Onderdeel F regelt een tweede opt out mogelijkheid na het goedkeuren van een collectieve schikking tussen partijen. Hiermee kom ik tegemoet aan zorgen over de bescherming van de rechten van gedupeerden zoals verwoord in de brieven van de VEB en van de heer Lijesen en in de vragen van de leden van de fracties van PvdA, CDA en D66. Ook ConsumentenClaim en een advocaat die namens specifieke groepen gedupeerden opkomt (mr. Dommerholt), hebben aangegeven een tweede opt out na het bereiken van een collectieve schikking wenselijk te vinden. Het voorstel sluit aan bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State op dit punt.

De gedachte van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht dat de positie van de gedupeerde voldoende beschermd is doordat hij ervoor heeft gekozen niet af te zien van deelname aan de procedure na aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger en doordat de rechter de collectieve schikking moet goedkeuren, spreekt aan door haar eenvoud en efficiëntie. Een tweede opt out na goedkeuring van een collectieve schikking betekent een extra stap in de procedure die tijd en geld kost. Maar met de leden van de fracties van PvdA, CDA en D66, de VEB, de heren Lijesen en Dommerholt, ConsumentenClaim en de Afdeling advisering van de Raad van State meen ik dat – alles afwegend – niet voorbij kan worden gegaan aan het feit dat gedupeerden die meedoen aan de collectieve procedure, na de aanwijzing van de exclusieve belangenbehartiger nog niet weten hoe de procedure zal aflopen. Eindigt de collectieve procedure met een rechterlijke uitspraak waarin de rechter een collectieve schadeafwikkeling vaststelt, dan is redelijk om gedupeerden hieraan zonder meer gebonden te achten. In een dergelijke uitspraak stelt de rechter de rechten en plichten van partijen en gedupeerden dwingend vast. Het is dan niet aan partijen of gedupeerden zelf om te bepalen of zij hieraan gebonden willen zijn. Bereiken partijen tijdens de procedure een collectieve schikking, dan ligt dit anders. In een vaststellingsovereenkomst mogen partijen afwijken van wat rechtens is, inclusief dwingend recht (artikel 7:900 BW). De rechter moet deze collectieve schikking wel goedkeuren. Maar een afwijking van dwingend recht staat niet aan goedkeuring in de weg als de collectieve schikking redelijk is. Een goedgekeurde schikking kan dus redelijk zijn en toch afwijken van wat voor een bepaalde individuele gedupeerde rechtens is. Daarom is wenselijk dat gedupeerden een kans krijgen zich te onttrekken aan een goedgekeurde schikking door een tweede opt out. Zo wordt meer recht gedaan aan de rechten en belangen van de gedupeerden.

Met inachtneming van het voorgaande heb ik daarom in het voorstel alsnog een tweede opt out mogelijkheid – na goedkeuring van een collectieve schikking tussen partijen – opgenomen. Daartoe wordt in artikel 1018h, dat de goedkeuring van een collectieve schikking regelt, een nieuw vijfde lid ingevoegd waarbij artikel 1018f, eerste tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op een goedgekeurde schikking. Met deze toevoeging is gewaarborgd dat de opt out op dezelfde wijze plaatsvindt als de opt out na de aanwijzing van een exclusieve belangenbehartiger. Er is gekozen voor zo min mogelijk afwijking op dit punt.

Onderdelen G en H

De aanpassingen in artikel 1018i en k zijn nodig om het opt in regime voor buitenlandse gedupeerden ook door te trekken naar de vaststelling van een collectieve schadeafwikkeling door de rechter en de verbindendheid daarvan voor gedupeerden. De voorstellen van partijen voor een rechterlijke collectieve schadeafwikkeling en de rechterlijke collectieve schadeafwikkeling moeten een schadeafwikkeling bevatten voor alle Nederlandse gedupeerden die niet hebben ge-optout en voor alle buitenlandse gedupeerden die een opt in hebben gedaan. Voor de leesbaarheid is in het eerste lid de zinsvolgorde gewijzigd en zijn deze categorieën personen in de onderdelen a en b afzonderlijk beschreven. Hierdoor kan in de artikelen 1018i lid 2 en 1018k lid 1 telkens worden volstaan met een verwijzing naar de in deze onderdelen a en b bedoelde personen. In artikel 1018k lid 2 hoeft alleen te worden verwezen naar degenen die gebruik hebben gemaakt van het recht van opt out. In die bepaling gaat het immers om de personen die niet hebben ge-optout omdat hun schade pas later bekend wordt. Deze personen kunnen zich dan alsnog onttrekken aan hun gebondenheid aan de uitspraak van de rechter. Voor buitenlandse gedupeerden die bewust hebben meegedaan door een opt in, hoeft deze regel niet te gelden. De schade van deze gedupeerden was immers juist wel bekend, dat is de reden dat zij in de collectieve procedure hebben meegedaan.

Als de rechter overeenkomstig het slot van artikel 1018f lid 5 heeft bepaald dat voor een bepaalde collectieve vordering ook voor de buitenlandse gedupeerden een opt out regime geldt, vallen deze gedupeerden onder de onder a bedoelde personen. Daarvoor is dus geen verdere aanpassing van het voorstel nodig.

Onderdeel 4: toevoeging van overgangsrecht, evaluatiebepaling en citeertitel

Artikel III Overgangsrecht

Het nieuw voorgestelde artikel III regelt het overgangsrecht voor het gewijzigde artikel 3:305a BW en de nieuw voorgestelde titel 14a in Rechtsvordering. In het voorstel was geen overgangsrecht opgenomen.

Voor de wijziging van artikel 3:305a BW geldt zonder afzonderlijk overgangsregeling de Overgangswet Nieuw BW. Die bevat in artikel 68a en 74 bepalingen van overgangsrecht die in beginsel ook van toepassing zijn op een wijziging van artikel 3:305a BW. Uitgangspunt is daarbij onmiddellijke werking. In artikel 74 is voorzien in een mogelijkheid van aanvulling van stellingen door partijen in een aanhangig geding aan de nieuwe wet. Alleen als de zaak in hoogste feitelijke instantie in staat van wijzen is, blijft volgens artikel 74 lid 3 het oude recht van toepassing. Dit zou betekenen dat belangenbehartigers in aanhangige 3:305a-procedures opeens aan strengere wettelijke eisen moeten voldoen dan waar zij bij het starten van de procedure rekening mee moesten houden. De ontvankelijkheidseisen in artikel 3:305a BW zijn grotendeels een codificatie van een aantal bepalingen uit de Claimcode, die door rechters steeds meer lijkt te worden toegepast als toets voor de ontvankelijkheid van een belangenbehartiger. Het lijkt niet redelijk om de spelregels voor belangenbehartigers hangende een collectieve actie te veranderen. Ik heb daarom gekozen voor afwijking van de hoofdregel van de Overgangswet Nieuw BW en voor toepassing uitsluitend op nog te starten collectieve procedures. Daartoe bevat artikel III een wijziging van de Overgangswet Nieuw BW. In een nieuw in te voegen artikel 119a is geregeld dat voor collectieve rechtsvorderingen die zijn ingesteld voor de datum van inwerkingtreding van de wet, ook de voorwaarden voor het instellen van voor inwerkingtreding blijven gelden.

Ook voor de bepalingen van de nieuw voorgestelde titel 14A is overgangsrecht nodig. Onmiddellijke werking zou vragen oproepen over hoe de nieuwe procedure moet worden toegepast als er al een collectieve vordering voor een bepaalde gebeurtenis aanhangig is gemaakt. In artikel III is daarom bepaald dat de nieuwe procedure alleen van toepassing op procesinleidingen die op of na inwerkingtreding van de wet worden ingediend. Op aanhangige gedingen blijft dus het oude recht van toepassing.

Artikel IV Evaluatiebepaling

Het nieuw voorgestelde artikel IV bevat een evaluatiebepaling. Het vernieuwende karakter van de wet en de grote impact die collectieve procedures maatschappelijk kunnen hebben, rechtvaardigen dat deze zorgvuldig wordt geëvalueerd. Onder meer de werking in de praktijk van de scope rule, de ontvankelijkheidseisen, de exclusieve belangenbehartiger en de financiering zijn daarbij aandachtspunten.

Artikel V Citeertitel

Volgens de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt in uitzonderlijke gevallen een citeertitel toegevoegd aan een wijzigingsregeling. Vooral bij zeer uitgebreide of belangrijke wijzigingsregelingen of bij wijzigingsregelingen die naast wijzigingen ook veel zelfstandige bepalingen bevatten is een citeertitel op zijn plaats. Dit voorstel regelt de invoering van een geheel nieuwe procedure in Rv voor de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie. Om die reden is een citeertitel voor dit voorstel nuttig. Gekozen is voor de Wet afwikkeling massaschade in een collectieve actie (Wamca).

Artikel VI Inwerkingtreding

De inwerkingtreding was in het voorstel geregeld in artikel III. Door de toegevoegde bepalingen inzake overgangsrecht, evaluatie en citeertitel wordt de inwerkingtredingsbepaling nu artikel VI.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker