Vastgesteld 28 december 2016
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
|||
ALGEMEEN DEEL |
2 |
||
1. |
Inleiding |
2 |
|
2. |
Voorgeschiedenis |
2 |
|
3. |
Uitgangspunten voorgestelde procedure |
4 |
|
3.1 |
Voor welke schades kan een collectieve procedure worden ingesteld? |
4 |
|
3.2 |
Waar kan de vordering worden ingediend? |
5 |
|
3.3 |
Hoe is de samenloop met individuele procedures en de collectieve actie van lid 1 van artikel 3:305a BW? |
6 |
|
3.4 |
Gebondenheid van gedupeerden (opt-out) |
6 |
|
3.5 |
Samenloop met de WCAM |
7 |
|
3.6 |
Voldoende band met de Nederlandse rechtssfeer |
7 |
|
4. |
Financiering van een collectieve schadevergoedingsactie |
8 |
|
5. |
Gevolgen voor de lasten |
8 |
|
6. |
Totstandkoming van het voorstel en adviezen |
8 |
|
ARTIKELSGEWIJS |
9 |
De leden van de VVD-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken (hierna: het wetsvoorstel). Zij onderschrijven de algemene doelstelling dat hiermee een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade geleden door gedupeerden mogelijk wordt gemaakt. Tegelijkertijd vrezen zij de sterk negatieve consequenties van een dergelijke mogelijkheid als massaclaims. Het belang van aangesproken partijen om beschermd te worden tegen ongefundeerde of lichtvaardige massaclaims moet naar hun mening te allen tijde worden voorkomen. Met name op dat punt spitsen de vragen van de aan het woord zijnde leden zich toe. Allereerst vragen zij of de regering nogmaals kan bevestigen dat het materiele aansprakelijkheids- of schadevergoedingsrecht niet verandert door voorliggend wetsvoorstel. Is op geen enkele manier te verwachten dat er meer en meer ongefundeerde massaclaims zullen worden ingediend die de degene die hiervoor wordt aangesproken onnodig financiële schade berokkenen? Kunnen voorbeelden worden genoemd uit het verleden waarin het voorliggende wetsvoorstel voor zowel de gestelde benadeelde als de aangesproken partij positieve effecten zou hebben gehad, indien deze destijds al zou zijn toegepast? Kan worden aangegeven welke concrete positieve effecten het wetsvoorstel heeft voor de aangesproken partijen? Een van de uitgangspunten van het wetsvoorstel is het schikken aantrekkelijker maken. Kan worden ingegaan op de vraag hoe dit wetsvoorstel daaraan bijdraagt? Hoe zal de coördinatie van collectieve procedures en meer finaliteit hieraan bijdragen?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Zij delen de doelstelling van het wetsvoorstel voor een collectieve schadevergoedingsactie alsmede het uitgangspunt dat de ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties voor het instellen van een collectieve vordering worden aangescherpt op het punt van governance, financiering en representativiteit.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en hebben nog een aantal kritische opmerkingen en vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben hierover vooralsnog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben waardering voor het gegeven dat het wetsvoorstel op zorgvuldige wijze, met behulp van vele adviezen en aanbevelingen van commissies en belanghebbenden uit het veld, tot stand is gekomen. Zij onderschrijven tevens het doel van het wetsvoorstel, namelijk een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. Wel hebben deze leden nog enkele vragen over een aantal specifieke punten uit het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie merken op dat recentelijk de Wet Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM) is ingevoerd. Kan kort worden ingegaan op de onderlinge samenhang tussen die wet en het thans voorliggende wetsvoorstel? In de memorie van toelichting staat dat de WCAM de mogelijkheid biedt een overeenkomst, die voorziet in de afwikkeling van een groot aantal gelijksoortige vorderingen tot schadevergoeding en die is gesloten tussen een organisatie die de belangen van gedupeerden behartigt en de aansprakelijke partij, door de rechter verbindend te laten verklaren voor de gehele groep van gedupeerden. Kan worden aangegeven of op deze wet al veelvuldig een beroep is gedaan? Voorziet deze in de behoefte en de eventuele noodzaak van een mogelijkheid massaclaims in te stellen? Wat zijn de ervaringen met deze wet? Voorziet deze wet al voldoende in de vraag massaschade te claimen?
De leden van de SP-fractie merken op naar aanleiding van de schriftelijke vragen, dat de regering heeft beloofd in gesprek te gaan met de personen die kritiek hebben geuit op onderhavig wetsvoorstel. Wat is de stand van zaken? In hoeverre zijn de uitkomsten van dat gesprek meegenomen in onderhavig wetsvoorstel? Kan het antwoord worden toegelicht? Deze leden merken op dat er na ontvangst van reacties uit de internetconsultaties twee stakeholdersbijeenkomsten zijn gehouden. Is reeds meer bekend over het oordeel van de aanwezigen over het huidige wetsvoorstel en dus de wijzigingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van deze bijeenkomsten? Zijn de wijzigingen nogmaals aan hen voorgelegd? Zo ja, wat waren hun reacties? Zo nee, waarom niet?
De voorgenoemde leden willen een uitgebreide reactie op het artikel in het Nederlands Juristenblad «Voorontwerp afwikkeling massaschade in een collectieve actie» van 19 juni 2015. Hierin wordt bijvoorbeeld gesteld dat er geen redenen zijn gegeven voor het veelvuldig mislukken van de onderhandelingen over een collectieve afwikkeling of het mislukken van een schikking. Sterker nog, het wetsvoorstel zou slechts een stappenplan voor de totstandkoming van een schikking zijn in plaats van een stok achter de deur in de vorm van een volwaardige schadevergoedingsprocedure in collectieve vorm. Heeft de regering hier onderzoek naar gedaan? Zijn de redenen bekend? Op welke wijze lost dit wetsvoorstel die knelpunten op? Voorts plaatsen de auteurs een aantal kanttekeningen naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk. Ook daar willen de aan het woord zijnde leden een reactie op.
Hoe denkt de regering over het ontbreken van finaliteit, waarbij de kans bestaat dat een aansprakelijke partij alsnog niet tot een schikking over zal gaan omdat het niet duidelijk zal zijn of de aangesproken partij de kwestie na deze schikking achter zich kan laten?
De leden van de SP-fractie willen graag een reactie van de regering op een vijftiental aanbevelingen en de kritische vragen van VNO-NCW, MKB-Nederland en de Consumentenbond over de ontvankelijkheid, de scope-rule, de third party funding, het hoger beroep en het overgangsrecht.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering aan de hand van concrete casussen, al dan niet aan de hand van de evaluatie in 2008, te schetsen in welke behoefte onderhavig wetsvoorstel voorziet. In welke gevallen en tegen welke wederpartijen is de afwikkeling van schade niet of vertraagd tot stand gekomen met grote nadelige gevolgen voor gedupeerden?
De leden van de D66-fractie constateren dat de zogenaamde scope rule in onderhavig wetsvoorstel voorkomt dat een Nederlandse collectieve schadevergoedingsactie kan worden gebruikt voor zaken waarin feitelijk geen of onvoldoende nauwe band bestaat tussen de collectieve vordering en de Nederlandse rechtssfeer. De aan het woord zijnde leden onderschrijven dit doel, maar delen ook de zorgen van onder andere de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over deze regel met betrekking tot waarborging van het nuttige effect van de Verordening Brussel I-bis (Verordening (EU) nr. 1215/2012, PbEU 2012, L 351/1) namelijk dat wanneer geografisch-territoriale aanknopingsfactoren de vorm van ontvankelijkheidseisen krijgen, dit afbreuk kan doen aan het nuttige effect van de Verordening. De eisen die de regering oplegt neigen voorts naar een beperking van de Verordening. Erkent de regering het spanningsveld tussen de Verordening en de in het wetsvoorstel opgenomen geografisch-territoriale aanknopingsfactoren in de vorm van ontvankelijkheidseisen? Op welke wijze doet het wetsvoorstel niet af aan het nuttig effect van de Verordening?
Het valt de leden van de D66-fractie op, dat ondanks de tegenovergestelde adviezen van de Afdeling en de Aanbevelingen van de Juristengroep, ervoor is gekozen de tweede opt-out zoals deze thans in de WCAM is geregeld, in onderhavig wetsvoorstel te schrappen. Enkel is het nog mogelijk voor de betrokken partijen gebruik te maken van de opt-out mogelijkheid binnen een door de rechter te bepalen termijn na de aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger. De tweede opt-out mogelijkheid, namelijk dat degene die gerechtigd is tot vergoeding van de schade een mogelijkheid heeft om door middel van een opt-out te laten weten niet gebonden te willen zijn aan de overeenkomst, is in onderhavig wetsvoorstel geschrapt. De keuze hiertoe wordt toegeschreven aan de eerdere opt-out mogelijkheid voor partijen om zich van de uitkomst van de procedure te bevrijden. De aan het woord zijnde leden zijn hiervan nog niet overtuigd. Waarom wijkt de regering hiermee, in tegenstelling tot de genoemde adviezen, af van de vaststellingsovereenkomst van de WCAM, welke inhoudelijk vergelijkbaar is met de voorgestelde regeling?
De leden van de SP-fractie merken op dat uit onderzoek is gebleken dat de rechter de ontvankelijkheid van belangenorganisaties in de praktijk niet anders is gaan toetsen sinds het bestaan van de Claimcode. Sterker nog, zo lezen deze leden, slechts in een enkele zaak toetste de rechter daadwerkelijk aan de eisen uit de Claimcode. Wat zijn hiervan de redenen? Als deze niet bekend zijn, is de regering dan alsnog van plan hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen wat het aanwijzen van een Exclusieve Belangenbehartiger betekent voor andere belangenbehartigers die zich hebben aangesloten. Hebben zij nog inspraak in de wijze waarop de Exclusieve Belangenbehartiger de zaak behartigt? In hoeverre is samenwerking mogelijk? Hoe wordt voorkomen dat er een monopoliepositie ontstaat?
Wat gebeurt er als een belangenbehartiger het niet eens is met de wijze waarop de Exclusieve Belangenbehartiger de zaak behandelt? Zal een opt-out ten gevolge hiervan betekenen dat er alsnog een wildgroei aan claims kan ontstaan? Graag een reactie van de regering op dit punt.
De aan het woord zijnde leden constateren dat geen hoger beroep mogelijk is. Is dit wel in lijn met de artikelen 6 en 13 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)? Kan het antwoord uitgebreid worden toegelicht? Is het dan niet aantrekkelijker een individuele procedure te starten voor de rechter? Zo nee, waarom niet?
Kan de regering duidelijk zijn over de wijze van toetsing door de rechter? Klopt het dat bij de vaststelling niet leidend is wat de rechter redelijk acht en dus niet wat rechtens is? Zo nee, waarom niet? Is inmiddels bekend in hoeverre partijen een mogelijkheid hebben om te worden gehoord door de rechter of op elkaars reactie te kunnen reageren? Wat betekenen de eisen die gesteld worden aan belangenbehartigers voor particulieren die gezamenlijk en zelfstandig hun recht willen halen? Klopt het dat zij vrijwel onmogelijk aan de voorwaarden kunnen voldoen? In hoeverre biedt dit wetsvoorstel de ruimte aan hen om collectief hun recht te halen? De leden van de SP-fractie zijn benieuwd wat uiteindelijk de reden is geweest om de zaken te concentreren bij één rechtbank. Wat gebeurt er met de expertise bij andere rechtbanken op dit gebied? Waarom is gekozen voor de rechtbank Amsterdam?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering of de Staat zelf, als gevolg van onderhavig wetsvoorstel, ook aansprakelijk kan worden gesteld en door dit wetsvoorstel deze mogelijkheid wordt uitgebreid en/of verder wordt gefaciliteerd. Klopt het dat op dit punt het bereik van dit wetsvoorstel heel breed is? Van een gezamenlijke claim van militairen jegens de Staat na militaire missies ten aanzien van geleden (psychische) schade tot aan een claim van boeren die door hagelbuien niet al hun schade vergoed hebben gekregen en teleurgesteld zijn in de rol van de Staat? In hoeverre biedt onderhavig wetsvoorstel een grond om voor deze uiteenlopende redenen ook tegen de Staat een collectieve vordering in te dienen? In hoeverre kan op dit punt ook lering getrokken worden van andere landen waar een collectief verhaal reeds mogelijk is gemaakt en op grond van de WCAM tot nu toe heeft opgeleverd?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering ook specifiek in te gaan op de schade als gevolg van vertraging in het openbaar vervoer. Op dit moment kennen vervoersbedrijven als de NS, Arriva, Connexxion, Syntus en Veolia ieder een eigen restitutieregeling maar kan de individuele reiziger op grond van artikel 8:108 BW deze vervoerder hiervoor niet aansprakelijk stellen, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de wijze waarop dit geldt voor luchtvaartmaatschappijen. Kan de regering hierop ingaan in het kader van onderhavig wetsvoorstel? Kan dit wetsvoorstel een mogelijkheid creëren of benut worden teneinde de positie van reizigers als collectief te versterken bij langdurige en veelvoorkomende vertragingen, ten opzichte van de huidige situatie waarin deze regelingen erg versnipperd zijn? Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de regering.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de rechtbank Amsterdam bevoegd wordt om alle collectieve procedures te behandelen. In zaken met meerdere belangenorganisaties die opkomen voor gelijksoortige belangen, kan de rechtbank een Exclusieve Belangenbehartiger aanwijzen die voor alle gedupeerden en andere belangenorganisaties optreedt in de procedure. Wanneer zal hiertoe worden overgegaan? Welke criteria gebruikt de rechter om een bepaalde belangenbehartiger exclusief aan te wijzen? Kunnen andere belangenbehartigers bezwaar maken tegen een dergelijke beslissing van de rechtbank?
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Raad voor de Rechtspraak de keuze om de betrokken zaken enkel bij de rechtbank Amsterdam te concentreren, niet wenselijk acht en dat dit ook niet nodig zou zijn voor een gezonde bedrijfsvoering en vereiste expertise. Ook hechten deze leden aan de opmerking van de Raad omtrent het regionale karakter van massaschadezaken en dientengevolge het belang van recht doen in de eigen regio zwaar zou moeten wegen. De hoofdregel dat het in Amsterdam behandeld wordt tenzij daar anders wordt beslist, achten deze leden dan ook niet logisch. Het volgen van de gebruikelijke regels omtrent relatieve competentie in rechtsgedingen zou passender zijn. Graag vernemen zij hierop een reactie en liefst ook aanpassing van het wetsvoorstel van de zijde van de regering.
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering niet in alle gevallen een stringente toetsing van partijen noodzakelijk acht. Daarom krijgt de rechter de mogelijkheid een belangenorganisatie ontvankelijk te verklaren zonder dat aan de strenge ontvankelijkheidseisen hoeft te zijn voldaan. Deze leden vrezen dat deze bepaling in de praktijk als achterdeur kan worden gebruikt door partijen die normaliter niet door de toets van ontvankelijkheid zouden komen. De leden vragen of de regering de bepaling beter kan motiveren, zodat partijen die niet aan de ontvankelijkheideisen voldoen zich via een verlicht regime alsnog toegang verschaffen tot een procedure.
In de memorie van toelichting lezen de voorgenoemde leden dat indien meerdere belangenorganisaties zich melden, die alle voldoen aan de ontvankelijkheidscriteria van artikel 3:305a BW, de rechter uit hun midden de meest geschikte eiser als Exclusieve Belangenbehartiger aanwijst. De niet als Exclusieve Belangenbehartiger aangewezen eisers blijven partij in de procedure, waarbij de Exclusieve belangenbehartiger de proceshandelingen verricht. Uit de kritiek van de Afdeling blijkt dat onduidelijk is op welke wijze de partijen opmerkingen in de procedure kunnen maken en in hoeverre de rechter hiervoor ruimte moet bieden, juist gelet op de coördinerende rol van de Exclusieve Belangenbehartiger. Ook is volgens de aan het woord zijnde leden niet ondenkbaar dat de Exclusieve Belangenhartiger zich niet laat bijsturen, waardoor een conflictsituatie zou kunnen ontstaan tussen belangenbehartigers. Kan de regering de rol van de rechter toelichten? Het baart hen daarnaast zorgen dat bij de eisers het gevoel kan ontstaan dat hun belangen onvoldoende worden behartigd door de Exclusieve Belangenhartiger(s), wat de acceptatie van de uitkomst van de procedure in de weg zou kunnen staan. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat deelnemende partijen alleen voor een opt-out kunnen kiezen nadat de rechter een Exclusieve Belangenbehartiger heeft aangewezen. Op dat moment kunnen deelnemers het veld van de deelnemende partijen overzien, maar geen afgewogen besluit nemen over verdere deelname omdat zij niet kunnen weten hoe de procedure zich verder zal ontwikkelen en hoe een eventuele schikking eruit zal zien.
Deze leden maken zich zorgen dat het middel hier zijn doel voorbij schiet. Voor een efficiënte procedure waarin partijen voldoende rekenschap kunnen afleggen aan hun achterban is het cruciaal dat partijen ook na vaststelling van de schikking kunnen beoordelen en besluiten of zij hiermee akkoord kunnen gaan, of dat zij hun recht via een andere juridische weg moeten kunnen behalen. In het wetsvoorstel kunnen deelnemers te vroeg worden gedwongen een besluit te nemen zonder dat zij op een redelijke wijze hun opties kunnen afwegen. In hoeverre is hiermee rekening gehouden? Zijn er door de regering meerdere alternatieven overwogen? Kan in het wetsvoorstel een dubbele opt-out-mogelijkheid alsnog worden opgenomen? Deze leden vragen in hoeverre met dit wetsvoorstel de mogelijkheid blijft voortbestaan tot het bereiken van deelschikkingen?
Het baart de leden van de PvdA-fractie zorgen dat neutrale bemiddeling ontbeert in de huidige aanpak van commerciële stichtingen die consumenten met massaclaims zeggen te kunnen helpen, maar eigenlijk handelen uit commerciële belangen of motieven. Uit onderzoek van het Nederlands Juristenblad blijkt dat het niet goed is geregeld met het bestuur van bepaalde commerciële stichtingen die zeggen dat ze opkomen voor de belangen van benadeelde consumenten. De aan het woord zijnde leden zijn van mening dat er meer versterking nodig is op dit vlak. Wat vindt de regering van het aanstellen van een Consumenten Ombudsman die namens benadeelde consumenten op kan komen in een collectieve actie?
Een van de twijfelpunten in het wetsvoorstel is wat de leden van de CDA-fractie betreft nog de keuze om personen die aan de procedure hebben deelgenomen, niet alsnog de mogelijkheid tot een opt-out te geven, wanneer de rechter een collectieve schikking vaststelt. De regering kiest ervoor enkel een opt-out voor te stellen na aanwijzing van de Exclusieve Belangenbehartiger. Kan de regering aangeven waar de bezwaren van de Aanbevelingen van de Juristengroep op dit punt uit bestonden en wat hun reactie thans is op het wetsvoorstel dat nu voorligt. Alhoewel zij het begrijpen, ook gelet op de Europese aanbeveling voor collectief verhaal uit 2013, hechten zij ook aan de mogelijke wens van betrokkenen om zich pas uit te spreken over en te binden aan het eindresultaat van een schikking. Ook de Afdeling heeft op dit punt kritiek geuit, zo lezen deze leden. Erkent de regering dat zeker in geval van massaschadeclaims ook vaak de emotionele betrokkenheid van de gedupeerden een grote rol speelt en dat daarom extra waarde zou moeten worden gehecht aan de mogelijkheid toch op het laatste moment af te kunnen zien van hetgeen in de vaststellingsovereenkomst staat?
De leden van de VVD-fractie merken op dat als voorwaarde voor het instellen van een collectieve vordering wordt gesteld dat deze een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer moet hebben. Dit onderschrijven de aan het woord zijnde leden. Zij vragen zich ernstig af of de invulling die hieraan wordt gegeven niet dusdanig ruim zijn geformuleerd dat Nederland een walhalla zal worden voor het instellen van massaclaims. Het geografische bereik lijkt bijna onbegrensd door de opgenomen criteria. Het kan lokale ondernemingen blootstellen aan potentieel wereldwijde schadevergoedingsacties waar elders gevestigde concurrenten dat niet zijn. Kan de regering ingaan op deze zorgen? Deelt zij deze zorgen? Zo nee, op basis waarvan gaat zij ervan uit dat het risico van Nederland als claimland zich niet zal voordoen? Op welke wijze kan zij bedrijven hiertegen beschermen? Is de regering hiertoe bereid? Hoe kijkt de regering aan tegen de mogelijkheid om de scope van de collectieve actie op opt-out basis te beperken tot Nederlandse ingezetenen, met een mogelijkheid voor buitenlandse gedupeerden om zich via een opt-in bij de actie aan te sluiten? Dit kan er voor zorgen dat de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemers niet onnodig wordt aangetast. Daarnaast is de materiele scope van het wetsvoorstel zeer breed, namelijk alle soorten schade. In de meeste Europese landen is die scope beperkt tot schade die samenhangt met het consumentenrecht en het mededingingsrecht. Waarom is niet bij deze scope aangesloten? De voorgenoemde leden zien graag dat dit alsnog gebeurt. Is de regering bereid dit aan te passen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering dieper in te gaan op het belang en de keuze voor de zogeheten scope rule op grond waarvan een nauwe band moet bestaan met de Nederlandse rechtssfeer om een massaschade-procedure te kunnen starten. Welke concrete ervaringen bestaan er op dit punt ten aanzien van de WCAM en voorts ook in andere landen, waarbij juist ook sprake is van grijze gebieden? Deze leden hebben begrip voor een scherpe afbakening op dit punt. Tegelijkertijd moet voorkomen worden dat gedupeerden tussen wal en schip raken omdat zij met hun schade óók niet in ander land terecht kunnen met een procedure en dus met lege handen komen te staan. Deelt de regering deze mening, zeker ten aanzien van gevallen van schade voor Nederlanders die in het buitenland wonen en daar tegen een muur oplopen om schade vergoed te krijgen die een relatie kent met de Nederlandse rechtssfeer?
De leden van de SP-fractie lezen dat controle door de rechter op de financiën wordt uitgevoerd om onder andere misbruik van financieringsgelden te voorkomen. Welke mogelijkheden heeft de rechter als dergelijk misbruik wordt geconstateerd of misschien alleen nog wordt vermoed?
De leden van de D66-fractie lezen dat het wetsvoorstel aangescherpte ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties die een collectieve (schadevergoedings-)vordering instellen bevat. Dit ondersteunen zij. Zij missen echter een gedetailleerde uitwerking van de mogelijkheden tot de betrokkenheid van financiering van derden om de collectieve schadevergoedingsactie te kunnen bekostigen. Deze leden hebben oog voor de risico’s die zogenaamde third party litigation funding met zich meebrengt, zoals excessief procederen en de mogelijkheid dat gedupeerden zelf nauwelijks profiteren van de resultaten van een collectieve schadevergoedingsactie. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat dit fenomeen echter nog niet wijdverbreid is in Nederland en daarom nog geen goed zicht is op de verwachte positieve en negatieve effecten. Zij achten deze mogelijke effecten wel van dusdanig belang, nu het efficiënter en effectiever maken van collectieve afwikkeling van massaschade het doel van het wetsvoorstel is, maar dit niet met zich mee moet brengen dat de risico’s van third party litigation funding vergroot worden. Kan de regering ingaan op de mogelijke effecten daarvan? Zijn er bijvoorbeeld ervaringen in het buitenland die wel of juist niet als voorbeeld kunnen dienen? Hoe gaat de regering third party litigation funding monitoren en welke mogelijkheden zijn er teneinde excessen te voorkomen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering naar de uitkomsten van een uitvoeringtoets die de Raad voor de Rechtspraak zou hebben uitgevoerd.
De leden van de CDA-fractie constateren dat er een uitvoerig voortraject is geweest met deskundigen en betrokken partijen in de aanloop naar onderhavig wetsvoorstel.
Desalniettemin zijn er nog een aantal nagezonden notities onder de aandacht van de Kamer gebracht, waarbij zij er vanuit gaan dat deze ook de regering hebben bereikt. Het betreft de brieven van Eumedion d.d. 8 december jl., VNO-NCW en MKB-Nederland en de Consumentenbond d.d. 20 december jl.
Deze leden zijn benieuwd naar de antwoorden van de regering op de vijftien vragen in laatstgenoemde brief omtrent de ontvankelijkheid, de zogeheten Scope rule, Third party funding, de mogelijkheid voor hoger beroep en duidelijkheid over overgangsrecht en vernemen hier dan ook graag een reactie op van de regering.
Artikel I
Artikel 3:305a BW
De leden van de VVD-fractie merken op dat ten aanzien van de ontvankelijkheid van een rechtspersoon in het voorgestelde artikel 3:305a, zesde lid BW staat dat de rechter deze ontvankelijk kan verklaren zonder dat aan de vereisten van leden 2, 3 en 5 hoeft te zijn voldaan wanneer de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang heeft. Dat tweede deel van die voorwaarde komt niet meer in de artikelsgewijze toelichting terug. Kan de regering hierop ingaan? Is hier bewust voor gekozen? Zo ja, met welke reden? Als het «zeer beperkte financieel belang» nog wel van belang is, vragen deze leden hoe wordt vastgesteld dat hieraan wordt voldaan? Gaat het daarbij alleen om het afzonderlijke financiële belang van de individuele gedupeerden of ook om de omvang van de totale schadevergoeding voor de verweerder?
De leden van de SP-fractie vragen naar de extra werklast voor de rechter om onder andere te controleren of een belangenbehartiger aan alle ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW voldoet en te letten op het aantal gedupeerden en het door hen vertegenwoordigde financiële belang. Hoe wordt de rechtspraak hierin gecompenseerd? Wat kan een aanleiding zijn voor een rechter om andere exclusieve belangenbehartigers aan te wijzen? Is deze aanbeveling van de Juristengroep overgenomen door de regering en op welke wijze wordt daar uitvoering aan gegeven?
Er wordt bovendien nog nagedacht over de wijze waarop gewaarborgd wordt dat de (financiële) lasten te dragen zijn voor belangenbehartigers. Is daar inmiddels duidelijkheid over? Hoe wordt gewaarborgd dat de (financiële) lasten te dragen zijn?
ARTIKEL II
Titel 14a, derde boek Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Inleiding
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat niet alle verenigingen en stichtingen die partij zijn in een procedure hun jaarverslag en lectuurverslag altijd openbaar moeten maken. Ook geldt de verplichting tot deponering van het jaarverslag en het lectuurverslag bij het handelsregister niet voor iedereen. In de afgelopen jaren zijn bij belangenorganisaties diverse incidenten geweest, waarbij financiële malversaties en verdenkingen van fraude aan het licht kwamen. De voorgenoemde leden zijn er voorstander van dat alle partijen hun jaarverslag en lectuurverslag openbaar maken zodat voor alle belanghebbenden een volledig transparante procedure wordt ingericht en wordt voorkomen dat procedures vertraging oplopen door financiële issues. Is de regering van plan om het wetsvoorstel op dit punt aan te passen?
Artikel 1018b toepassingsgebied
De leden van de SP-fractie verwachten van de regering dat onderhavig wetsvoorstel slechts tot een beperkt aantal zaken zal leiden. Specialisatie van de rechter in dit soort zaken, bijvoorbeeld op het punt van het aanwijzen van de Exclusieve Belangenbehartiger acht de regering wat de leden van de SP-fractie betreft gewenst. Hoe wordt deze specialisatie en kennis bij rechters bevorderd? Hoe wordt dit gefinancierd?
De leden van de D66-fractie constateren dat met onderhavig wetsvoorstel collectieve schadevergoedingsacties worden geconcentreerd bij de rechtbank van Amsterdam. Zij twijfelen aan het nut en de noodzaak van deze keuze om collectieve schadevergoedingsacties aan één rechtbank en daarmee één hof toe te wijzen. In hoeverre voldoet de beoogde concentratie aan de criteria van het Toetsingskader wettelijke concentratie? Wat is de noodzaak voor de concentratie van collectieve schadevergoedingsacties en in hoeverre is dit onderzocht? Zo merkt de Raad voor de Rechtspraak op dat het om een dusdanig gering aantal zaken zal gaan, dat het geen overweging uit doelmatigheid hoeft te zijn, in plaats van de processuele chaos waar in de memorie van toelichting over wordt gesproken. Deze leden vragen of deze concentratie niet teveel nadelen met zich meebrengt, zoals beperking van de rechtsontwikkeling en aansluiting met de ketenpartners. Daarbij komt dat het register makkelijk raadpleegbaar is en dus snel te zien zal zijn of ergens anders al een procedure is aangespannen. Voorts wordt in de memorie van toelichting aangegeven dat er uitzonderingen zijn in geval van de lokale of regionale aard van de rechtsvordering. Derhalve vragen zij in hoeverre concentratie noodzakelijk is, als andere rechtbanken in de genoemde gevallen ook geschikt worden geacht?
Voorts vragen de aan het woord zijnde leden wat de gevolgen zijn voor de capaciteit bij de rechtbank Amsterdam, zowel financieel als qua personeel? Heeft de regering zicht op de toename hiervan met inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel?
Artikel 1018e Aanwijzing Exclusieve Belangenbehartiger
De leden van de D66-fractie begrijpen de keuze voor een Exclusieve Belangenbehartiger. Zij lezen dat de niet-aangewezen belangenbehartigers desondanks partij blijven in de procedure doordat zij mogen worden gehoord en proceshandelingen mogen verrichten. De rechter krijgt hiermee de bevoegdheid de regie te voeren. Wel missen deze leden, zoals de Afdeling eveneens vraagt, een toelichting in welke concrete gevallen de overige eisers in aanmerking komen om gehoord te worden of voor het verrichten van proceshandelingen, om zo de Exclusieve Belangenbehartiger te kunnen bijsturen. Zij achten dit in het kader van het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM van belang. Kan de regering dit concretiseren? Erkent de regering dat het toekennen van een Exclusieve Belangenbehartiger juist kan leiden tot conflictsituaties, omdat de Exclusieve Belangenbehartiger zich mogelijk niet laat bijsturen? Wat zijn dan de instrumenten voor de overige belangenbehartigers om maatregelen te ondernemen bij een conflictsituatie, zeker met het oog op het gegeven dat de tweede opt-out mogelijkheid geschrapt is? De houding van de Exclusieve Belangenbehartiger was op het moment van de mogelijke opt-out immers nog niet bekend, de voorgenoemde leden ontvangen hierop graag een toelichting van de regering.
Artikel 1018f Opt-out na aanwijzing Exclusieve Belangenbehartiger
De leden van de PvdA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering de voorkeur geeft om collectieve vorderingen die voldoende betrekking hebben op gelijksoortige feiten en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen als één zaak af te wikkelen, ongeacht of de rechtsvraag op een verschillende wijze wordt ingevuld. Deze leden vragen of bundeling van dergelijke vorderingen tot een effectieve procedure leidt. Kan de regering toelichten waarom deze beleidskeuze is gemaakt en welke tegenstrijdigheden kunnen ontstaan?
Artikel 1018h Goedkeuring vaststellingsovereenkomst
Het valt de leden van de D66-fractie op dat er geen mogelijkheid is om hoger beroep in te stellen tegen de door de rechter vastgestelde omvang van de schaderegeling, dan wel tegen tussentijdse relevante beslissingen van de rechter. De collectieve schadeprocedure die wordt voorgesteld heeft echter een grote impact en financieel belang voor de betrokken partijen. Klopt het dat de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen niet is meegenomen? Wat is de afweging die de regering hierbij heeft gemaakt?
Artikel 1018i Vaststelling schadevergoeding
De leden van de PvdA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat de aanbeveling van de juristengroep niet is overgenomen om de uitspraak van de rechter waarbij een collectieve schadeafwikkeling wordt vastgesteld als een tussenvonnis te zien. Zij maken zich zorgen dat dit in de praktijk leidt tot rechtsonzekerheid als de door de regering veronderstelde executieverschillen eveneens een direct ondermijnend effect zou kunnen hebben op de voorgaande collectieve vorderingsprocedure. Kan de regering toelichten waarom deze beleidskeuze is gemaakt? Wil de regering in overweging nemen het wetsvoorstel op dit punt te wijzigen?
Voorzitter van de commissie, Ypma
Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels