Ontvangen 16 januari 2019
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel II wordt in het voorgestelde artikel 1018l na »Een uitspraak ingevolge artikel 1018i» ingevoegd «of een uitspraak waarbij de rechter een collectieve afwikkeling van de schade afwijst».
Door de woorden «Een uitspraak ingevolge artikel 1018i…» geldt de afwijkende proceskostenregeling alleen voor het geval de rechter een uitspraak doet waarbij hij een collectieve schadeafwikkeling vaststelt. In dat geval wordt de collectieve vordering dus (in elk geval deels) toegewezen. Bij andere uitspraken van de rechter waarbij bijvoorbeeld uitsluitend een verklaring voor recht wordt gegeven of de vordering daartoe wordt afgewezen, gelden «slechts» de gewone regels van artikel 237 Rv e.v. De exclusieve belangenbehartiger en de niet als exclusieve belangenbehartiger aangewezen eisers kunnen de kosten voor de collectieve vordering hebben gefinancierd met hulp van een externe financier. Om te voorkomen dat kapitaalkrachtige externe financiers door «entrepreneurial lawyering» met als enig risico een proceskostenveroordeling op basis van het liquidatietarief, ongebreideld collectieve schadevergoedingsacties aanhangig kunnen maken dient de rechter de mogelijkheid te hebben om ook de exclusieve belangenbehartiger en de niet als exclusieve belangenbehartiger aangewezen eisers te veroordelen tot een hogere kostenvergoeding dan op basis van artikel 237 Rv gebruikelijk is. Teneinde te bewerkstelligen dat de kosten van een procedure eveneens een garantie vormen tegen lichtzinnig ingestelde procedures beoogt dit amendement de rechter de mogelijkheid te bieden ook ten nadele van de exclusieve belangenbehartiger en de niet als exclusieve belangenbehartiger aangewezen eisers (of: eisers) een kostenveroordeling uit te spreken die afwijkt van het liquidatietarief.
Groothuizen