Ontvangen 20 december 2018
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel A, wordt in het voorgestelde artikel 305a, derde lid, onderdeel b, subonderdeel 2, na «heeft» ingevoegd «en bijkomende omstandigheden wijzen op voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer».
Het doel van dit amendement is om de vereiste nauwe band van een massaschadeclaim met de Nederlandse rechtssfeer aan te scherpen.
De massaschadeprocedure is in het wetsvoorstel alleen toegankelijk indien er een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer is. Deze regel is in het wetsvoorstel opgenomen om te voorkomen dat een Nederlandse collectieve schadevergoedingsactie een aanzuigende werking heeft op buitenlandse partijen.1 Op grond van het voorgestelde artikel 3:305a, derde lid, onderdeel b, BW is het echter al voldoende indien aan slechts één van de drie genoemde voorwaarden voor een band met Nederland is voldaan, bijvoorbeeld het enkele feit dat de gedaagde in Nederland is gevestigd. Volgens de indieners zou dit alsnog kunnen leiden tot rechtszaken die nauwelijks een band hebben met de Nederlandse rechtssfeer, terwijl het wetsvoorstel dat nu juist wilde voorkomen. Bovendien zou zo uit een kring van (potentiële) internationale gedaagden een procespartij snel juist tegen de Nederlandse partij procederen.
Daarom stellen de indieners voor om de vereiste band met de Nederlandse rechtssfeer aan te scherpen. Er moet, wanneer het verband met de Nederlandse rechtssfeer samenhangt met de vestiging van de gedaagde in Nederland, ook sprake zijn van bijkomende omstandigheden die wijzen op voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer. De rechter toetst of dit het geval is. Er zou bijvoorbeeld niet voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer kunnen zijn als een grote onderneming voornamelijk in het buitenland opereert en slechts één dochteronderneming in Nederland is gevestigd, die hier bijvoorbeeld slechts voor fiscale redenen is gevestigd en een beperkt aantal activiteiten uitvoert zonder dat deze dochter rechtstreeks is betrokken bij de schadeveroorzakende gebeurtenis. Of als blijkt dat financiers van de massaschadeclaim (zogenaamde third party litigation funding) menen dat de mogelijke schadevergoeding in Nederland het hoogst zou zijn en enkel om die reden in Nederland willen procederen. De rechter zou kunnen oordelen dat er wél sprake is van bijkomende omstandigheden als bijvoorbeeld een substantieel deel van de omzet van een groot internationaal bedrijf specifiek via de Nederlandse dochteronderneming loopt.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft erop gewezen dat geografisch-territoriale aanknopingspunten als ontvankelijkheidseisen spanningen kunnen opleveren met Europees recht. De indieners delen de mening van de regering dat de in het wetsvoorstel voorgestelde vereiste nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer acceptabel is omdat, kort gezegd, de Verordening Brussel I-bis ruimte laat voor nadere invulling in het interne procesrecht. Het wetsvoorstel doet geen afbreuk aan de goede werking van de Verordening, aldus de regering in het nader rapport.2 De indieners zijn van mening dat ook de aanscherping van de nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer binnen de geoorloofde nadere invulling valt. Het uiteindelijke oordeel over de Europeesrechtelijke aspecten is uiteraard aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Van Gent Van der Staaij Van Dam