De regels in dit wetsvoorstel gelden ook voor het onderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken tot stand gekomen.
In dit wetsvoorstel wordt een aantal technische wijzigingen van de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), de Wet op het hoger onderwijs (WHW), de Leerplichtwet 1969, de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES), de Wet primair onderwijs BES (WPO BES), de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES), de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op de erkende onderwijsinstellingen en de Leerplichtwet BES doorgevoerd. Het betreft verschillende wijzigingen van technische aard om de desbetreffende bepalingen beter te laten aansluiten bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb beoogt de bestuursrechtelijke relaties over de hele linie van het publiekrecht eenduidig en geharmoniseerd vast te leggen. Het is daarom van belang dat ook de onderwijswetgeving zo goed mogelijk technisch en inhoudelijk aansluit bij deze wet, tenzij er goede redenen zijn voor afwijkingen.
In het kader van groot onderhoud van de onderwijswetgeving heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laten onderzoeken of de onderwijswetgeving meer in overeenstemming kan worden gebracht met de Algemene wet bestuursrecht. Het resultaat van dit onderzoek, het rapport «Anders, of toch niet?»1 bevat een inventarisatie van de bepalingen in onderwijswetten die afwijken van de (strekking van de) Awb. Uit het onderzoek blijkt dat de onderwijswetgeving op een aantal punten beter in overeenstemming met de Awb kan worden gebracht, onder meer op een – kwantitatief niet onaanzienlijk – aantal technische punten. Het onderhavige wetsvoorstel ziet op technische punten en betreft wijzigingen die zonder consequenties van inhoudelijke of uitvoeringstechnische aard worden ingevoerd maar waarmee de onderwijswetgeving zonder verderstrekkende gevolgen meer in lijn wordt gebracht met het algemeen geldend bestuursrecht volgens de Awb. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om aanpassing van bepalingen waarin ten onrechte van de Awb afwijkende terminologie wordt gebruikt (bijvoorbeeld «verzoek» waar volgens de Awb-terminologie «aanvraag» wordt bedoeld), of wegnemen van met Awb-bepalingen overlappende bepalingen. Voor alle overige wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de Wet op het hoger onderwijs en onderzoek, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES enkele kleine technische onjuistheden recht te zetten. In de artikelsgewijze toelichting worden deze toegelicht.
Hoewel de Awb in zoverre niet geldt (zie Stb. 2010, 346 en met name artikel 3 van de Invoeringswet BES) voor de onderwijswetgeving op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES), is het toch belangrijk om de onderwijswetgeving op de BES zoveel mogelijk in overeenstemming te houden met de Europees Nederlandse (onderwijs)wetgeving. Op grond van de Slotverklaring van de Miniconferentie over de toekomstige staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 10 en 11 oktober 2006, Den Haag (Kamerstukken II 2006/07, 30 800 IV, nr. 5), is het uitgangspunt immers dat de Nederlandse regelgeving geleidelijk op de BES zal gaan gelden. De BES-wetten mogen dan ook alleen van de Europees Nederlandse wetten afwijken, indien de situatie op de eilanden daar specifiek om vraagt.
Naast de technische punten bevat het rapport «Anders, of toch niet?» aanbevelingen tot wijziging van de onderwijswetgeving die niet zonder consequenties van inhoudelijke of uitvoeringstechnische aard kunnen worden ingevoerd. Het gaat daarbij om wijzigingen die uit oogpunt van betere aansluiting bij de Awb wenselijk en zinvol kunnen zijn. Het betreft met name: de bekostigingssystematiek; de rechtsbescherming en de bestuurlijke boete. Op deze punten, waarop het onderhavige wetsvoorstel geen betrekking heeft, omdat het, zoals hierboven aangegeven, alleen technische wijzigingen zonder consequenties van inhoudelijke of uitvoeringstechnische aard bevat, wordt hierna kort ingegaan.
Ten aanzien van de bekostigingssystematiek is de aanbeveling om de onderwijswetgeving aan te passen aan het standaardsubsidiesysteem van de Awb. Deze aanpassing dient – aldus de aanbeveling – verder te gaan dan het louter omzetten van bepaalde begrippen in de onderwijswetgeving in Awb-termen, maar zonder de grondwettelijke uitgangspunten van de bekostigingssystematiek geweld aan te doen.
In reactie op die aanbevelingen het volgende. Het gaat bij de onderwijsbekostiging om een zeer omvangrijke middelenstroom; een ongestoorde financiering van de onderwijsinstellingen is van groot belang. De (uitvoerings-)consequenties van invoering van de Awb-subsidiesystematiek moeten daarom zeer zorgvuldig onderzocht worden. Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is dit ter hand genomen. Een integrale omvorming van de huidige bekostigingssystematiek naar een Awb-subsidieregime is geen eenvoudige aangelegenheid. Het bekostigingsproces kent vele schakels en betrokken partijen (onder andere DUO, de onderwijsinstellingen, instellingsaccountants en de inspectie). In ieder geval is het van belang dat de materiële waarden van de Awb, zoals de rechtszekerheid van de subsidieontvanger, zoveel mogelijk ook in de onderwijsbekostiging een plek krijgen. Besluitvorming over de aanbeveling met betrekking tot de Awb-subsidiesystematiek zal plaatsvinden als dit onderzoek is afgerond.
Ten aanzien van de rechtsbescherming in het onderwijs, beveelt het rapport aan om te komen tot meer uniformiteit in de geschillenregelingen. De onderzoekers constateren dat het systeem van precontentieuze procedures in de onderwijswetgeving voor de verschillende onderwijssectoren op dit moment verbrokkeld is wat betreft procesgang, instantie of uitspraakbevoegdheid.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat inderdaad in de onderwijswetten voor de verschillende sectoren verschillende procedures zijn ontstaan, mede te verklaren uit historische achtergronden of verschillen in sectoren. Naar aanleiding van deze aanbeveling zal bij toekomstige wetswijzigingen die betrekking hebben op de rechtsbeschermingsprocedures in de verschillende onderwijssectoren steeds worden bezien of er aanleiding is voor aanpassing van de regelgeving op dit punt, omdat er verschillen zijn en dit in de praktijk niet goed blijkt te werken.
Ten aanzien van de bestuurlijke boete, zien de onderzoekers in een beperkt aantal situaties reden om over te gaan tot invoering van deze sanctie. De bestuurlijke boete kan volgens de onderzoekers een belangrijke aanwinst zijn voor de handhaving bij de niet-bekostigde onderwijsinstellingen, bijvoorbeeld als het gaat om naleving van bekendmakings-, registratie- of inlichtingenplichten. Een bestuurlijke boete kan volgens de onderzoekers voorts nuttig zijn in gevallen waarin sprake is van niet naleven van voorschriften met een administratief karakter, zoals de verplichting om een schoolgids of een ander wettelijk voorgeschreven document te hebben of de verplichting om het jaarverslag, de jaarrekening of de accountantsverklaring (het assurance-rapport) met betrekking tot de bekostigingsgegevens tijdig in te dienen. De bestuurlijke boete kan volgens de onderzoekers het sanctiepalet vergroten, maar is tegelijk zeker geen panacee. De bestuurlijke boete zou vooral een aanvulling op het bestaande instrumentarium zijn, zo concluderen zij.
Deze conclusie van de onderzoekers deel ik. Het bepalen van het juiste sanctie-instrument vraagt om een afweging van verschillende aspecten: de aard en ernst van de overtreding, het doel dat met de sanctie wordt beoogd (leedtoevoeging of herstel), de effectiviteit van de sanctie en de proportionaliteit en subsidiariteit ervan. Dit is een kwalitatieve afweging, die voor verschillende normen die de onderwijswetgeving stelt, verschillend kan uitvallen.
Bij het niet naleven van bekendmakings-, registratie- of inlichtingenplichten door niet bekostigde instellingen of van de hiervoor genoemde administratieve voorschriften door bekostigde instellingen, kunnen op dit moment de volgende sanctiemiddelen worden ingezet. Bij de niet bekostigde onderwijsinstellingen kan de Minister de diploma-erkenning van een opleiding beëindigen en – in het MBO – de instelling een waarschuwing geven. Bij de bekostigde instellingen kan de bekostiging worden opgeschort of ingehouden. Bezien wordt in hoeverre een aanvullend sanctie-instrument nodig is om de desbetreffende wetgeving effectief te kunnen handhaven. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de bestuurlijke boete, maar ook naar de last onder dwangsom.
Aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is gevraagd een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uit te voeren op dit wetsvoorstel. Dat is een integrale toets op de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel en de handhaafbaarheid. De conclusie ten aanzien de bepalingen in het wetsvoorstel is dat deze uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Van de voorstellen in dit wetsvoorstel is nagegaan of zij effect hebben op de administratieve lasten. Onder administratieve lasten wordt verstaan: de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De conclusie is dat de bepalingen in dit wetsvoorstel geen effecten hebben op de administratieve lasten.
Dit wetsvoorstel heeft geen noemenswaardige gevolgen voor burgers, bedrijven en instellingen. Het brengt geen verandering in rechten en verplichtingen, administratieve lasten of uitvoeringslasten. Om die reden is afgezien van internetconsultatie.
Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting.
Artikel I, onderdeel A (artikel 1 WVO)
Onderdeel c van de begripsbepaling van «het bevoegd gezag» is technisch verbeterd: verwezen wordt naar de stichting die in artikel 53d is opgenomen, in plaats van naar het bestuur van die stichting.
Artikel I, onderdeel B (artikel 4, eerste en zesde lid, WVO)
De term «bekostiging» is in het eerste en zesde lid vervangen door de term «vergoeding» omdat het hier niet gaat om bekostiging. Het gaat immers niet om de verstrekking van financiële middelen van de overheid aan schoolbesturen, maar om een gemeentelijke vergoeding aan ouders, verzorgers of voogden. Zij kunnen deze aanvragen om leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap die op ander vervoer dan het openbaar vervoer zijn aangewezen, in staat te stellen met aangepast vervoer naar school gaan.
Artikel I, onderdeel C (artikel 11e, eerste lid, WVO)
Het gaat in het eerste lid van artikel 11e om een handeling die gericht is op het verkrijgen van een besluit in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. In Awb-termen is dat een aanvraag (cf. artikel 1:3, derde lid, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen). Om die reden is «verzoek» in dit lid vervangen door «aanvraag».
Om dezelfde reden is een soortgelijke aanpassing aangebracht in de artikelen 27, 57, 85a, 89 en 108 van de WVO.
Artikel I, onderdeel D (artikel 17a, dertiende lid, WVO)
De eerste wijziging is een tekstuele verbetering en met de tweede wordt beter aangesloten bij de Awb-terminologie. Het samenwerkingsverband is een bestuursorgaan in de zin van (artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b van) de Awb dat besluiten in de zin van (artikel 1:3 van) de Awb neemt over de toelaatbaarheid van leerlingen. Om die reden is «beslissingen» vervangen door «besluiten».
Artikel I, onderdeel E, onder 1 (artikel 25, eerste volzin, WVO)
Met deze terminologische aanpassing in de eerste volzin wordt expliciet gemaakt dat het «toestaan» een besluit is in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. Om dezelfde reden is in de artikelen 27, 29, 33, 58 en 108 van de WVO een vergelijkbare wijziging aangebracht.
Artikel I, onderdeel E, onder 2 (artikel 25, derde volzin, WVO)
In artikel 4:14 van de Awb is geregeld dat het bestuursorgaan, indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, dit meedeelt aan de aanvrager en daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. De derde volzin van dit artikel overlapt met deze Awb-bepaling en wordt daarom geschrapt.
In de artikelen 29, zevende lid, 56, derde lid, 58, derde lid, 66, derde lid, 85a, derde lid, 89, tweede lid, 106, vierde lid, 108, vierde lid, van de WVO komen soortgelijke met artikel 4:14 van de Awb overlappende bepalingen voor. Deze bepalingen worden om dezelfde reden geschrapt. Materieel betekent dit dus geen verandering ten opzichte van de huidige situatie.
Artikel I, onderdeel F, onder 1 (artikel 27, derde lid, tweede volzin, WVO)
Deze wijzigingen worden toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen C, respectievelijk E, onder 1.
Artikel I, onderdeel F, onder 2 (artikel 27, vierde lid, WVO)
Voor het bevoegd gezag van openbare scholen is de huidige termijn voor een besluit op een bezwaarschrift ter zake van de toelating of verwijdering van leerlingen in afwijking van artikel 7:10 Awb vier weken. In het belang van de leerlingen om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben in deze situaties, is gekozen voor deze kortere termijn dan de Awb-termijn van zes weken. Tot dusver is deze termijn is opgenomen in (artikel 15, derde lid, van) het Inrichtingsbesluit WVO. Met de onderhavige wijziging wordt deze van de Awb afwijkende termijn in de WVO zelf opgenomen. De mogelijkheid die de WVO op dit moment biedt om af te wijken van de termijn voor een beroepsschrift als bedoeld in artikel 7:24 van de Awb is niet meer opgenomen, omdat de administratieve beroepsprocedure waarop artikel 7:24 Awb betrekking heeft, bij de onderhavige besluiten niet aan de orde is.
Artikel I, onderdeel G (artikel 27a, achtste lid, WVO)
Dit lid is toegevoegd om de volgende reden. Op dit moment geldt, dat als het bevoegd gezag van een bijzondere school bij de Minister melding maakt van langdurige afwezigheid van een leerling, deze leerling op grond van artikel 48a van de WVO de gelegenheid krijgt om schriftelijk bedenkingen kenbaar te maken aan het bevoegd gezag. Door de toevoeging van dit nieuwe achtste lid geldt deze mogelijkheid nu voor zowel leerlingen in het openbaar onderwijs als in het bijzonder onderwijs en kan artikel 48a, dat alleen op bijzonder onderwijs van toepassing is, vervallen.
Artikel I, onderdeel H (artikel 29, zevende lid, WVO)
Eerste volzin: hierboven is bij onderdeel E, onder 1, toegelicht waarom «toestaan» is vervangen door «besluiten toe te staan».
Derde volzin: hierboven is bij onderdeel E, onder 2, toegelicht waarom deze volzin wordt geschrapt.
Artikel I, onderdeel I (artikel 33, tweede en vierde lid, WVO)
Hierboven is bij onderdeel E, onder 1, waarom «toestaan» is vervangen door «besluiten toe te staan».
Artikel I, onderdeel J (artikel 48a WVO)
Zoals toegelicht bij onderdeel G hierboven, maakt het nieuwe achtste lid van artikel 27a dit artikel overbodig.
Artikel I, onderdeel K (artikel 56, derde lid, WVO)
Verwezen wordt naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel L (artikel 57 WVO)
Verwezen wordt naar de toelichting hierboven bij onderdeel C.
Artikel I, onderdeel M (artikel 58, derde lid, WVO)
Voor een toelichting op de wijziging in de eerste volzin, wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 1.
Voor een toelichting op het vervallen van de derde volzin wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel N (artikel 66, derde lid, WVO)
Voor een toelichting op het vervallen van de tweede volzin wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel O (artikel 74 WVO)
Het betreft hier een technische aanpassing, omdat de eerste volzin van dit artikel uitsluitend betreft het verstrekken van subsidies waarop de Wet overige OCW-subsidies van toepassing is. Voorts wordt met deze wijziging niet langer verwezen naar vervallen artikelen van de Wet overige OCW-subsidies.
Artikel I, onderdeel P, onder 1 (artikel 85a, tweede lid, WVO)
Verwezen wordt naar de toelichting hierboven bij onderdeel C.
Artikel I, onderdeel P, onder 2 (artikel 85a, derde lid, WVO)
Voor het vervallen van de derde volzin wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel Q (artikel 89, tweede lid, WVO)
Verwezen wordt naar de toelichting hierboven bij onderdeel C.
Voor een toelichting op het vervallen van de vierde volzin wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel R (artikel 96g, vijfde lid, WVO)
Voorgesteld wordt de afwijking van de bepaling in de Algemene wet bestuursrecht in artikel 8:2 te laten vervallen. Artikel 8:2 van de Awb bepaalt, voor zover van belang in dit verband, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen algemeen verbindende voorschriften.
In dit artikel is een algemeen verbindend voorschrift aan de orde, namelijk een gemeentelijke verordening voor het geval dat alle openbare scholen door een andere rechtspersoon dan de gemeente in stand worden gehouden (door een stichting, een openbare rechtspersoon of een openbaar lichaam op grond van een gemeenschappelijke regeling) of dat openbare scholen ontbreken in de gemeente. Als de gemeente naast de middelen die de rijksoverheid verstrekt, uitgaven wil doen voor het onderwijs, is in zo’n situatie de overschrijdingsregeling niet van toepassing en dient deze verordening om te waarborgen dat openbaar en bijzonder onderwijs gelijk worden behandeld.
Op grond van het vijfde lid staat op dit moment wel beroep open tegen de verordening die deze materie (materiële gelijkstelling) regelt, terwijl de Awb deze mogelijkheid niet geeft. Wel is het in de systematiek van de Awb mogelijk om de rechtmatigheid van de verordening te laten beoordelen door de bestuursrechter in het kader van de toetsing van een beschikking van de gemeente (exceptieve toetsing). Een dergelijke toetsing biedt evenzeer de mogelijkheid om eventuele ongelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs te voorkomen. Om die reden wordt met deze wijziging beoogd om ook in dit geval de Awb-systematiek te volgen en hier geen uitzondering op in het openbaar bestuur gebruikelijke regelgeving te laten bestaan.
Artikel I, onderdeel S (artikel 96k, derde lid, WVO)
Dit lid voorziet in administratief beroep op gedeputeerde staten tegen beschikkingen inzake de toekenning van overschrijdingsuitkeringen. Dit administratief beroep heeft vooral een historische achtergrond; dit orgaan heeft op dit moment nauwelijks taken op het terrein van het onderwijs. Het ligt daarom meer voor de hand om hier de meer gebruikelijke mogelijkheid van bezwaar en beroep open te stellen.
Artikel I, onderdeel T (artikel 106, vierde lid, WVO)
Voor een toelichting op het vervallen van het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel U, onder 1 (artikel 108, vierde lid, WVO)
Voor een toelichting op de wijzigingen in de eerste volzin wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel C, respectievelijk E, onder 1, en op het vervallen van de derde volzin naar de toelichting hierboven bij onderdeel E, onder 2.
Artikel I, onderdeel U, onder 2 (artikel 108, vijfde lid, WVO)
Voor een toelichting op de wijziging in de tweede volzin wordt verwezen naar de toelichting hierboven bij onderdeel C.
Artikel II, onderdeel A (artikel 4, eerste, zevende, achtste, negende, tiende en elfde lid, WPO)
De term «bekostiging» is in deze leden telkens vervangen door de term «vergoeding» omdat het hier niet gaat om bekostiging. Het gaat immers niet om de verstrekking van financiële middelen van de overheid aan schoolbesturen, maar om een gemeentelijke subsidie aan ouders, verzorgers of voogden. Zij kunnen deze aanvragen om leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap die op ander vervoer dan het openbaar vervoer zijn aangewezen, in staat te stellen met aangepast vervoer naar school gaan.
Artikel II, onderdeel B, onder 1 (artikel 9, vierde en vijftiende lid, WPO)
Het gaat in het vierde lid, tweede volzin en in het vijftiende lid, eerste volzin van dit artikel om een handeling die gericht is op het verkrijgen van een besluit in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. In Awb-termen is dat een aanvraag (cf. artikel 1:3, derde lid, Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen). Om die reden is «verzoek» hier gewijzigd in «aanvraag».
Om dezelfde reden is deze aanpassing aangebracht in de artikelen 75, 76, 77, 79, 80, 81, 82, 83, 84, 84a, 85a, 87, 110, 123, 135, 138, 155, 157a, 183 en 184 van de WPO.
Artikel II, onderdeel B, onder 2 (artikel 9, vijftiende lid, WPO)
In het vijftiende lid, eerste volzin, wordt «toestaan» vervangen door: besluiten toe te staan. Het gaat hier om terminologische aanpassing om expliciet te maken dat «toestaan» hier een besluit is in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. Om dezelfde reden is een aanpassing aangebracht in artikel 84, tweede lid, van de WPO.
Artikel II, onderdeel C (artikel 18a, twaalfde lid, WPO)
De eerste wijziging is een tekstuele verbetering en met de tweede wordt beter aangesloten bij de Awb-terminologie. Het samenwerkingsverband is een bestuursorgaan in de zin van (artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b van) de Awb dat besluiten in de zin van (artikel 1:3 van) de Awb neemt over de toelaatbaarheid van leerlingen. Om die reden is «beslissingen» vervangen door «besluiten».
Artikel II, onderdeel D, onder 1 (artikel 40, achtste lid, WPO)
Met deze wijziging wordt een onjuiste verwijzing in het achtste lid rechtgezet.
Artikel II, onderdeel D, onder 2 (artikel 40, elfde lid, WPO)
In artikel 63, tweede lid, van de WPO, is bepaald dat het bevoegd gezag van een bijzondere school de ouders van een leerling hoort, voordat wordt beslist tot verwijdering van een leerling. In artikel 40, elfde lid, ontbreekt deze hoorplicht als het gaat om een openbare school. Door ook in deze situatie de hoorplicht van ouders te regelen, wordt deze ongelijkheid opgeheven.
Artikel II, onderdeel E (artikel 40c, tweede lid, WPO)
Omdat het ook om een beslissing van het bevoegd gezag van een bijzondere school kan gaan, is gekozen voor de term «beslissing» die zowel «besluiten» van het bevoegd gezag van openbare scholen» (publiekrecht) als «beslissingen» van het bevoegd gezag van bijzondere scholen (civiel recht) omvat.
Artikel II, onderdeel F(artikel 70 WPO)
Het betreft hier een technische aanpassing, omdat de eerste volzin van dit artikel uitsluitend betreft het verstrekken van subsidies waarop de Wet overige OCW-subsidies van toepassing is. Voorts wordt met deze wijziging niet langer verwezen naar vervallen artikelen van de Wet overige OCW-subsidies.
Artikel II, onderdeel G (artikel 72a WPO)
Artikel 72a bevat een experimenteerbepaling met betrekking tot lumpsumfinanciering in het primair onderwijs. In 2006 is het stelsel van lumpsumfinanciering ingevoerd. Het artikel is uitgewerkt en kan daarom vervallen.
Artikel II, onderdeel H (artikel 75 WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel I (artikel 76 WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel J (artikel 77, eerste lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel K (artikel 79, eerste, tweede, vierde en zesde lid, WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel L (artikel 80, eerste lid WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel M (artikel 81, tweede lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel N (artikel 82, tweede lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel O (artikel 83, eerste en vierde lid, WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel P, onder 1 (artikel 84, tweede lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 2.
Artikel II, onderdeel P, onder 2(artikel 84, derde lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel Q (artikel 84a, tweede en vierde lid, WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel R (artikel 85a, eerste en tweede lid, WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel S (artikel 87, eerste lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel T (artikel 110, achtste lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel U, onder 1 (artikel 123, tweede lid, WPO)
Deze wijziging wordt toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel U, onder 2 (artikel 123, derde lid, WPO)
In artikel 4:14 van de Awb is geregeld dat het bestuursorgaan, indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, dit meedeelt aan de aanvrager daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
De derde volzin van dit artikel kan beschouwd worden als een overlap met deze Awb-bepaling en wordt daarom geschrapt.
In de artikelen 138, zesde lid, 183, derde lid, en 184, derde lid, van de WPO komen soortgelijke met artikel 4:14 van de Awb overlappende bepalingen voor. Deze bepalingen worden om dezelfde reden geschrapt. Materieel betekent dit dus geen verandering ten opzichte van de huidige situatie.
Artikel II, onderdeel V (artikel 135 WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel W (artikel 138, tweede en zesde lid, WPO)
Voor een toelichting op de wijziging van «verzoek» in «aanvraag» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel II, onderdeel B, onder 1, en voor een toelichting op het vervallen van de derde volzin van het zesde lid naar de toelichting bij artikel II, onderdeel U, onder 2.
Artikel II, onderdeel X (artikel 140, vijfde lid, WPO)
Voorgesteld wordt de afwijking van de bepaling in de Algemene wet bestuursrecht in artikel 8:2 te laten vervallen. Artikel 8:2 van de Awb bepaalt, voor zover van belang in dit verband, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen algemeen verbindende voorschriften.
In dit artikel is een algemeen verbindend voorschrift aan de orde, namelijk een gemeentelijke verordening voor het geval dat alle openbare scholen door een andere rechtspersoon dan de gemeente in stand worden gehouden (door een stichting, een openbare rechtspersoon of een openbaar lichaam op grond van een gemeenschappelijke regeling) of dat openbare scholen ontbreken in de gemeente. Als de gemeente naast de middelen die de rijksoverheid verstrekt, uitgaven wil doen voor het onderwijs, is in zo’n situatie de overschrijdingsregeling niet van toepassing en dient deze verordening om te waarborgen dat openbaar en bijzonder onderwijs gelijk worden behandeld.
Op grond van het vijfde lid staat op dit moment wel beroep open tegen de verordening die deze materie (materiële gelijkstelling) regelt, terwijl de Awb deze mogelijkheid niet geeft. Wel is het in de systematiek van de Awb mogelijk om de rechtmatigheid van de verordening te laten beoordelen door de bestuursrechter in het kader van de toetsing van een beschikking van de gemeente (exceptieve toetsing). Een dergelijke toetsing biedt evenzeer de mogelijkheid om eventuele ongelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs te voorkomen. Om die reden wordt met deze wijziging beoogd om ook in dit geval de Awb-systematiek te volgen en hier geen uitzondering op in het openbaar bestuur gebruikelijke regelgeving te laten bestaan.
Artikel II, onderdeel Y (artikel 155, derde en vierde lid, WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel Z (artikel 157a, tweede, derde en vierde lid, WPO)
Deze wijzigingen worden toegelicht bij artikel II, onderdeel B, onder 1.
Artikel II, onderdeel AA (artikel 183, derde lid, WPO)
Voor een toelichting op de wijziging van «verzoek» in «aanvraag» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel II, onderdeel B, onder 1, en voor een toelichting op het vervallen van de vierde volzin naar de toelichting bij artikel II, onderdeel U, onder 2.
Artikel II, onderdeel BB (artikel 184, derde, vierde en vijfde lid, WPO)
Voor een toelichting op de wijziging van «verzoek» in «aanvraag» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel II, onderdeel B, onder 1, en voor een toelichting op het vervallen van de vierde volzin van het derde lid naar de toelichting bij artikel II, onderdeel U, onder 2.
Artikel III, onderdeel A (artikel 4, eerste, zesde, zevende, achtste en negende lid, WEC)
De term «bekostiging» is in deze leden telkens vervangen door de term «vergoeding» omdat het hier niet gaat om bekostiging. Het gaat immers niet om de verstrekking van financiële middelen van de overheid aan schoolbesturen, maar om een gemeentelijke subsidie aan ouders, verzorgers of voogden. Zij kunnen deze aanvragen om leerlingen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap die op ander vervoer dan het openbaar vervoer zijn aangewezen, in staat te stellen met aangepast vervoer naar school gaan.
Artikel III, onderdeel B (artikel 12, tweede lid, WEC)
In artikel 12, tweede lid, wordt «verzoek» vervangen door: aanvraag.
Het gaat hier om een handeling die gericht is op het verkrijgen van een besluit in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. Terminologisch is het daarom beter om te spreken van «aanvraag» cq «aanvrager». Om dezelfde reden is een aanpassing aangebracht in de artikelen 16, 46, 75, 76a, 76b, 79, 80, 81, 83, 84, 86, 87, 120, 129, 132, 147, 169, en 170 WEC.
Artikel III, onderdeel C (artikel 16 WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B. Voorts is «toestaan» vervangen door: besluiten toe te staan. Het gaat hier om terminologische aanpassing om expliciet te maken dat het bij het «toestaan» hier een besluit is in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. In artikel 39 is een vergelijkbare terminologische wijziging aangebracht.
Artikel III, onderdeel D (artikel 39, tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel C.
Artikel III, onderdeel E (artikel 40, veertiende en achttiende lid, WEC)
Met de wijziging in het veertiende lid wordt een onjuiste verwijzing rechtgezet.
Wat betreft het achttiende lid: in artikel 61, tweede lid, is bepaald dat het bevoegd gezag van een bijzondere school de ouders van een leerling hoort voordat wordt beslist tot verwijdering van een leerling. In artikel 40, achttiende lid, ontbreekt deze hoorplicht als het gaat om een openbare school. Door ook in deze situatie de hoorplicht van ouders te regelen, wordt deze ongelijkheid opgeheven.
Artikel III, onderdeel F (artikel 40a, tweede lid, WEC)
Omdat het hier ook over een beslissing van het bevoegd gezag van een bijzondere school kan gaan is «besluit» vervangen door «beslissing».
Artikel III, onderdeel G (artikel 42 WEC)
In dit artikel is «beslissing» gewijzigd in «besluit». Als een bevoegd gezag weigert te voldoen aan een verzoek van de inspectie om een leerling, die naar het oordeel van de inspectie ten onrechte op die school is geplaatst, te verwijderen, is het de Minister wiens besluit in de zin van de Awb kan worden ingeroepen.
Artikel III, onderdeel H (artikel 46, tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel I (artikel 71 WEC)
Het betreft hier een technische aanpassing, omdat de eerste volzin van dit artikel uitsluitend betreft het verstrekken van subsidies waarop de Wet overige OCW-subsidies van toepassing is. Voorts wordt met deze wijziging niet langer verwezen naar vervallen artikelen van de Wet overige OCW-subsidies.
Artikel III, onderdeel J (artikel 75, tweede en derde lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel K (artikel 76a, eerste lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel L (artikel 76b, eerste lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel M (artikel 79, tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel N (artikel 80, eerste en vierde lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel O (artikel 81, opschrift, eerste en tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel P (artikel 83, vierde lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel Q (artikel 84, eerste, tweede en zevende lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel R (artikel 86, tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel S (artikel 87, tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel T, onder 1 (artikel 120, tweede lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel T, onder 2 (artikel 120, derde lid, WEC)
In artikel 4:14 van de Awb is geregeld dat, indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit mededeelt aan de aanvrager daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. De derde volzin van dit artikellid kan beschouwd worden als een overlap met deze Awb-bepaling en wordt daarom geschrapt. Materieel betekent dit dus geen verandering ten opzichte van de huidige situatie. Om dezelfde reden vervalt in de artikelen 132, 169 en 170 WEC eenzelfde bepaling.
Artikel III, onderdeel U (artikel 129, tweede, derde en vierde lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel V (artikel 132, zesde lid, WEC)
Voor een toelichting op het vervangen van «verzoek» in «aanvraag» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Voor het vervallen van de derde volzin wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel T, onder 2.
Artikel III, onderdeel W (artikel 134, vijfde lid, WEC)
Voorgesteld wordt de afwijking van de bepaling in de Algemene wet bestuursrecht in artikel 8:2 te laten vervallen. Artikel 8:2 van de Awb bepaalt, voor zover van belang in dit verband, dat geen beroep kan worden ingesteld tegen algemeen verbindende voorschriften.
In dit artikel is een algemeen verbindend voorschrift aan de orde, namelijk een gemeentelijke verordening voor het geval dat alle openbare scholen door een andere rechtspersoon dan de gemeente in stand worden gehouden (door een stichting, een openbare rechtspersoon of een openbaar lichaam op grond van een gemeenschappelijke regeling) of dat openbare scholen ontbreken in de gemeente. Als de gemeente naast de middelen die de rijksoverheid verstrekt, uitgaven wil doen voor het onderwijs, is in zo’n situatie de overschrijdingsregeling niet van toepassing en dient deze verordening om te waarborgen dat openbaar en bijzonder onderwijs gelijk worden behandeld.
Op grond van het vijfde lid staat op dit moment wel beroep open tegen de verordening die deze materie (materiële gelijkstelling) regelt, terwijl de Awb deze mogelijkheid niet geeft. Wel is het in de systematiek van de Awb mogelijk om de rechtmatigheid van de verordening te laten beoordelen door de bestuursrechter in het kader van de toetsing van een beschikking van de gemeente (exceptieve toetsing). Een dergelijke toetsing biedt evenzeer de mogelijkheid om eventuele ongelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs te voorkomen. Om die reden wordt met deze wijziging beoogd om ook in dit geval de Awb-systematiek te volgen en hier geen uitzondering op in het openbaar bestuur gebruikelijke regelgeving te laten bestaan.
Artikel III, onderdeel X (artikel 147, derde, vierde en vijfde lid, WEC)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Artikel III, onderdeel Y (artikel 169, derde lid, WEC)
Voor een toelichting op de wijziging van «verzoek» in «aanvraag» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Voor het vervallen van de vierde volzin van het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel T, onder 2.
Artikel III, onderdeel Z, (artikel 170, derde, vierde en vijfde lid, WEC)
Voor een toelichting op de wijziging van «verzoek» in «aanvraag» wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel B.
Voor het vervallen van de vierde volzin van het derde lid, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel T, onder 2.
Artikel IV, onderdeel A (artikel 1.4.1, tweede lid, WEB)
In artikel 4:14 van de Awb is geregeld dat, indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn kan worden gegeven, het bestuursorgaan dit mededeelt aan de aanvrager en daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
De tweede volzin van het onderhavige artikellid kan beschouwd worden als een overlap met deze Awb-bepaling en wordt daarom geschrapt. Materieel betekent dit dus geen verandering ten opzichte van de huidige situatie.
In de artikelen 1.4a.1, vijfde lid, 1.6.1, tweede lid, 7.3.4, derde lid en, 7.4.11, vierde lid, komt een soortgelijk met artikel 4:14 van de Awb overlappende bepaling voor. Deze bepalingen worden om dezelfde reden geschrapt.
Artikel IV, onderdeel B (artikel 1.4a.1, vijfde lid, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel A.
Artikel IV, onderdeel C (artikel 1.6.1, tweede lid, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel A.
Artikel IV, onderdeel D (artikel 2.7 WEB)
Het betreft hier een technische aanpassing, omdat de eerste volzin van dit artikel uitsluitend het verstrekken van subsidies betreft waarop de Wet overige OCW-subsidies van toepassing is. Voorts wordt met deze wijziging niet langer verwezen naar vervallen artikelen van de Wet overige OCW-subsidies.
Artikel IV, onderdeel E (artikel 2.8.1, vierde lid, WEB)
Het gaat hier om een handeling die gericht is op het verkrijgen van een besluit in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. Daarom is het beter om te spreken van «aanvraag».
Artikel IV, onderdeel F (artikel 7.3.4, derde lid, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel A.
Artikel IV, onderdeel G (artikel 7.4.11, vierde lid, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel A.
Artikel IV, onderdeel H (artikel 8.1.1a, derde lid, WEB)
Bij beslissingen tot inschrijving of toelating afkomstig van een instelling van bijzonder onderwijs, is geen sprake van besluiten in de zin van de Awb.
Daarom is «besluit» hier vervangen door «beslissing». Om dezelfde reden zijn in de artikelen 8a.2.2, 8a.2.2a, 8a.4.2, 8a.4.3, en 9.1.4 soortgelijke wijzigingen aangebracht.
Artikel IV, onderdeel I (artikel 8.1.1c, derde en vierde lid)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om twee kleine technische wijzigingen aan te brengen die niet voortvloeien uit de Awb, maar strekken tot herstel van een verschrijving in een amendement dat is aangenomen in het wetsvoorstel over de vroegtijdige aanmelddatum in het beroepsonderwijs (Kamerstukken II, 2015/16, 34 457, nr. 18). In de bedoelde artikelen staat «en» terwijl uit de toelichting duidelijk blijkt dat «of» is bedoeld.
Artikel IV, onderdeel J (artikel 8.1.7, achtste lid, WEB)
Op dit moment geldt, dat als het bevoegd gezag van een bijzondere instelling bij de Minister melding maakt van langdurige afwezigheid van een leerling, deze leerling op grond van artikel 8.1.7, achtste lid, de gelegenheid krijgt om schriftelijk bedenkingen kenbaar te maken aan het bevoegd gezag. Door de zinsnede «van een bijzondere instelling» te schrappen, wordt bereikt dat deze mogelijkheid niet alleen voor het bijzonder, maar ook voor het openbaar onderwijs geldt. Uit oogpunt van wetssystematiek is dat relevant, omdat de WEB formeel zowel op openbaar als bijzonder onderwijs betrekking heeft. Omdat er de facto alleen bijzondere «WEB»-instellingen zijn, zal deze wijziging in de praktijk geen veranderingen te weeg brengen.
Artikel IV, onderdeel K (artikel 8a.2.2 WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel H.
Artikel IV, onderdeel L (artikel 8a.2.2a WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel H
Artikel IV, onderdeel M (artikel 8a.4.2, onder a en c, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel H.
Artikel IV, onderdeel N (artikel 8a.4.3, eerste, derde en vijfde lid, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel H.
Artikel IV, onderdeel O (artikel 9.1.4, zevende lid, WEB)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel H.
Artikel V, onderdeel A (artikel 1a1, tweede, derde en vierde lid, Leerplichtwet 1969)
Omdat het hier de facto gaat om besluiten in de zin van artikel 1:3 Awb, zoals ook blijkt uit de rechtspraak (ECLI:NL:RVS:2012: BX4694) is de terminologie daaraan aangepast.
In verband met deze terminologische wijziging is ook de Wet op het onderwijstoezicht, artikel 11b, zevende lid, op dezelfde wijze terminologisch aangepast, in artikel XI van dit wetsvoorstel.
Artikel V, onderdeel B, onder 1, 2, 3 en 5 (artikel 3a, eerste, tweede, derde en vijfde lid, Leerplichtwet 1969)
Omdat het hier gaat om een handeling die gericht is op het verkrijgen van een besluit in de zin (van artikel 1:3) van de Awb is het juister om te spreken van «aanvraag» cq «aanvrager». Om dezelfde reden zijn in de artikelen 3b, 3c, 10, 11a, 13a en 14 soortgelijke wijzigingen aangebracht.
Artikel V, onderdeel B, onder 4 (artikel 3a, vierde lid, Leerplichtwet 1969)
Omdat een besluit pas in werking treedt, als het is bekendgemaakt, is het niet nodig om onderscheid te maken tussen een besluit en de verzending ervan zoals in de huidige tekst van het vierde lid gebeurt: namelijk dat burgemeester en wethouders binnen 4 weken besluiten en vervolgens na het nemen van het besluit binnen 2 weken een afschrift aan de aanvragers sturen. Daarom is het vierde lid vereenvoudigd in die zin, dat nu een beslistermijn wordt gegeven van zes weken, binnen welke termijn het besluit moet zijn bekendgemaakt. Om dezelfde reden is artikel 3b, vijfde lid, eveneens gewijzigd.
Artikel V, onderdeel C, onder 1, 2 en 3 (artikel 3b, eerste, tweede en derde lid, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 1 tot en met 3 en 5.
Artikel V, onderdeel C, onder 4 (artikel 3b, vijfde lid, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 4.
Artikel V, onderdeel D (artikel 3c, eerste lid, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 1 tot en met 3 en 5.
Artikel V, onderdeel E (artikel 10, aanhef, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 1 tot en met 3 en 5.
Artikel V, onderdeel F (artikel 11a, tweede lid, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 1 tot en met 3 en 5.
Artikel V, onderdeel G (artikel 13a, eerste lid, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 1 tot en met 3 en 5.
Artikel V, onderdeel H (artikel 14, eerste lid, Leerplichtwet 1969)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onderdeel B, onder 1 tot en met 3 en 5.
Artikel VI, onderdeel A, onder 1 en 2 (artikel 5a.9, derde en vijfde lid, WHW)
In deze leden is sprake van het «besluit tot het verlenen van accreditatie» terwijl het de facto gaat om een besluit op de aanvraag daartoe. Omdat een dergelijk besluit zowel positief (verlenen) als negatief (niet verlenen) kan uitvallen, is het zuiverder om te spreken van een «besluit op de aanvraag». Om dezelfde reden is een wijziging aangebracht in artikel 5a.13d, derde lid.
Artikel VI, onderdeel B, onder 1 en 2 (artikel 5a. 10, vierde en vijfde lid, WHW)
De Awb (artikel 3:40) regelt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt en dat bekendmaking van besluiten geschiedt door toezending of uitreiking aan belanghebbenden, onder wie begrepen de aanvrager (artikel 3:41 Awb). Het vierde lid van artikel 5a.10 overlapte deels met die bepaling en is daarom aangepast. Zodra het accreditatierapport is bekendgemaakt, is het een rapport dat door iedereen die dat wenst, kan worden geraadpleegd. De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) maakt dit mogelijk door accreditatiebesluiten en -rapporten op haar website te publiceren. Het huidige vijfde lid, dat voorziet in een procedure om bij de NVAO een afschrift van een accreditatierapport te bestellen, is daarmee overbodig en om die reden geschrapt.
Artikel VI, onderdeel C (artikel 5a.13d, derde en vierde lid, WHW)
Voor een toelichting op het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel VI, onderdeel A. De wijziging in het vierde lid, past een verwijzing aan die nodig is omdat het vijfde lid van artikel 5a.10 vervalt.
Artikel VI, onderdeel D (artikel 6.10, eerste lid, WHW)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een technische wijziging aan te brengen die niet te maken heeft met de Awb. In dit artikellid wordt «tweede en derde lid» gewijzigd in: tweede of derde lid. De reden hiervoor is dat rechten kunnen worden ontnomen als ofwel aan het tweede lid, ofwel aan het derde lid, ofwel aan beide leden van artikel 1.12 niet wordt voldaan. Vóór de inwerkingtreding van de Wet Kwaliteit in verscheidenheid hoger onderwijs luidde artikel 6.10, eerste lid: 1. Onze Minister kan besluiten dat aan een opleiding of aan alle opleidingen, verzorgd door een rechtspersoon voor hoger onderwijs, de rechten, genoemd in artikel 1.12, eerste lid, worden ontnomen, indien niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens deze wet is bepaald ten aanzien van de kwaliteitszorg, de registratie, het onderwijs, de examens of de vooropleidingseisen. Bij de wijziging die genoemde wet aanbracht, is ervoor gekozen deze zelfde eisen via een verwijzing naar artikel 1.12, tweede lid, op te nemen. Daarbij is, zoals ook uit de toelichting (Kamerstukken II 2012/13, 33 519, nr. 7) blijkt, niet beoogd een inhoudelijke wijziging aan te brengen. Met andere woorden, de verwijzing naar het tweede lid betekent nog steeds dat hieraan niet is voldaan als niet meer voldaan wordt aan een van de aspecten genoemd in het tweede lid. Daarom wordt met deze technische wijziging de formulering «tweede of derde lid» voorgesteld.
Artikel VI, onderdeel E (artikel 6.14 WHW)
Dit artikel is technisch aangepast. Registratie van een opleiding in het CROHO heeft publiekrechtelijke rechtsgevolgen. Op grond van artikel 1.9, derde lid, onderdeel d, is registratie een van de voorwaarden om voor bekostiging en de bevoegdheid tot wettelijke graadverlening in aanmerking te komen en, volgens artikel 1.12, tweede lid, onderdeel b, tevens een van de voorwaarden voor graadverlening door de niet bekostigde instelling voor hoger onderwijs. Het gaat hier derhalve om een besluit (beschikking) op grond van de Awb waartegen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is (vergelijk artikel 14.2 van de WHW). Omdat het gaat om het aanvragen van een besluit in de zin van de Awb wordt de daarvoor in de Awb gebruikelijke formulering gehanteerd, dus «aanvraag voor registratie» in plaats van «aanmelden voor registratie».
Het besluit op de aanvraag heeft een gebonden karakter. De aanvraag tot registratie kan alleen worden afgewezen op de in het vierde lid genoemde gronden.
Artikel VI, onderdeel F (artikel 7.3, vijfde lid, WHW)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een omissie die niet te maken heeft met de Awb, te herstellen. Het betreft een technische wijziging. Het artikel bevat ten onrechte twee leden die als vijfde lid zijn aangeduid. Eén daarvan is nu vernummerd tot zevende lid.
Artikel VI, onderdeel G (Artikel 7.25b, eerste lid, onderdeel b, WHW)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een omissie die niet te maken heeft met de Awb, te herstellen. In dit onderdeel ontbrak ten onrechte de verwijzing naar de certificaten op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES. Zoals blijkt uit onder meer 7.24 van de WHW gaat het bij de vooropleidingseisen steeds ook om vooropleidingseisen op grond van de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES. In artikel 7.25b, eerste lid, onderdeel b, is nagelaten om ook naar in casu de Wet educatie en beroepsonderwijs BES te verwijzen voor de certificaten op grond van die wet. De voorgestelde toevoeging aan dit lid herstelt deze omissie.
Artikel VI, onderdeel H, onder 1 en 2 (artikel 9.15, eerste lid, onderdelen h en j, WHW)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een technische wijziging aan te brengen die niet te maken heeft met de Awb. In onderdeel h werd ten onrechte nog verwezen naar leden van het sinds 1 september 2014 vervallen artikel 7.30a. Voorts wordt de aanduiding van twee onderdelen met dezelfde letter (j) aangepast (j en k).
Artikel VI, onderdeel I (artikel 10.20, eerste lid, onderdeel e, WHW)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een technische wijziging aan te brengen die niet te maken heeft met de Awb. Bij de wet Kwaliteit in verscheidenheid (Stb. 2013, 298) is wel artikel 9.38 aangepast aan het introduceren van een nieuw onderdeel v en het vervallen van onderdeel w in artikel 7.13, tweede lid, maar is hetzelfde abusievelijk niet gedaan ten aanzien van artikel 10.20. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Artikel VII, onderdelen A (artikel 5, eerste en zesde lid, WVO BES), B (artikel 61, eerste volzin, WVO BES), D (artikel 72, zevende lid, WVO BES), E (artikel 80, vijfde en zevende lid, WVO BES), F (artikel 113 WVO BES), G (artikel 114, derde lid, WVO BES), en L (artikel 189, vierde lid, WVO BES)
Zoals aangegeven in de inleiding van het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt met dit wetsvoorstel beoogd de onderwijswetgeving op de BES ook terminologisch zoveel mogelijk in overeenstemming te houden met de Europees Nederlandse (onderwijs-)wetgeving. Om die reden worden dezelfde wijzigingen die artikel I aanbrengt in de WVO, ook doorgevoerd in deze daarmee overeenkomende artikelen van de WVO BES. Het gaat daarbij om het vervangen van de termen «bekostiging» door «vergoeding»; «toestaan» door «besluiten toe te staan»; en «verzoek» door «aanvraag».
Artikel VII, onderdeel C (artikel 64, zesde lid, WVO BES)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel F,
onder 2. Er wordt hierbij een kortere beslistermijn voor het bestuursorgaan aangehouden dan de termijn gesteld in artikel 69 van de Wet administratieve rechtspraak BES, omdat het in het belang is van de leerlingen om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen over het bepaalde bij artikel 64 WVO BES. Deze termijn is op dit moment opgenomen in (artikel 14, derde lid, van) het Inrichtingsbesluit WVO BES.
Artikel VII, onderdeel H (artikel 125 WVO BES)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel O.
Artikel VII, onderdeel I (artikel 160, vijfde lid, WVO BES)
Artikel 160, vijfde lid, WVO BES regelt dat beroep openstaat tegen de in dit artikel geregelde eilandsverordening. Het gaat hierbij om beroep tegen een algemeen verbindend voorschrift. In overeenstemming met de aanpassing van artikel 96g, vijfde lid, WVO, (artikel I, onderdeel R) komt deze beroepsmogelijkheid te vervallen.
Artikel VII, onderdeel J (artikel 162, tweede lid, WVO BES)
De verwijzing in het tweede lid wordt aangepast, omdat in artikel 160 het vijfde lid is vervallen (zie hierboven artikel VII, onderdeel I)
Artikel VII, onderdeel K (artikel 165, vierde lid, WVO BES)
Voor een toelichting op het vervallen van het administratief beroep op de Rijksvertegenwoordiger, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdeel S, waar een overeenkomstig administratief beroep wordt geschrapt.
Artikel VIII, onderdelen A (artikel 5, vijfde lid, WPO BES), B (artikel 11, achtste lid, WPO BES), C (artikel 12, achtste lid, WPO BES), D (artikel 44, vijfde lid, WPO BES), F (artikel 94, negende lid, WPO BES), G (artikel 103, tweede lid, WPO BES), H (artikel 108, tweede, derde en vierde lid, WPO BES) en I (artikel 123, tweede, derde en vierde lid, WPO BES)
Zoals aangegeven in de inleiding van het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt met dit wetsvoorstel beoogd de onderwijswetgeving op de BES ook terminologisch zoveel mogelijk in overeenstemming te houden met de Europees Nederlandse (onderwijs-)wetgeving. Om die reden worden dezelfde terminologische wijzigingen die artikel II aanbrengt in de WPO, ook doorgevoerd in deze daarmee overeenkomende artikelen van de WPO BES. Het gaat daarbij om het vervangen van de termen «bekostiging» door «vergoeding»; «besluit» door «beslissing», «toestaan» door «besluiten toe te staan»; en «verzoek» door «aanvraag».
Artikel VIII, onderdeel E (artikel 67 WPO BES)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel II, onderdeel F.
Artikel IX, onderdeel A (artikel 2.4.1 WEB BES)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel D.
Artikel IX, onderdeel B (artikel 8.1.1b, derde en vierde lid, WEB BES).
Voor een toelichting op de wijziging van «en» naar «of», wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel I. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt een omissie te herstellen die niet te maken heeft met de Awb: abusievelijk wordt in dit artikel verwezen naar (paragraaf 2a) van de Leerplichtwet 1969, waar dat had moeten zijn (paragraaf 3 van) de Leerplichtwet BES, aangezien dat de Leerplichtwet is die voor de BES geldt.
Artikel IX, onderdeel C (artikel 8.1.7, achtste lid, WEB BES)
Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel IV, onderdeel J.
Artikel IX, onderdeel D (artikel 8.1.7a, derde lid, WEB BES)
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een abusievelijke verwijzing naar de Leerplichtwet 1969, waar dat had moeten zijn de Leerplichtwet BES, aan te passen.
Artikel X, onderdelen A (artikel 3, tweede, derde, vierde lid, Leerplichtwet BES), B, onder 1 tot en met 5 (artikel 8 Leerplichtwet BES), C, onder 1 tot en met 4 (artikel 9 Leerplichtwet BES), D (artikel 19 Leerplichtwet BES), E (artikel 21, tweede lid, Leerplichtwet BES), F (artikel 24, eerste lid, Leerplichtwet BES), en G (artikel 26, eerste lid, Leerplichtwet BES),
Zoals aangegeven in de inleiding van het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt met dit wetsvoorstel beoogd de onderwijswetgeving op de BES ook terminologisch zoveel mogelijk in overeenstemming te houden met de Europees Nederlandse (onderwijs-)wetgeving. Om die reden worden dezelfde terminologische wijzigingen die artikel V aanbrengt in de Leerplichtwet, ook doorgevoerd in deze daarmee overeenkomende artikelen van de Leerplichtwet BES. Het gaat daarbij om het vervangen van de termen «advies» door «besluit»; en «verzoek» door «aanvraag».
Artikel XI (artikel 11b, zevende lid, Wet op het onderwijstoezicht)
Voor een toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel V, onder A (wijziging Leerplichtwet 1969, artikel 1a1, derde lid).
Artikel XII, onderdeel A (artikel 4 Wet op de erkende onderwijsinstellingen)
Het gaat in dit artikel om een handeling die is gericht op het verkrijgen van een besluit in de zin (van artikel 1:3) van de Awb. In Awb-termen is dat een aanvraag (cf. artikel 1:3, derde lid, van de Awb is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen). Om die reden is «verzoek» in dit artikel telkens vervangen door «aanvraag». Om dezelfde reden is deze aanpassing aangebracht in de artikelen 5, 19 en 26.
Artikel XII, onderdeel B (artikel 5 Wet op de erkende onderwijsinstellingen)
Voor deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel XII, onderdeel A.
Artikel XII, onderdeel C (artikel 19, derde lid, Wet op de erkende onderwijsinstellingen)
Voor deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel XII, onderdeel A.
Artikel XII, onderdeel D (artikel 26, tweede lid, Wet op de erkende onderwijsinstellingen)
Voor deze wijziging wordt verwezen naar de toelichting bij artikel XII, onderdeel A.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker