Ontvangen 9 oktober 2020
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 251b als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b vervalt «of».
b. In onderdeel c wordt de punt aan het slot vervangen door «; of».
c. Er wordt een onderdeel toegevoegd:
d. de erkenner eerder het gezag over het kind heeft uitgeoefend.
2. In het tweede lid komt de laatste zin te luiden:
De ambtenaar van de burgerlijke stand doet onverwijld na de erkenning of, in geval van een erkenning voor de geboorte van het kind, na de aangifte van de geboorte, mededeling aan de griffier van de verklaring, bedoeld onder a, of de erkenning met vervangende toestemming, bedoeld onder b, ter aantekening in het register, bedoeld in artikel 244.
3. Het derde lid vervalt.
Met deze nota van wijziging wordt een drietal technische wijzigingen aangebracht in het voorgestelde artikel 251b van het initiatiefwetsvoorstel. Deze wijzigingen worden hieronder per onderdeel toegelicht.
Onderdeel 1
Het voorgestelde artikel 251b, eerste lid, wordt aangevuld met een onderdeel d. Dit betreft het toevoegen van een vierde uitzondering op het automatisch ontstaan van gezamenlijk gezag na erkenning. Door toevoeging van dit onderdeel d wordt rekening gehouden met de situatie dat een erkenner al eerder, al dan niet gezamenlijk met de moeder, het gezag heeft uitgeoefend en aan dat gezag voor de erkenning een einde is gekomen. Gedacht kan worden aan de situatie dat een moeder en een ander (zijnde de duomoeder) van rechtswege gezamenlijk gezag hebben uitgeoefend over een kind, omdat dit kind binnen hun huwelijk of geregistreerd partnerschap is geboren, de duomoeder niet van rechtswege ouder is geworden (art. 1:198 eerste lid, onder b) en het kind niet heeft erkend (zie art. 1: 253sa BW). Wanneer na beëindiging van de relatie aan dat gezamenlijk gezag door middel van een beslissing van de rechter (zie art. 1:253n BW) een einde is gekomen, zou de duomoeder alsnog kunnen erkennen. In de geschetste situatie kan een erkenning ook spelen na beëindiging door de rechter van het gezag in het kader van een maatregel van kinderbescherming (art. 1: 266 BW). Het is niet wenselijk dat in deze gevallen van rechtswege alsnog gezamenlijk gezag zou kunnen ontstaan door erkenning op grond van het voorgestelde artikel 251b. Door toevoeging van de betreffende uitzondering wordt dit voorkomen.
Onderdeel 2
Het voorgestelde artikel 251b, tweede lid, laatste zin, wordt eveneens gewijzigd. De huidige tekst van het initiatiefwetsvoorstel impliceert een fysieke verzending van een afschrift van de akte van erkenning of uittreksel daarvan door de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de griffier, ter aantekening van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, onder a, of van de erkenning met vervangende toestemming door de rechtbank, bedoeld in het tweede lid, onder b, van het voorgestelde artikel 251b.
Met deze wijziging wordt in het wetsvoorstel niet meer voorgeschreven dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de kennisgeving van de verklaring of van de erkenning met vervangende toestemming aan de griffier doet door middel van het toezenden van een afschrift of uittreksel van de erkenningsakte. Dat opent de mogelijkheid tot een andere wijze van melding van de gegevens. De praktische uitwerking van de wijze van uitwisseling wordt met de nieuwe formulering overgelaten aan de Raad voor de rechtspraak in samenspraak met de ambtenaren van de burgerlijke stand.
In het tweede lid, laatste zin, is verder opgenomen dat de ambtenaar, ingeval een erkenning voor de geboorte plaatsvindt, de gegevens onverwijld na de aangifte van de geboorte aan de griffier verzendt. Daarmee wordt rekening gehouden met het feit dat inschrijving van gegevens in het gezagsregister pas plaatsvindt na de geboorte.
Onderdeel 3
Op grond van het voorgestelde artikel 251b, eerste lid, ontstaat voor ongehuwde ouders in beginsel gezamenlijk gezag door erkenning. Wanneer een kind na erkenning in het buitenland in Nederland zijn gewone verblijfplaats krijgt, geldt op basis van het internationaal privaatrecht dat in een situatie van (van rechtswege ontstaan) eenoudergezag dan in beginsel alsnog van rechtswege gezamenlijk gezag ontstaat over een reeds erkend kind.
Op 17 september 2020 hebben de initiatiefnemers een nota van wijziging ingediend waarmee aan het voorgestelde artikel 251b een derde lid werd toegevoegd, dat regelde dat ouders in de situatie van eenhoofdig gezag dat van rechtswege is ontstaan in het buitenland, de mogelijkheid zouden krijgen alsnog een verklaring af te leggen dat het gezag alleen door de moeder wordt uitgeoefend.
Echter, naar aanleiding van nadere bestudering van het stelsel van het internationaal privaatrecht over het ontstaan van gezag van rechtswege hebben de initiatiefnemers geconcludeerd dat dit in zijn geheel van toepassing moet blijven aangezien de uitvoering van het wetsvoorstel anders onnodig complex zou worden. Met deze tweede nota van wijziging komt het eerder bij nota van wijziging voorgestelde derde lid van het voorgestelde artikel 251b derhalve te vervallen.
Bergkamp Van Wijngaarden