Ontvangen 27 januari 2017
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|||
I |
Algemeen |
1 |
||
1. |
Achtergronden |
2 |
||
1.1 |
Diagnostische toets |
2 |
||
2. |
Uitgangspunten |
2 |
||
2.1 |
Pedagogisch-didactische vrijheid |
2 |
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel dat de wettelijke grondslag voor de diagnostische tussentijdse toets schrapt. Zij ondersteunen het schrappen van de wettelijke grondslag en zijn net als de initiatiefnemers de mening toe gedaan dat dit behoort tot de pedagogisch-didactische vrijheid van scholen, maar hebben nog wel enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Bisschop en Rog tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra teneinde de wettelijke grondslag voor de diagnostische toets te schrappen. Genoemde leden waarderen het initiatief en steunen bovendien het doel van het wetsvoorstel. Zij zien op dit moment geen aanleiding tot het stellen van vragen.
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader toe te lichten waarom zij de mening zijn toegedaan dat indien de referentieniveaus adequaat zijn verankerd in de eindexamens, de noodzaak vervalt om de diagnostische toets te verplichten.
Deze leden vragen ook een nadere toelichting van de initiatiefnemers over de oneerlijke concurrentie tussen toetsaanbieders, omdat CITO mogelijk subsidie zou kunnen ontvangen om de diagnostische toets te ontwikkelen. De voornoemde leden zouden dit onwenselijk vinden.
De leden van de CDA-Fractie vragen om een nadere toelichting ten aanzien van het vervallen van de verplichte diagnostische toets bij voldoende verankering van de referentieniveaus in de eindexamens. De initiatiefnemers zijn van mening dat uit de referentieniveaus voldoende blijkt welk niveau de leerlingen gedurende meerdere jaren gehaald hebben op het desbetreffende vak. Zeker als deze referentieniveaus voldoende zijn verankerd in de eindexamens, blijkt uit de door de leerlingen behaalde resultaten ook waar zij staan en waar eventueel door de school voor latere leerlingen extra inzet gepleegd zou moeten worden. Vandaar dat de initiatiefnemers geen noodzaak zien om de diagnostische toets te verplichten. Het staat scholen uiteraard vrij om wel een diagnostische toets te gebruiken indien zij dit zelf wenselijk vinden. De initiatiefnemers keren zich enkel tegen de door de overheid opgelegde verplichting van een diagnostische toets.
Ook vragen de leden van de CDA-Fractie een nadere toelichting over het punt van de oneerlijke concurrentie. Net als deze leden zijn de initiatiefnemers van mening dat voorkomen moet worden dat er sprake kan zijn van oneerlijke concurrentie tussen CITO en andere toetsaanbieders op dit vlak. Nu het voor de hand ligt dat CITO subsidie kan aanvragen om de diagnostische toets te ontwikkelen is het van groot belang dat er in dat geval bij CITO een harde scheidslijn ligt tussen de wettelijke taak die CITO uitvoert in opdracht van het Ministerie van OCW op het gebied van toetsen en het private deel van CITO. Deze discussie is ook al eerder in de Kamer gevoerd in het kader van de oneerlijke concurrentie tussen CITO en toetsaanbieders voor de eindtoets. Door de diagnostische toets niet van overheidswege te verplichten, vervalt het gevaar op oneerlijke concurrentie tussen CITO en andere toetsaanbieders.
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader toe te lichten waarom zijn van mening zijn dat de pedagogisch-didactische vrijheid van scholen niet opweegt tegen het belang van het verkrijgen van landelijk vergelijkbare gegevens.
De initiatiefnemers hechten veel waarde aan de vrijheid van scholen op het terrein van de richting en inrichting van het onderwijs, zoals vormgegeven in de pedagogisch-didactische visie van de school. De overheid gaat over de eindtermen; wat moet een leerling kennen en kunnen aan het einde van de schoolperiode. Het is aan de scholen zelf om te bepalen hoe zij de leerlingen naar dit eindpunt toeleiden. In termen van de Commissie Dijsselbloem wordt dan gesproken over het «wat» waar het primaat ligt van de overheid en het «hoe» waar het primaat ligt van de scholen. Een verplichte diagnostische toets grijpt in in deze vrijheid van de school. De initiatiefnemers wensen niet te tornen aan deze vrijheid van de scholen. Bovendien zijn zij de mening toegedaan dat er voldoende andere manieren zijn om landelijk vergelijkbare gegevens te genereren, bijvoorbeeld via de de eindexamens of internationale onderzoeken.
Ter uitwerking van de redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met bijgaande nota van wijziging ook de grondslag voor de diagnostische toets geschrapt uit de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Bisschop Rog