Ontvangen 27 december 2016
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1.
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
A
Het in onderdeel A, onder 2, voorgestelde begrip «pedagogisch beleidsmedewerker» komt te luiden:
pedagogisch beleidsmedewerker: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens of het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden;.
B
In het in onderdeel C, onder 3, voorgestelde artikel 1.46, vijfde lid, wordt «de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, 1.48d, tweede en derde lid, en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels» vervangen door: de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels.
C
Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
JA
Artikel 1.56, derde lid, komt te luiden:
3. Op de houder of voorgenomen houder van een gastouderbureau en de personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert of daarvoor beschikbaar zijn, is artikel 1.50, derde tot en met achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
D
In het in onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.3, vierde lid, wordt «de bij of krachtens de artikelen 2.4, eerste lid, 2.4c, tweede en derde lid, en 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels» vervangen door: de bij of krachtens de artikelen 2.4, eerste lid, en 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels.
2.
Na artikel I wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IA
Indien artikel II, onderdelen F, G, L en M, van de Wet van 23 augustus 2016 tot aanpassing van enige bepalingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de reparatie van enige onvolkomenheden (Stb. 2016, 319) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen C, onder 3, en M, onder 3, van deze wet, wordt artikel I van deze wet als volgt gewijzigd:
A
Het in onderdeel C, onder 3, voorgestelde artikel 1.46, vijfde lid, komt te luiden:
5. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, tweede tot en met vijfde lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, 1.48d, tweede en derde lid, en 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels, dan wel indien blijkt dat de houder niet langer het kindercentrum, het gastouderbureau of de voorziening voor gastouderopvang exploiteert en er geen wijziging van de houder van dat kindercentrum, gastouderbureau of die voorziening voor gastouderopvang heeft plaatsgevonden, kan het college besluiten de beschikking, bedoeld in het tweede lid, in te trekken.
B
Het in onderdeel M, onder 3, voorgestelde artikel 2.3, vierde lid, komt te luiden:
4. Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20, tweede tot en met vierde lid, of anderszins blijkt dat de exploitatie niet langer in overeenstemming is met de bij of krachtens de artikelen 2.4, eerste lid, 2.4c, tweede en derde lid, en 2.5 tot en met 2.16 gestelde regels, dan wel indien blijkt dat de houder niet langer de peuterspeelzaal exploiteert en er geen wijziging van de houder van die peuterspeelzaal heeft plaatsgevonden, kan het college besluiten de beschikking, bedoeld in het tweede lid, in te trekken.
Onderdeel 1, onder A
Met dit onderdeel wordt de in het wetsvoorstel voorgestelde begripsomschrijving «pedagogisch beleidsmedewerker» zodanig gewijzigd dat expliciet wordt opgenomen dat een pedagogisch beleidsmedewerker eveneens belast is met werkzaamheden rondom de implementatie van pedagogische beleidsvoornemens. Een pedagogisch beleidsmedewerker kan ten behoeve van de pedagogische beleidsvorming bijvoorbeeld werkzaamheden uitvoeren in verband met het voorbereiden en opstellen van pedagogisch beleidsplannen (totstandkoming) en er zorg voor dragen dat nieuw beleid goed wordt uitgevoerd (implementatie).
Onderdeel 1, onder B, C, en D, en onderdeel 2
Bij artikel I, onderdelen C, onder 3, en M, onder 3, van het onderhavige wetsvoorstel is sprake van wetstechnische samenloop met artikel I, onderdelen B en J, van de Wet van 21 november 2015 tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de totstandkoming van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de mogelijkheid te komen tot meertalige buitenschoolse opvang (Stb. 2015, 452) en artikel II, onderdelen F, G, L en M, van de Wet van 23 augustus 2016 tot aanpassing van enige bepalingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met de reparatie van enige onvolkomenheden (Stb. 2016, 319). Artikel I, onderdelen B en J, van de Wet van 21 november 2015 (Stb. 2015, 452) ziet op de invoering van de artikelen 1.48d en 2.4c in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De onderdelen F, G, L en M, van artikel II van de Wet van 23 augustus 2016 (Stb. 2016, 319) houden verband met het toezicht op de in te voeren artikelen 1.48d en 2.4c en zullen derhalve inwerkingtreden nadat artikel I, onderdelen B en J, van de Wet van 21 november 2015 (Stb. 2015, 452) in werking is getreden. Bij de formulering van de artikelen van het onderhavige wetsvoorstel innovatie en kwaliteit kinderopvang is ervan uitgegaan dat de artikelen van bovenvermelde twee wetten (Stb. 2015, 452 en Stb. 2016, 319) op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel in werking zijn getreden. Voor de zekerheid wordt met deze nota van wijziging het wetsvoorstel nu zodanig vormgegeven dat het wetsvoorstel er niet reeds vanuit gaat dat genoemde bepalingen van genoemde twee wetten reeds in werking zijn getreden. Met onderdeel 2 van onderhavige nota van wijziging wordt een samenloopbepaling opgenomen waarmee wordt geregeld dat indien artikel II, onderdelen F, G, L en M, van de Wet van 23 augustus 2016 (Stb. 2016, 319) eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen C, onder 3, en M, onder 3, van onderhavig wetsvoorstel, dit wetsvoorstel conform de Wet van 23 augustus 2016 wordt aangepast. Met onderdeel 1, onder C, van deze nota van wijziging wordt aan artikel I van onderhavig wetsvoorstel een onderdeel JA toegevoegd. Indien artikel I, onderdeel D, van de Wet van 21 november 2015 (Stb. 2015, 452) later in werking treedt dan artikel I, onderdeel J, van onderhavig wetsvoorstel dan zal geregeld worden dat op dat moment eveneens artikel I, onderdeel JA, van het onderhavige wetsvoorstel in werking treedt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher