Ontvangen 29 november 2016
De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de leden van de fracties van de VVD, PvdA, SP, CDA en ChristenUnie hebben gesteld over het hierboven genoemde wetsvoorstel en van de opvattingen die de leden over dit wetsvoorstel hebben. Het doet de regering genoegen te lezen dat deze partijen begrip hebben voor het oogmerk van de voorgestelde maatregel. De voorgestelde maatregel vloeit voort uit de afspraken die zijn gemaakt in het Actieprogramma Integrale aanpak jihadisme. Het wetsvoorstel heeft als doel het beschermen van de nationale veiligheid door middel van het verhinderen van financiële ondersteuning van terroristische organisaties, van de terroristische strijd en van andere vormen van terroristische activiteiten. De partijen hebben wel vragen en opmerkingen. In deze nota naar aanleiding van het verslag gaat de regering in op deze vragen van de verschillende fracties. Daarbij is zoveel mogelijk de volgorde aangehouden van het verslag, waarbij voor de leesbaarheid soms vragen zijn gebundeld.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft als doel het beschermen van de nationale veiligheid door middel van het verhinderen van financiële ondersteuning van terroristische organisaties, van de terroristische strijd en van andere vormen van terroristische activiteiten. Een doel waar de leden van de VVD-fractie het volledig mee eens zijn. Voorkomen moet worden dat de Nederlandse overheid, via uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering, direct of indirect financieel bijdraagt aan personen of aan organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten of die ondersteunen. Deze activiteiten vormen een gevaar voor onze nationale veiligheid. Personen die zich aansluiten bij een terroristische organisatie gaan doelbewust met hun rug naar onze samenleving staan. Het is terecht dat zij het recht op uitkeringen, studiefinanciering of andere financiële ondersteuning van de overheid, die voortvloeien uit het Nederlanderschap verliezen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de Wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de SP kunnen zich helemaal vinden in het standpunt van het kabinet dat op geen enkele wijze door de Nederlandse staat mag worden bijgedragen aan het financieren van terrorisme.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn het van harte eens met het doel van het wetsvoorstel om de nationale veiligheid te beschermen door middel van het verhinderen van financiële ondersteuning van terroristische organisaties. Voorkomen moet worden dat de Nederlandse overheid, via uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering, direct dan wel indirect een financiële bijdrage levert aan personen of organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten zoals de jihad.
Deze leden zijn ook positief over de preventieve waarde van dit wetsvoorstel omdat beëindiging van de uitkering, toeslag of studiefinanciering ook kan leiden tot een prikkel om de uitreis te ontmoedigen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij steunen het uitgangspunt dat moet worden voorkomen dat uitkeringen terecht komen bij terroristische organisaties.
Inhoudsopgave
Algemeen
1. Inleiding
1.1 Algemeen
1.3 Noodzaak tot het treffen van wettelijke maatregelen
2. Doel van het wetsvoorstel
2.1 Doelstelling wetsvoorstel
2.2 Doelgroep
3. Huidig kader beëindiging uitkeringen, studiefinanciering en toeslagen
4. Zelfstandige beëindigingsgrond
5. Overige aspecten
6. Grondrechtelijk kader
7. Financiële effecten
8. Regeldruk en uitvoeringskosten
Artikelsgewijs
Artikel XXVII
De leden van de VVD-fractie vragen of met dit wetsvoorstel het recht op financiële ondersteuning onomkeerbaar vervalt.
Dit wetsvoorstel beoogt de uitkering, toeslag of studiefinanciering te beëindigen van degene ten aanzien van wie het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie snel en voor alle overheidsuitkeringsregelingen op dezelfde manier. Wanneer een uitreiziger weer terugkeert naar Nederland, heeft hij in beginsel opnieuw recht op een uitkering, toeslag en/of studiefinanciering, indien hij voldoet aan de wettelijke voorwaarden. Betrokkene is derhalve, mede gelet op artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, niet definitief uitgesloten van het recht op uitkering of een andere financiële tegemoetkoming van de overheid. Evenmin worden er in het geval van terugkeerders speciale wettelijke voorwaarden gesteld voordat het recht kan herleven of ontstaan. Overigens zal in de meeste gevallen een terugkeerder meteen in hechtenis worden genomen en bestaat om die reden (nog steeds) geen recht op uitkering, toeslag of studiefinanciering.
De leden van de VVD-fractie vragen of de ontheffingen ten behoeve van primaire levensbehoeften en belastingen ook onverwijld vervallen.
De ontheffingen die kunnen worden verleend bij de uitvoering van bevriezingsmaatregelen in het kader van Internationale en Europese regelgeving (waaronder VN VR resoluties 1373 (2001), 1267 (1999) en 2023 (2012)1) vallen ook onder de reikwijdte van het voorliggende wetsvoorstel. Indien aan een persoon een ontheffing is verleend en ten aanzien van deze persoon bestaat het gegronde vermoeden dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie, wordt ook dat deel van de uitkering, toeslag of studiefinanciering waarvoor ontheffing is verleend beëindigd na een melding van de AIVD of Nationale politie aan de betreffende uitvoeringsinstelling. Het verschil met de bevriezingsmaatregel is dat op grond van de in het voorliggende wetsvoorstel voorgestelde maatregel het (gehele) recht op de uitkering, toeslag of studiefinanciering komt te vervallen.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of deze maatregel alleen opgelegd kan worden aan personen die zich op door een terroristische organisatie gecontroleerd grondgebied bevinden of kan de maatregel ook opgelegd worden als een persoon zich wel aangesloten heeft bij een terroristische organisatie maar zich (nog) niet op door terroristen gecontroleerd grondgebied bevinden. De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom het uitreizen naar door terroristen gecontroleerd grondgebied als het belangrijkste argument gezien wordt om de financiële ondersteuning te beëindigen. Worden hierdoor niet veel alternatieve scenario’s uitgesloten, zo vragen deze leden.
Om te kunnen worden beschouwd als een uitreiziger gelden cumulatief drie voorwaarden die zijn verwerkt in de begripsomschrijving:
– door de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de betreffende uitvoeringsinstelling (Onze Minister) is gemeld dat;
– het gegronde vermoeden bestaat dat de gerechtigde zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij;
– een organisatie die door de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Uit deze begripsomschrijving blijkt dat het niet van belang is of betrokkene zich op een door een terroristische organisatie gecontroleerd grondgebied bevindt. Het gegronde vermoeden dat betrokkene zich buiten Nederland bevindt, waar dan ook, met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie is voldoende om op grond van de zelfstandige beëindigingsgrond zoals in dit wetsvoorstel opgenomen de uitkering, toeslag of studiefinanciering te beëindigen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel uitreizigers er aanspraak zouden kunnen maken op financiële ondersteuning van de Nederlandse overheid en in hoeveel gevallen het op dit moment niet mogelijk is om die ondersteuning stop te zetten.
Bij alle uitreizigers (270 op peildatum november 2016; Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 43) wordt nagegaan of zij gebruikmaakten of maken van financiële ondersteuning door de Nederlandse overheid. Dit heeft erin geresulteerd dat sinds december 2013 van 98 (peildatum 6 september 2016) personen de uitkeringen zijn stopgezet. Beëindiging gebeurt mede naar aanleiding van een uitschrijving uit de basisregistratie personen of door bemiddeling van de Contraterrorisme Infobox (CT-Infobox). Op basis van de huidige wet- en regelgeving is het echter niet in alle gevallen mogelijk om een uitkering, toeslag of studiefinanciering aan een uitreiziger definitief te beëindigen. De regering acht het van belang dat mogelijk te maken door bestaande lacunes in de wetgeving te dichten en de uitvoeringspraktijk bij het beëindigen van uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering zoveel mogelijk te uniformeren.
De leden van de SP-fractie vragen of financiële tegoeden en economische middelen op grond van VN-resolutie 1373 bevroren kunnen worden.
De bevriezingsmaatregel is onderdeel van een bredere aanpak van terrorismefinanciering, net zoals de in dit wetsvoorstel voorgestelde bevoegdheid om uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering stop te zetten. Op grond van VN Veiligheidsraad Resolutie 1373 zijn lidstaten verplicht om de tegoeden te bevriezen van personen en organisaties die terroristische daden plegen, proberen te plegen, daaraan deelnemen of deze daden mogelijk maken. Dit houdt in dat zij niet meer bij hun bankrekeningen kunnen en dat creditcards onbruikbaar worden gemaakt. Tegelijkertijd is het, gedurende de opgelegde maatregel, verboden voor anderen om financiële tegoeden en middelen aan deze personen en organisaties ter beschikking te stellen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak de uitvoering van de bevriezingsmaatregel verschilt met de maatregelen uit het voorliggende wetswijziging.
Sinds december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie 70 (peildatum november 2016) personen en 3 organisaties op de nationale terrorismelijst geplaatst. In totaal staan er nu 80 personen en 3 organisaties op. Dit betekent dat hun tegoeden zijn bevroren en dat het verboden is om geld aan hen te geven.
Ook zijn sinds december 2013 van 98 personen (peildatum 6 september 2016) de uitkeringen stopgezet. Het kabinet zet naast dit wetsvoorstel in op het bevriezen van de tegoeden van terroristen en terroristische organisaties. Het afgelopen jaar is het aantal namen op de nationale terrorismelijst flink toegenomen. Dit aantal zal, in lijn met internationale afspraken en verplichtingen, naar verwachting de komende periode nog verder toenemen. Maar door deze bevriezingsmaatregel vervalt het recht op een uitkering, studiefinanciering of toeslag niet en kan, nadat de bevriezingsmaatregel is opgeheven, de aanspraak alsnog te gelde worden gemaakt. De divergentie in aantallen komt door verschillen in toepassingscriteria en de wijze waarop de verschillende maatregelen worden ingezet. De inzet van maatregelen is altijd maatwerk.
De leden van de SP-fractie vragen hoe vaak het in de praktijk voorkomt dat het opheffen van de bevriezingsmaatregel leidt tot het alsnog aanspraak maken op genoemde uitkeringen en toeslagen.
Er kan worden besloten tot opheffing van de bevriezingsmaatregel (de-listing) indien een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij terrorisme niet langer bestaat, een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij terrorisme is ontkracht of als de betrokken persoon is overleden. Bezien wordt of de gronden voor de bevriezingsmaatregelen nog van kracht zijn of dat de omstandigheden zodanig gewijzigd zijn dat de-listing in de rede ligt. Ten aanzien van personen en organisaties voor wie een maatregel geldt, kan een voorstel tot intrekking van de maatregel aan de Minister van Buitenlandse Zaken worden voorgelegd, die hier vervolgens in overeenstemming met de Minister van Financiën en de Minister van Veiligheid en Justitie toe zal besluiten. Betrokkene kan dan alsnog aanspraak maken op uitkeringen en toeslagen. Tot nu toe is de-listing op nationaal niveau 7 keer voorgekomen. Daarnaast heeft er 14 keer een (nationale) de-listing plaats gevonden, omdat de betrokkene op de Europese terrorismelijst is geplaatst.
De leden van de SP-fractie vragen daarnaast hoe vaak een ontheffing van de bevriezingsmaatregel wordt verleend om in de primaire levensbehoeften te voorzien.
De Sanctieregeling terrorisme 2007-II laat de mogelijkheid open tot het verlenen van een ontheffing om te kunnen voorzien in de primaire levensbehoeften. Voorts kan ontheffing worden verzocht voor het voldoen van belastingen en de betaling van nutsvoorzieningen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van toepassing op deze procedure. Belanghebbenden kunnen een verzoek tot ontheffing indienen bij het Ministerie van Financiën. De Minister van Financiën besluit over een dergelijke ontheffing na overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Per geliste persoon wordt een specifieke ontheffing verleend. Het verlenen van een ontheffing is maatwerk.
De afgelopen jaren zijn er ten aanzien van 12 personen en 1 stichting ontheffingen aangevraagd en verleend. Het betreft personen en een stichting in Nederland.
Daarnaast lezen de genoemde leden van de SP-fractie dat nu al uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering worden stopgezet van personen die naar een terroristisch strijdgebied zijn uitgereisd. Deze leden vragen of daardoor deze wetswijziging niet een symbolische maatregel wordt.
Ook de leden van de CDA-fractie merken op dat het nu ook al mogelijk is om uitkeringen van uitreizigers, waarvan het vermoeden bestaat dat zij zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie, in te trekken. Zij vragen de regering aan te geven in welke gevallen dit nu reeds mogelijk is en in welke gevallen niet om daarmee de toegevoegde waarde van onderhavig wetsvoorstel nader toe te lichten en te benadrukken. De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Afdeling advisering van de Raad van State er op wijst dat het voor veel uitkeringen al nodig is om in Nederland te verblijven, omdat anders het recht op de uitkering vervalt. Ook deze leden vragen of aangegeven kan worden waarom een zelfstandige ontnemingsgrond rond vermoedelijke deelname aan terrorisme in alle gevallen nodig blijft.
De regering spreekt in het nader rapport van de noodzaak tot een «eenduidige» regeling te komen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen voorts of aangegeven kan worden tegen welke complexiteit zij met de bestaande mogelijkheden aanloopt.
Deze leden lezen daarbij dat de regering er op wijst dat het recht op een uitkering soms pas na een periode van verblijf in het buitenland komt te vervallen, zoals na vier weken als het gaat omde Participatiewet. Deze leden vragen of met de zelfstandige beëindigingsgrond sneller dan binnen die vier weken kan worden vastgesteld dat een uitkering moet komen te vervallen
Dit wetsvoorstel beoogt de uitkering, toeslag of studiefinanciering van degene ten aanzien van wie het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie snel en uniform, dat wil zeggen meteen als iemand als uitreiziger wordt aangemerkt en voor alle overheidsuitkeringsregelingen op dezelfde manier, te beëindigen. Hiervoor zijn eenduidige regels nodig die gelden voor alle wetten betreffende de sociale zekerheid, toeslagen en studiefinanciering en die worden toegepast door alle betrokken uitvoeringsinstanties. Dit zorgt voor eenheid in het overheidsbeleid. Het opnemen van de zelfstandige beëindigingsgrond draagt bij aan dit doel. In principe worden uitreizigers die zich hebben aangesloten bij een terroristische strijdgroepering op de nationale terrorismelijst geplaatst. Hun tegoeden zijn bevroren en het is verboden om geld aan hen te geven. De beëindigingsgrond van uitkeringen e.d. bij deelname aan een terroristische organisatie werkt zodoende in de regel complementair aan de bevriezingsmaatregel.
Zoals in paragrafen 3.1 tot en met 3.3 van de memorie van toelichting is vermeld, is het zeker niet zo dat het in alle gevallen mogelijk is het recht op een sociale zekerheidsuitkering, een toeslag of studiefinanciering te beëindigen. Nu het op basis van de huidige beëindigingsgronden niet in alle gevallen mogelijk is de uitkering, toeslag of studiefinanciering te beëindigen, voorkomt de in dit wetsvoorstel opgenomen zelfstandige beëindigingsgrond dat deze uitkeringen en voorzieningen bij een terroristische organisatie terechtkomen.
In de Participatiewet eindigt het recht op uitkering pas na vier weken verblijf in het buitenland. Ook in de WW mag, met behoud van de uitkering, maximaal vier weken vakantie worden gehouden in het buitenland. In deze periode is het niet mogelijk om op grond van enkel het verblijf in het buitenland de uitkering te beëindigen. De zelfstandige beëindigingsgrond maakt het wel mogelijk om ook in deze periode de bijstandsuitkering of WW-uitkering te beëindigen. Bij de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet geldt dat verblijf in het buitenland niet automatisch betekent dat de persoon niet meer in Nederland woont en derhalve geen ingezetene meer is. De vraag of iemand kan worden aangemerkt als niet meer wonend in Nederland dient per individueel geval te worden beoordeeld en kan, afhankelijk van de individuele omstandigheden, maanden duren terwijl de uitkering blijft doorlopen. Pas op het moment dat met zekerheid kan worden gesteld dat iemand niet meer in Nederland woont en zijn woonplaats heeft verplaatst naar het buitenland, komt het recht op uitkering te vervallen, indien er geen sociaalzekerheidsverdrag met dat land is afgesloten. Met de in dit wetsvoorstel voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond komt het onderzoek of iemand in het buitenland verblijft dan wel in het buitenland woont te vervallen. De voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond heeft daarom toegevoegde waarde.
Ook voor de toeslagen geldt dat zonder de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond in een aantal gevallen de onwenselijke situatie blijft bestaan dat de Belastingdienst feitelijk moet beoordelen of een persoon materieel niet meer voldoet aan de voorwaarden om voor een toeslag in aanmerking te komen. Dat kan pas na verloop van tijd worden vastgesteld. Daarnaast is er dan nog geen grond om de betaling van reeds toegekende toeslagen te beëindigen. Ook hier heeft de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond daarom toegevoegde waarde, omdat het recht op toeslag en de betaling daarvan direct kan worden beëindigd, ongeacht de vraag of feitelijk een recht op toeslag bestaat. Daarmee wordt voorkomen dat toeslagen nog steeds worden uitbetaald aan personen die inmiddels zijn uitgereisd. Bovendien is het denkbaar dat bijvoorbeeld een zorgtoeslag niet kan worden beëindigd, omdat de uitreiziger in kwestie nog steeds een zorgverzekering in Nederland heeft. Een ambtsbericht of proces-verbaal kan op grond van de bestaande regelgeving wel aanleiding zijn om de uitbetaling van een toeslag op te schorten; het recht als zodanig blijft dan echter bestaan. Zolang het recht niet is beëindigd betekent dat dat op het moment dat de betreffende persoon weer terug is in Nederland en zich weer inschrijft in de basisregistratie personen, de niet ontvangen toeslagen alsnog moeten worden uitbetaald. Een uitreiziger ontvangt dan alsnog een toeslag over de periode dat hij in het buitenland verbleef.
De leden van de VVD-fractie vragen welke andere financiële middelen door de Nederlandse overheid ter beschikking worden gesteld, zoals subsidies, en mogelijk ten goede kunnen komen aan een terroristische organisatie, en of daar ook maatregelen tegen worden getroffen.
Zoals het kabinet heeft aangegeven in het Actieprogramma Integrale Aanpak jihadisme worden uitreizigers die zich aansluiten bij een terroristische strijdgroepering geplaatst op de nationale terrorismelijst. Sinds december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken in overeenstemming met de Ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie 70 personen (peildatum november 2016) en 3 organisaties op de nationale sanctielijst terrorisme geplaatst. In totaal staan er nu 80 personen en 3 organisaties op de nationale terrorismelijst. Dit aantal neemt, in lijn met internationale afspraken en verplichtingen, naar verwachting de komende periode nog verder toe.
Daar waar subsidies, vergunningen, ontheffingen of erkenningen mogelijk ten goede kunnen komen aan terroristische organisaties, is in het wetsvoorstel Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding2 de mogelijkheid opgenomen dat een bestuursorgaan een aanvraag voor een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning kan afwijzen dan wel een beschikking ter zake van een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning kan intrekken, indien de aanvrager, subsidieontvanger of houder op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan en een ernstig gevaar bestaat dat de subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning mede zal worden gebruikt ten behoeve van terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan. Dit wetsvoorstel ligt nu voor in de Eerste Kamer.
De leden van de VVD-fractie vragen of de financiële ondersteuning ook stopgezet kan worden indien een persoon geen duidelijke voornemens heeft om uit te reizen maar waarbij wel een ernstig vermoeden bestaat dat die persoon de financiële ondersteuning afkomstig van de Nederlandse overheid ter beschikking stelt aan een terroristische organisatie en indien dat niet het geval is, waarom niet.
Het voorliggende wetsvoorstel strekt zich niet uit tot personen die zich binnen Nederland bezighouden met de terroristische strijd. Voor zover er sprake is van sympathisanten en extremisten, die behalve uitingen van sympathie nog geen andere handelingen hebben ondernomen om gevolg te geven aan hun overtuiging, ligt de aanpak in het lokale domein. Hier wordt samengewerkt tussen gemeenten en maatschappelijke organisaties om radicalisering tegen te gaan, nieuwe aanhang van de terroristische beweging te voorkomen en tegengeluid te stimuleren. Personen in Nederland die verdacht worden van terroristische misdrijven kunnen door het Openbaar Ministerie worden vervolgd. Bij de Eerste Kamer is thans aanhangig het wetsvoorstel Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding3, dat de mogelijkheid biedt om een bestuurlijke maatregel op te leggen, bijvoorbeeld een gebiedsverbod of een meldplicht. Voor personen die voornemens zijn uit te reizen om deel te nemen aan de terroristische strijd bij terroristische organisaties biedt dat wetsvoorstel de mogelijkheid maatregelen te nemen gericht op het voorkomen van de uitreis. Ook voorziet dat wetsvoorstel in de mogelijkheid om een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning af te wijzen of in te trekken als het ernstige gevaar bestaat dat deze mede zal worden gebruikt ten behoeve van terroristische activiteiten.
De leden van de VVD-fractie vragen of deze maatregel ook met terugwerkende kracht ingezet kan worden, in het geval de uitreiziger pas later in beeld komt en mogelijk al enkele maanden/jaren financiële ondersteuning ontvangen heeft.
De financiële ondersteuning kan worden teruggevorderd als blijkt dat betrokkene eerder is uitgereisd en de financiële ondersteuning is blijven doorlopen. Uitgangspunt is dat de financiële ondersteuning wordt beëindigd of dat deze wordt teruggevorderd vanaf de datum dat het gegronde vermoeden bestaat dat betrokkene zich niet meer in Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Is deze datum bekend, dan wordt deze opgenomen in het ambtsbericht van de AIVD of het proces-verbaal van de Nationale politie. Mocht de exacte datum niet bekend zijn, dan kan de betreffende uitvoeringsinstelling uitgaan van de datum van het ambtsbericht of het proces-verbaal. Indien de datum van het gegronde vermoeden dat iemand zich buiten Nederland bevindt met de intentie zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie voor de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel ligt, is het, mede gelet op artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM, niet mogelijk de financiële ondersteuning die is verstrekt voor laatstgenoemde datum terug te vorderen op grond van de in dit wetsvoorstel opgenomen zelfstandige beëindigingsgrond. De uitvoeringsinstellingen kunnen dan wel onderzoeken of de financiële ondersteuning kan worden beëindigd op grond van de huidige beëindigingsgronden.
Voor het stopzetten van de studiefinanciering en de tegemoetkoming is ten aanzien van de terugwerkende kracht een verduidelijking van de voorgestelde wettekst gewenst. Het gaat hier voor wat betreft de studiefinanciering zowel om de studiefinanciering op grond van de WSF 2000 als om de studiefinanciering en de opstarttoelage op grond van de WSF BES. De regering heeft daarom besloten op dit punt het ingediende voorstel van wet te wijzigen naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie. Een nota van wijziging daartoe is met deze nota naar aanleiding van het verslag meegezonden.
De leden van de VVD-fractie vragen of de maatregel ook ingezet kan worden indien niet vast staat dat iemand zich vrijwillig heeft aangesloten bij een terroristische organisatie, en dit dus mogelijk onvrijwillig heeft gedaan. Dit zou volgens de leden van de VVD wel wenselijk zijn.
In de begripsomschrijving van «uitreiziger» is het criterium «vrijwillig aansluiten» of «onvrijwillig aansluiten» niet opgenomen. Dit betekent dat zowel bij het vrijwillig aansluiten als bij het onvrijwillig aansluiten bij een terroristische organisatie de uitkering, toeslag of studiefinanciering kan worden beëindigd, als aan de gestelde criteria wordt voldaan.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering er op wijst dat het recht op een uitkering soms pas na een periode van verblijf in het buitenland komt te vervallen, zoals na vier weken in de Participatiewet.
In antwoord op de vraag van de leden van de ChristenUnie-fractie of met deze grond sneller dan binnen die vier weken kan worden vastgesteld dat een uitkering moet komen te vervallen, verwijst de regering naar paragraaf 1.3 van deze nota naar aanleiding van het verslag waar de regering in samenhang met vragen van de SP- en CDA-fractie hierop is ingegaan.
De leden van de VVD-fractie merken op dat het wetsvoorstel niet strekt tot personen die zich binnen Nederland actief bezighouden met en bijdragen aan de terroristische strijd. Deze leden vragen welke activiteiten daar onder vallen en waarom het wetsvoorstel zich niet tot die situaties uitstrekt.
Het actief bezig zijn met en bijdragen aan de terroristische strijd kan in vele vormen plaatsvinden. Er kan daarvan geen limitatieve opsomming worden gegeven. Bovendien kan één enkel feit of omstandigheid niet tot de conclusie leiden dat de betrokkene hiermee actief bezig is. Gedacht kan worden aan het bezoeken van terroristische websites, het onderhouden van contacten met teruggekeerde terroristen, het van overlastgevend gedrag omslaan naar teruggetrokken gedrag, het zich fanatiek verdiepen in de uitingen van terroristische groeperingen en deze openlijk verkondigen, het meekrijgen of pogen daartoe van anderen in het gedachtegoed van terroristische groeperingen, het oproepen of aanzetten tot een gewelddadige strijd tegen de aanwezigheid van Westerse landen in het terroristisch strijdgebied of in de Westerse landen zelf of zich (fysiek) voorbereiden op de strijd door bijvoorbeeld de aanschaf van wapens, het plannen van een uitreis en intensieve fitnesstraining.
De reikwijdte van dit wetsvoorstel strekt zich inderdaad niet uit tot personen die zich binnen Nederland actief bezighouden met en bijdragen aan de terroristische strijd. Voor personen die zich in Nederland bezighouden met en bijdragen aan de terroristische strijd kunnen andere maatregelen worden toegepast ter bestrijding van de financiering van terrorisme. Op grond van VN Veiligheidsraad Resolutie 1373 zijn lidstaten verplicht om de tegoeden te bevriezen van personen en organisaties die terroristische daden plegen, proberen te plegen, daaraan deelnemen of deze daden mogelijk maken. Dit houdt in dat zij niet meer bij hun bankrekeningen kunnen en dat creditcards onbruikbaar worden gemaakt. Tegelijkertijd is het, gedurende de opgelegde maatregel, verboden voor anderen om financiële tegoeden en middelen aan deze personen en organisaties ter beschikking te stellen. Personen in Nederland die verdacht worden van terroristische misdrijven kunnen door het Openbaar Ministerie worden vervolgd. Voor zover er sprake is van sympathisanten en extremisten, die behalve uitingen van sympathie nog geen andere handelingen hebben ondernomen om gevolg te geven aan hun overtuiging, ligt de aanpak in het lokale domein. Hier wordt samengewerkt tussen gemeenten en maatschappelijke organisaties om radicalisering tegen te gaan, nieuwe aanhang van de terroristische beweging te voorkomen en tegengeluid te stimuleren.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af welke maatregelen in die gevallen wel genomen moeten worden. Als de financiering van de overheid in die gevallen niet stopgezet wordt draagt de Nederlandse overheid toch nog steeds bij aan de financiering van terroristische activiteiten, zo merken deze leden op.
In de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding4 die nu voorligt in de Eerste Kamer is de mogelijkheid opgenomen dat een bestuursorgaan een aanvraag voor een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning kan afwijzen dan wel een beschikking ter zake van een subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning kan intrekken, indien de aanvrager, subsidieontvanger of houder op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan en een ernstig gevaar bestaat dat de subsidie, vergunning, ontheffing of erkenning mede zal worden gebruikt ten behoeve van terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan.
Op grond van maatregel 8 worden uitreizigers die zich aansluiten bij een terroristische strijdgroepering geplaatst op de nationale terrorismelijst. Door personen op deze lijst te plaatsen, worden hun financiële tegoeden bevroren en is het verboden aan hen financiële en economische tegoeden of middelen ter beschikking te stellen. De maatregel is erop gericht de dreiging, die kan uitgaan van Nederlanders die zich hebben aangesloten bij een terroristische organisatie, te verminderen.
De «bevriezingsmaatregel» vindt zijn grondslag in Internationale en Europese regelgeving (waaronder VN VR resoluties 1373 (2001), 1267 (1999) en 2023 (2012)5). De maatregel kan worden opgelegd indien er voldoende aanwijzingen zijn dat betrokkenen gerekend kunnen worden tot de kring van personen en organisaties, bedoeld in VN VR Resolutie 1373. Tot deze kring van personen en organisaties behoren 1) personen die terroristische daden plegen of pogen te plegen, of daaraan deelnemen dan wel het plegen van deze daden vergemakkelijken; 2) groepen en entiteiten die eigendom zijn van, dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks door deze personen worden gecontroleerd; 3) personen, groepen en entiteiten die handelen namens of onder leiding van deze personen of entiteiten.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het toch nog aan het uitvoeringsorgaan zelf is om te beoordelen of zij op basis van de melding van de Nationale Politie of AIVD een beschikking kan afgeven waardoor de uitkering, toeslag of studiefinanciering kan worden beëindigd.
Ook vragen deze leden waarom er toch nog een marginale toets van de SVB wordt verwacht wanneer het ambtsbericht waarin wordt verzocht de uitkeringen te beëindigen is ontvangen terwijl ook vaststaat dat de SVB niet in staat is na te gaan om te kijken of dit ambtsbericht grondig tot stand is gekomen.
De uitvoeringsinstanties zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan hen opgelegde wettelijke taken. Na ontvangst van de melding van de Nationale Politie of de AIVD dat een persoon is uitgereisd, kan de desbetreffende uitvoeringsinstantie de uitkering, toeslag of studiefinanciering beëindigen, omdat de uitreiziger vanwege de voorgestelde beëindigingsgrond hier niet langer recht op heeft.
Een proces-verbaal en ambtsbericht kunnen worden beschouwd als een deskundigenadvies als bedoeld in artikel 3:9 van de Awb. Op basis van dit artikel is een bestuursorgaan verplicht, in het geval een beschikking gebaseerd is op een advies van een instantie die over een bijzondere deskundigheid op een bepaald terrein beschikt, zich ervan te vergewissen dat het onderzoek van de adviseur op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Naarmate een adviesorgaan meer ervaring heeft met het uitbrengen van adviezen over een bepaald type besluiten, zal het bestuursorgaan (meer) mogen afgaan op het uitgebrachte advies en de expertise van het adviesorgaan6. Dat is bij een ambtsbericht of proces-verbaal van respectievelijke de AIVD of Nationale politie het geval. De verantwoordelijkheid voor het zorgvuldig verricht zijn van het onderzoek blijft ten volle bij de uitvoeringsinstellingen berusten, want zij zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de aan hen opgelegde wettelijke taken. Echter, de controle op het uitgebrachte deskundigenadvies zal dan een marginaler karakter kunnen krijgen7.
De marginale toets van de uitvoeringsinstelling zou dan bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het nagaan of zij zelf geen contra-indicaties heeft omtrent de inhoud van het ambtsbericht of proces-verbaal. Te denken valt aan het feit dat de uitvoeringsinstelling nog een fysiek contactmoment heeft gehad terwijl het ambtsbericht of proces-verbaal vermeldt dat desbetreffend persoon zich reeds in het buitenland bevond, of dat de vermeldde persoon geen uitkering (meer) ontvangt bij desbetreffende uitvoeringsinstantie. Er wordt niet van de uitvoeringsinstelling verlangd dat hij het onderzoek van de Nationale politie of AIVD overdoet.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de uitvoeringsinstelling wel kan doen met informatie die ontvangen is, anders dan het proces-verbaal van de politie of het ambtsbericht, bijvoorbeeld van familie van de uitreiziger, internet of tips waaruit blijkt dat de uitreiziger het voornemen heeft uit te reizen en zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. De leden van de VVD-fractie merken op dat deze informatie ook van belang kan zijn.
Als een uitvoeringsinstelling informatie tot zijn beschikking krijgt waaruit kan worden afgeleid dat een persoon met jihadistische intenties naar het buitenland wil afreizen, bijvoorbeeld uit informatie van familie of vrienden, informatie van een wijkagent, het niet reageren van betrokkene op informatieverzoeken van de uitvoeringsinstelling of melding van uitschrijving uit de basisregistratie personen, leidt dat er toe dat de betreffende uitvoeringsinstelling een eigen onderzoek start om na te gaan of nog steeds voldaan is aan de voorwaarden voor het recht op uitkering, toeslag of studiefinanciering. Mocht niet zijn voldaan aan de gestelde voorwaarden, dan kan de uitkering, toeslag en studiefinanciering op basis van de reeds bestaande beëindigingsgronden worden beëindigd.
Deze signalen kunnen tevens worden besproken in een multidisciplinair casusoverleg waar de meest effectieve interventiestrategie wordt bepaald met het doel de dreiging die van een persoon uit kan gaan te verminderen. Een andere mogelijkheid is dat de betreffende uitvoeringsinstelling de tot zijn beschikking gekomen informatie doorgeeft aan de AIVD of Nationale politie.
De leden van de VVD-fractie vragen of er met voldoende snelheid gehandeld kan worden, ook als de tegemoetkoming voortvloeit uit de studiefinanciering BES en de opstarttoelage uit de WSF BES.
Op het moment dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft besloten dat een studerende of leerling een uitreiziger is, zal de studiefinanciering of tegemoetkoming per direct worden stopgezet; de verwerking daarvan duurt maximaal enkele dagen. Dat geldt ook waar het de studiefinanciering of de opstarttoelage op grond van de WSF BES betreft.
Ook bij de overige uitvoeringinstellingen kan, nadat de marginale toets op het ambtsbericht of proces-verbaal heeft plaatsgevonden, de uitkering direct worden stopgezet. De verwerking daarvan zal eveneens maximaal enkele dagen in beslag nemen.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het voorliggende wetsvoorstel zich verhoudt tot het concept-wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering tot versterking van de strafrechtelijke en de strafvorderlijke maatregelen om terrorisme te bestrijden (versterking bestrijding terrorisme) waarin een verbod om zonder toestemming in een gebied te verblijven dat door een terroristische organisatie wordt gecontroleerd wordt voorgesteld.
In het genoemde wetsvoorstel wordt een extra strafbaarstelling voorgesteld voor gevallen waarin het plegen van terroristische misdrijven in strijdgebieden door een terugkeerder uit door terroristen beheerd gebied uiteindelijk niet kan worden bewezen. Ook is de maatregel een reactie op het gevaar dat voor de Nederlandse samenleving ontstaat, als iemand naar een gebied gaat dat in handen is van een terroristische organisatie en deelneemt aan terroristische activiteiten. Beide wetsvoorstellen staan inhoudelijk niet in verband met elkaar. Het voorliggende wetsvoorstel ziet op voorkomen dat terrorisme wordt gefinancierd; het andere voorstel ziet op strafbaarstelling van verblijf zonder toestemming in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied. Ze maken echter beide deel uit van het geheel van bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen bij de aanpak van terrorisme, dat wordt genomen met repressieve of preventieve doeleinden.
De leden van de SP-fractie vragen welke terroristische organisaties op de nog te publiceren lijst zullen staan en aansluitend voor welke uitreizigers de voorliggende wetswijziging van toepassing is.
De lijst zal bestaan uit organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Het gaat hierbij om een zeer selecte categorie organisaties, waarover in redelijkheid geen twijfel zal bestaan over de plaatsing op de lijst. De bedreiging voor de nationale veiligheid wordt bezien vanuit een anti-Nederlandse en/of antiwesterse gezindheid in combinatie met het plegen van geweld tegen Nederlandse en/of westerse belangen, dan wel het hebben van een intentie daartoe. Dit zijn organisaties die:
a) geweld gebruiken om hun ideologische doeleinden te verwezenlijken/ een ideologie hanteren waarvan geweld deel uitmaakt;
b) een antiwesterse (en daarmee anti-Nederlandse) agenda hanteren; en
c) deze agenda ook in de praktijk brengen, aanslagen plegen of hebben gepleegd tegen en in het Westen
Het moet gaan om organisaties die de gewelddadige ideologie in de praktijk brengen. Organisaties die aan deze criteria voldoen zijn op dit moment Al Qaida en ISIS, inclusief hun respectievelijke (regionale) onderafdelingen/ filialen en partnerorganisaties. Van deze groepen gaat een geweldsdreiging uit tegen het Westen en daarmee ook tegen Nederland, Nederlanders of Nederlandse belangen. De lijst wordt eerst voorgelegd aan de Rijksministerraad en daarna gepubliceerd in de Staatscourant.
De leden van de SP-fractie vragen of er vooraf geen rechterlijke toets plaatsvindt omdat dit een bestuursrechtelijke maatregel is.
Het beëindigen van een uitkering, toeslag of studiefinanciering is, net als het toekennen van een van dezen, een besluit in de zin van de Awb. De beslissing tot beëindiging kan daarmee worden gezien als een bestuursrechtelijke maatregel. Tegenover deze beslissingen staat de reguliere weg van bezwaar en beroep achteraf open. Het staat iemand vrij om deze weg te bewandelen en de beslissing door de rechter te laten toetsen. Mocht de rechter oordelen dat de beslissing van de uitvoeringsinstantie onterecht is, zal hij dit besluit vernietigen.
De leden van de SP-fractie vragen hoe de rechterlijke toets is geregeld als de uitkeringen worden bevroren op basis van de VN-resolutie 1373.
De Minister van Buitenlandse Zaken besluit, in overeenstemming met de Ministers van Financiën en Veiligheid en Justitie, tot het treffen van een bevriezingsmaatregel. De bevriezingsmaatregel is een preventieve bestuursrechtelijke maatregel die is genomen door een bestuursrechtelijke organisatie. Er gaat dus rechterlijke toets aan vooraf. Tegen de bevriezingsmaatregel kunnen de getroffen personen of entiteiten wel bestuursrechtelijk bezwaar en beroep aantekenen op grond van de Awb. Voor betrokkene blijft altijd, ook na uitputting van deze rechtsgang, de mogelijkheid bestaan onder aanvoering van nieuwe informatie een herzieningsverzoek in te dienen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van de bevriezingsmaatregel.
Wanneer een bevriezingsmaatregel is opgelegd, worden alle tegoeden bevroren en is het verboden om financiële en/of economische middelen aan de betrokkene beschikbaar te stellen. Verstrekte uitkeringen zullen vervolgens op een bevroren bankrekening terecht komen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de regering nader kan ingaan op het verschil tussen vaststelling van een beëindigingsgrond rond toeslagen nu en de mogelijkheid om dat straks op een andere grond te beëindigen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of nu het langer duurt om een toeslag te kunnen beëindigen dan wanneer straks de nieuwe grond wordt toegepast en, zo ja, hoe het kan dat vermoede deelname aan terrorisme makkelijker en sneller is vast te stellen.
Het uitreizen is in de huidige wetgeving geen zelfstandig criterium om een toeslag te beëindigen. De Belastingdienst/Toeslagen kan nu het recht op een toeslag pas beëindigen als blijkt dat niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. Om vast te stellen of hier sprake van is, moet er eerst informatie beschikbaar zijn of ingewonnen worden waaruit dat blijkt. Daarbij is de Belastingdienst/Toeslagen afhankelijk van signalen uit basisregistraties, contra-informatie van derden en wijzigingen die belanghebbenden zelf doorgeven. Als, bijvoorbeeld, een persoon feitelijk is uitgereisd maar nog steeds ingeschreven staat in de basisregistratie personen en er ook geen andere signalen zijn waaruit blijkt dat hij mogelijk het land heeft verlaten, is er op dat moment ook geen aanleiding voor de Belastingdienst/Toeslagen om actie te ondernemen.
Met de nieuwe beëindigingsgrond wordt het mogelijk om het recht van een uitreiziger direct te beëindigen ongeacht de vraag of nog langer aan andere voorwaarden voor het recht op een toeslag wordt voldaan. Door het ambtsbericht van de betreffende diensten is het makkelijker en sneller voor de Belastingdienst/Toeslagen om vast te stellen dat in deze gevallen het recht op toeslagen eindigt.
Uiteraard is het wel zo dat er de nodige tijd in verband met onderzoek gemoeid kan zijn, alvorens de opsporings- en inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen komen tot een melding van vermoedelijke deelname aan terrorisme.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen wat de schatting van de regering is met betrekking tot de benodigde tijd om vast te kunnen stellen dat er reden is de uitkering in te trekken op grond van vermoede deelname aan een terroristische strijd.
Er is geen schatting te geven. De uitvoeringsinstellingen zijn verantwoordelijk voor hun uitvoeringsprocessen. De uitvoeringsinstelling kan in principe van de juistheid van het ambtsbericht of proces-verbaal uitgaan als deze voldoende onderbouwd zijn en hoeft dan ook geen nader onderzoek te doen8. De verantwoordelijkheid voor het zorgvuldig verricht zijn van het onderzoek blijft ten volle bij de uitvoeringsinstellingen berusten, doch de controle daarop zal dan een meer marginaal karakter kunnen krijgen9. De marginale toets van de uitvoeringsinstelling zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit het nagaan of zij zelf geen kennelijke contra-indicaties heeft omtrent juistheid van de inhoud van het ambtsbericht of proces-verbaal. De regering gaat er vanuit dat de marginale toetsing van het ambtsbericht of proces-verbaal en de daadwerkelijke beëindiging van de uitkering, toeslag of studiefinanciering betrekkelijk weinig tijd in beslag zullen nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat beëindiging van een uitkering mogelijk is op grond van een signaal van de AIVD of politie via de CT-Infobox. Dat is goed verklaarbaar, maar het kan ook voor rechtsbeschermingsproblemen zorgen in de zeldzame gevallen waarin daarmee een fout wordt gemaakt. Het is immers lastig opkomen tegen een besluit dat is genomen op grond van geheime informatie. Deze leden vragen of uitgelegd kan worden welke belangenafweging zij hierin heeft gemaakt en of aangegeven kan worden welke mogelijkheden iemand heeft die meent ten onrechte zijn uitkering te zijn kwijtgeraakt.
Artikel 7:4, zesde lid, van de Awb regelt dat het bestuursorgaan inzage aan belanghebbenden op de betrekking hebbende stukken achterwege kan laten, voor zover geheimhouding om gewichtige redenen is geboden. Als ondergrens voor het achterwege kunnen laten van stukken geldt de Wet openbaarheid bestuur, indien op grond van deze wet stukken niet kunnen worden achtergehouden kan dat ook op grond van artikel 7:4, zesde lid, niet. In het geval van informatie van de AIVD en/of Nationale politie staan zwaarwegende belangen, waaronder de bescherming van de informatiebron, in de weg aan de verstrekking van deze informatie aan betrokkene.
In het kader van de beroepsprocedure zijn partijen op grond van artikel 8:27 en 8:28 van de Awb desgevraagd verplicht alle inlichtingen aan de rechtbank te verschaffen. Artikel 8:29 van de Awb voorziet in regels over de omgang met vertrouwelijke informatie in het kader van een beroepsprocedure bij de rechtbank. Met een beroep op gewichtige belangen, waaronder begrepen de nationale veiligheid, kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te verstrekken, deze weigeren dan wel de rechtbank mededelen dat uitsluitend de rechtbank van de inlichtingen kennis zal kunnen nemen. Indien de rechtbank de weigering dan wel de beperkte kennisneming gerechtvaardigd vindt, kan zij op grond van artikel 8:29, vijfde lid, slechts met toestemming van de andere partij mede op grondslag van de hier bedoelde inlichtingen uitspraak doen. Er vindt dus altijd een toetsing van de beslissing plaats door een onafhankelijke rechter, bovendien oordeelt deze rechter of de stukken in de beroepsprocedure inderdaad vertrouwelijk van aard zijn.
Mocht iemand menen dat onterecht zijn uitkering is ingetrokken staat het hem vrij om in de bezwaar- en beroepfase met gegronde redenen te weerleggen dat hij een uitreiziger is. Daarbij kan hij er vanuit gaan dat het bestuursorgaan een melding heeft ontvangen van de AIVD en/of Nationale politie met de inhoudelijke strekking zoals omschreven in de paragrafen 4.2.2 tot en met 4.2.5 van de memorie van toelichting.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat aan een melding in de CT-infobox nu nieuwe rechtsgevolgen worden gekoppeld voor de persoon die het betreft. Deze leden vragen of dit de vrije informatie-uitwisseling door de AIVD en de politie op enigerlei wijze zou kunnen hinderen, daar er in de ogen van de ChristenUnie- fractie nieuwe rechtsgevolgen aan het ambtsbericht worden gekoppeld.
In antwoord op deze vraag merkt de regering op dat het ambtsbericht of proces-verbaal an sich niet ziet op enig rechtsgevolg. Een ambtsbericht of proces-verbaal leidt hooguit tot handelingsperspectief voor de ontvangende instantie. Deze handeling kan vervolgens wel op een rechtsgevolg zien, namelijk het beëindigen van een uitkering, toeslag of studiefinanciering. Ook nu al wordt de financiële ondersteuning aan uitreizigers beëindigd op basis van de huidige beëindigingsgronden, omdat er op enige wijze een signaal over de uitreiziger rechtstreeks bij de uitvoeringsinstantie terechtkomt. In deze gevallen start de uitvoeringsinstantie een eigen onderzoek om na te gaan of nog steeds voldaan is aan de voorwaarden voor het recht op financiële ondersteuning. Dit zal ook na invoering van dit wetsvoorstel mogelijk blijven. Wat wijzigt ten opzichte van de bestaande situatie is dat de uitvoeringsinstellingen op basis van een ambtsbericht of proces-verbaal na een marginale toetsing de uitkering, toeslag of studiefinanciering meteen en op uniforme wijze kunnen stopzetten. Zij hoeven daartoe geen eigenstandig onderzoek naar de (mogelijke) beëindiging van de financiële ondersteuning uit te voeren. Dit hindert naar de mening van de regering de vrije informatie-uitwisseling door de AIVD en de Nationale politie niet.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in sommige gevallen gezinnen afhankelijk zijn van uitkeringen of toeslagen, die zijn aangevraagd door een uitreiziger en die op grond van deze wet worden beëindigd. Deze leden vragen hoe wordt voorkomen dat een dergelijke familie, als die zelf niet betrokken is bij terrorisme, de dupe kan worden van dergelijke besluiten.
Met de leden van de ChristenUnie-fractie is de regering van mening dat de achterblijvende partner, gezinsleden of medebewoners van de uitreiziger, mits zij zelf geen uitreiziger zijn, niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel vallen. De beëindigingsgrond richt zich daarom alleen tot de uitreiziger en strekt zich niet uit tot de achterblijvende partner, gezinsleden of medebewoners van een uitreiziger. De regering is van oordeel dat hier geen reden voor is, omdat de achterblijvende gezinsleden of medebewoners in het algemeen niet verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor het uitreizen van deze persoon. Introductie van een dergelijk «koppelingsbeginsel» zou betekenen dat deze mensen de gevolgen ondervinden van een situatie waar zij niet verantwoordelijk voor zijn. Niettemin zal de toepassing van de beëindigingsgrond op de uitreiziger er toe kunnen leiden dat de achterblijvende partner of gezinsleden daarvan gevolgen ondervinden. Dat zijn echter gevolgen die normaliter ook optreden in vergelijkbare situaties waarin een persoon, om wat voor reden dan ook, er voor kiest om zijn partner of gezinsleden te verlaten of anderszins niet langer onderdeel vormt van het huishouden.
Het is aan de achterblijvende partner, gezinsleden of medebewoners om actie te ondernemen en de wijziging van de (gezins)omstandigheden door te geven en zonodig nieuwe aanvragen voor een uitkering of toeslag in te dienen. Zo voorkomen of beperken zij de gevolgen die zij kunnen ondervinden van het feit dat de partner als uitreizigers is aangemerkt.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of uitvoeringsinstanties, en dan met name gemeenten, die een signaal ontvangen over een vermoedde terrorist deze informatie ook in andere systemen mogen verwerken. Als dat niet het geval is, dan vragen deze leden op welke wijze dat precies voorkomen wordt en of gemeenten dan wel op andere wijze informatie krijgen over de activiteiten van hun (voormalig) inwoner.
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt eisen aan de rechtmatige gegevensverwerking. Dit betreft eisen als proportionaliteit, doelbinding en transparantie. Bij de gestelde vraag gaat het primair om de doelbinding. Het vereiste van doelbinding houdt in dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Op grond van het voorgestelde artikel 72a verstrekken de uitvoeringsinstanties gegevens ten behoeve van het vervolgens verkrijgen van een melding om een uitkering te kunnen beëindigen. De melding die zij ontvangen is enkel bedoeld om deze wettelijke taak, de uitkering beëindigen, te kunnen uitvoeren. Indien het noodzakelijk is dat gemeenten om andere redenen dan het beëindigen van de uitkering van de activiteiten van een (voormalig) terrorist op de hoogte dienen te zijn, dient daarvoor het doel, de taak en verantwoordelijkheid van een wettelijk grondslag te zijn voorzien. Alleen dan is het mogelijk, net zoals bij ieder andere burger, de gegevens van een (voormalig) terrorist (verder) te verwerken.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat partijen verplicht zijn om zich aan de door de Wbp gestelde eisen te houden. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is de officieel aangewezen instantie om dit te controleren. Voor een verdere verwerking van de gegevens is er bovendien voor Suwinet door middel van de bestaande controlesystemen en beveiligingsstructuren, zoals het berichtenregister, raadpleegbaar welke informatie via Suwinet wordt verstrekt, tussen welke Suwinet-partijen de gegevensuitwisseling plaatsvindt en in welke gevallen. Mochten uitvoeringsinstanties via dit middel gegevens verder verwerken dan zal dit zichtbaar zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat wordt bedoeld met «de niet de financiële middelen te onthouden».
De regering constateert dat hier sprake is van een verschrijving. Beoogd is te zeggen «Daarbij kan het een overweging zijn deze mensen niet de financiële middelen te onthouden waarmee zij moeten voorzien in hun primaire levensonderhoud of studie.»
De leden van de CDA-fractie hebben een vraag over de wettelijke grondslag voor de verwerking van privacygegevens. In de toelichting stelt de regering dat een wettelijke grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens door uitkeringsinstanties niet nodig is, daarbij verwijzend naar het advies van de AP. Echter de AP merkt in haar advies ook op dat de verwerking van persoonsgegevens door de uitvoeringsinstanties nadere aandacht verdient, met name op het punt van de beveiliging van persoonsgegevens. Ook de SVB verzoekt de regering om mogelijkheden te bezien voor een formele wettelijke grondslag om de bijzondere persoonsgegevens uit het ambtsbericht of het proces verbaal te kunnen verwerken. De regering geeft echter aan dat dit niet noodzakelijk is. Deze leden vragen of de regering kan aangeven waarom niet en tevens garanderen dat de privacy met de uitvoering van dit wetsvoorstel gewaarborgd is.
Naar aanleiding van eenzelfde opmerking in het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State heeft de regering dit standpunt nogmaals bezien en heeft zij haar reactie op de uitvoeringstoets van de SVB verhelderd.
Ter uitvoering van de socialezekerheidswetten is reeds voorzien in een wettelijke grondslag voor het UWV, de SVB en de gemeenten om, in het kader van de uitvoering van de aan hen opgelegde wettelijke taak, persoonsgegevens te verwerken. In 201310 is deze grondslag toegevoegd in respectievelijk artikel 1, tweede lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 6a van de Participatiewet en artikel 3a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Deze artikelen geven aan dat onder gegevens in die wetten, mede persoonsgegevens in de zin van de Wbp moeten worden verstaan. Hieronder vallen ook bijzondere persoonsgegevens11. UWV, SVB en gemeenten zijn derhalve bevoegd om bij de uitvoering van de hun opgelegde wettelijke taken (waaronder het stopzetten van uitkeringen van uitreizigers) bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Voor zover de grondslag voor de gegevensverwerking in de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ontbrak, is daar alsnog in het wetsvoorstel in voorzien.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering tenslotte hoe dit wetsvoorstel zich naar het oordeel van de regering verhoudt met Europese regelgeving en meer specifiek met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het beëindigen van uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering verdient vanuit mensenrechtelijk perspectief aandacht. De regering is zich daar bewust van geweest en heeft dit wetsvoorstel daarom tegen de van belang zijnde mensenrechten zorgvuldig afgewogen. De van belang zijnde mensenrechten zijn het recht op eigendom (artikel 1, Eerste Protocol bij het EVRM), het verbod van discriminatie (artikel 14 EVRM), het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM). Zij komt daarbij tot de conclusie dat als er al sprake is van een inbreuk op een van deze rechten deze inbreuk kan worden gerechtvaardigd. Bovendien zijn in het licht van mogelijke inbreuken op een van deze rechten passende maatregelen getroffen. Voor een uitgebreide uiteenzetting van de overwegingen die de regering heeft gemaakt en de maatregelen die zijn getroffen, wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting.
De regering geeft aan dat tot nu toe circa 95 sociale zekerheidsuitkeringen zijn stopgezet.
De leden van de PvdA-fractie vragen of nader uiteengezet kan worden welke uitkeringen dit betrof.
Zoals bij uw Kamer bekend zijn er sinds december 2013 van in totaal 98 (peildatum 6 september 2016) personen de uitkeringen zijn stopgezet. De informatie aangaande welke uitkeringen dit betrof is helaas niet met uw Kamer te delen. Ten eerste betreft dit informatie die in het kader van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet mag worden gedeeld. Dit om operationele werkwijze te beschermen en de mate van informatie-uitwisseling binnen de CT-Infobox te beschermen. Wel kan de regering u meegeven dat er bij deze stopzettingen naar wordt gestreefd om alle aan de persoon in kwestie toegekende uitkeringen stop te zetten. Op basis van de huidige wet- en regelgeving is het echter niet in alle gevallen mogelijk om een uitkering, toeslag of studiefinanciering meteen te beëindigen. De regering acht het van belang dat mogelijk te maken door bestaande lacunes in de wetgeving te dichten en de uitvoeringspraktijk bij het beëindigen van uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering zoveel mogelijk te uniformeren.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de verwachting is dat na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel het aantal beëindigingen zal toenemen.
Of het aantal beëindigingen van uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering zal toenemen, is niet voorshands duidelijk. Dit is afhankelijk van het aantal uitreizigers dat het voornemen heeft naar terroristisch gebied af te reizen. Het doel van dit wetsvoorstel is het snel en uniform, dat wil zeggen meteen als iemand als uitreiziger wordt aangemerkt en voor alle overheidsuitkeringsregelingen op dezelfde manier, beëindigen van de uitkering, de toeslag of studiefinanciering aan een persoon bij wie het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie.
De leden van de PvdA-fractie vragen of dit wetsvoorstel ook in de mogelijkheid voorziet om onterecht ontvangen uitkeringen terug te vorderen.
Ook de leden van de VVD-fractie vragen welke middelen de gemeenten tot hun beschikking krijgen om onterecht verstrekte uitkeringen terug te vorderen.
Het is voor UWV, SVB en gemeenten reeds mogelijk om op basis van de huidige wetgeving onterecht verstrekte uitkeringen aan uitreizigers terug te vorderen. Als in het ambtsbericht of proces-verbaal een datum van uitreis wordt genoemd die ligt voor de datum van dat ambtsbericht of proces-verbaal, bestaat op de datum van uitreis geen recht op uitkering. Die uitkering is vanaf dat moment ten onrechte verstrekt en dient te worden teruggevorderd. Gelet op het geringe aantal personen die onder de werking van het wetsvoorstel vallen, worden hiervoor geen extra middelen toegevoegd. Ook zal in een aantal gevallen de exacte datum van uitreis niet bekend zijn, in welk geval de uitvoeringsinstellingen uit kunnen gaan van de datum van het ambtsbericht of proces-verbaal.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de mogelijkheid bestaat dat het UWV in bezwaar of beroep het beëindigingsbesluit moet herzien als het ambtsbericht van de AIVD of het proces-verbaal van onvoldoende kwaliteit blijkt te zijn. Deze leden vragen welke voorzorgsmaatregelen worden getroffen om dit te voorkomen. Ook vragen deze leden of het proces-verbaal of ambtsbericht zo duidelijk mogelijk kan worden opgesteld wordt zodat hier geen onduidelijkheid over ontstaat bij het uitvoeringsorgaan.
De AIVD brengt geregeld ambtsberichten uit. Ambtsberichten zijn niet-gerubriceerde berichten die een constatering bevatten die de AIVD heeft gedaan en die de ontvanger van het bericht in staat stelt te handelen, bijvoorbeeld doormiddel van het stopzetten van een uitkering. De AIVD is volgens de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten verplicht te melden welke betrouwbaarheid het bericht heeft. Dit laat onverlet dat de ontvangende instantie eigenstandig dient te beoordelen of het ambtsbericht voldoende is om tot handelen over te gaan. Dit betreft de zogenaamde vergewissingsplicht zoals deze ook is beschreven in par. 4.3.3. van de memorie van toelichting. Overigens betreffen de ambtsberichten waar het hier om gaat, berichten die melden dat een persoon is uitgereisd naar jihadistisch strijdgebied. De AIVD brengt een dergelijk ambtsbericht uit als met zekerheid is vastgesteld dat betrokkene zich reeds in jihadistisch strijdgebied bevindt. De Commissie van Toezicht voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten controleert continu of de taakuitvoering van de AIVD rechtmatig geschiedt.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de kans op bezwaar en beroep dusdanig klein is en dat het risico dat de SVB loopt bij de bestuursrechter zo klein is dat dat risico verwaarloosbaar is. Deze leden vragen of is er geen manier om dat risico in dit geval helemaal uit te sluiten.
De beslissing tot beëindiging van de uitkering, van in dit geval de SVB, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Op grond van de Awb staat tegen ieder besluit voor de belanghebbende de mogelijkheid tot bezwaar en beroep open. Derhalve bestaat de feitelijke mogelijkheid dat iemand die is aangemerkt als uitreiziger vanuit terroristisch grondgebied een bezwaar- en beroepprocedure start. Dit is ook in overeenstemming met artikel 6 van het EVRM waarin wordt geborgd dat eenieder een effectieve toegang tot de rechter moet hebben. Uitsluiting van deze mogelijkheid zou onrechtmatig zijn. Er blijft dus altijd een feitelijke mogelijkheid dat iemand in bezwaar en beroep gaat. Echter, de regering gaat er zonder meer van uit dat de melding aan de uitvoeringsinstanties van dusdanige kwaliteit is dat de uitvoeringsinstanties daar op af mogen gaan bij hun beslissing tot beëindiging van de uitkering.
De leden van de VVD-fractie vragen of mogelijk later, indien de datum van uitreis niet vaststaat, nog onderzoek plaats vindt om de exacte datum van uitreis vast te stellen.
In veel gevallen kan enkel de uitreis worden vastgesteld en is niet exact te achterhalen wanneer de persoon is vertrokken. In dergelijke gevallen zal geen specifieke datum worden weergegeven en zal in de praktijk de datum van het ambtsbericht worden aangehouden.
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de SVB niet kan nagaan of iemand niet langer het doel heeft om uit te reizen, in geval wanneer een persoon weer in aanmerking wil komen voor een uitkering. Deze leden vragen tot wie de SVB zich voor de beantwoording op die vraag kan wenden.
In een eerder antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie heeft de regering aangegeven dat er cumulatief drie voorwaarden gelden om als uitreiziger te worden aangemerkt:
– door de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten aan de betreffende uitvoeringsinstelling (Onze Minister) is gemeld dat;
– het gegronde vermoeden bestaat dat de gerechtigde zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij;
– een organisatie die door de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Als een terugkeerder zich weer in Nederland bevindt, dan wordt niet (meer) voldaan aan het tweede criterium. Daarmee vervalt het ambtsbericht of proces-verbaal en kan de uitvoeringsinstelling een uitkering, toeslag of studiefinanciering toekennen, uiteraard als aan de overige voorwaarden daarvoor wordt voldaan. De uitvoeringsinstelling hoeft dan niet te toetsen of er een gegrond vermoeden bestaat dat de betrokkene zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie.
Doet een terugkeerder een aanvraag vanuit het buitenland, dan wordt nog steeds voldaan aan het tweede criterium. De uitvoeringsinstelling zou dan moeten nagaan of de terugkeerder nog steeds het doel heeft zich aan te willen sluiten bij een terroristische organisatie. Daarbij ligt primair de verantwoordelijkheid bij de terugkeerder om aan te tonen dat hij, in weerwil van het ambtsbericht of proces-verbaal, niet langer het doel heeft om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Zolang er geen contra-indicaties zijn, blijft het ambtsbericht of proces-verbaal van kracht. Uitvoeringsinstellingen kunnen bij de aanvraag om een uitkering, toeslag of studiefinanciering op basis van de materiewetten ook de verplichting verbinden dat de terugkeerder zich meldt aan de balie van de uitvoeringsinstelling. Op dat moment bevindt de terugkeerder zich in Nederland en komt het ambtsbericht of proces-verbaal te vervallen nu er een contra-indicatie is (het zich in Nederland bevinden). De uitvoeringsinstelling kan dan een uitkering, toeslag of studiefinanciering toekennen, uiteraard als aan de overige voorwaarden daarvoor wordt voldaan. Mocht de terugkeerder dan vervolgens opnieuw uitreizen, wordt er een nieuw proces-verbaal en/of ambtsbericht opgesteld en verzonden naar de betreffende uitvoeringsinstelling(en) zodat de uitkering, toeslag of studiefinanciering opnieuw kan worden stopgezet. Voor zover en zo lang de uitvoeringsinstelling geen nieuwe melding krijgt, mag de uitvoeringsinstelling ervan uitgaan dat er recht op uitkering, toeslag en studiefinanciering blijft bestaan. Overigens zal in de meeste gevallen een terugkeerder meteen in hechtenis worden genomen en bestaat om die reden (nog steeds) geen recht op uitkering, toeslag of studiefinanciering.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom er door de Belastingdienst niet met de achterblijvers wordt gecommuniceerd over het stopzetten van de uitkering en het gegeven dat de achterblijvers zelf een nieuwe toeslag moeten aanvragen.
In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst met de aanvrager communiceert over het stopzetten van toeslagen. In dergelijke situaties wordt niet met eventuele achterblijvers persoonlijk gecommuniceerd over de mogelijkheid van het kunnen aanvragen van toeslagen. Voor deze specifieke situatie geldt hierop geen uitzondering.
De leden van de VVD-fractie vragen wat er wordt gedaan om het risico te verkleinen dat de achterblijvende partner de uitgereisde partner financieel ondersteunt en welke maatregelen worden genomen om dit te voorkomen.
Het financieel ondersteunen van een persoon die is opgenomen op een sanctielijst is strafbaar als overtreding van de Sanctiewet en wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren (artikel 1, sub 1°, van de Wet op de economische delicten). Daarnaast is het financieren van terrorisme strafbaar gesteld in artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht. Wie zich daaraan schuldig maakt wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of een geldboete. Als de achterblijvende partner de uitgereisde partner financieel ondersteunt zal de achterblijver zich aldus schuldig maken aan een strafbaar feit en kan hiertegen worden opgetreden.
De leden van de VVD-fractie vragen of in de gaten wordt gehouden dat indien een persoon na terugkeer weer een uitkering, toeslag of studiefinanciering aanvraagt, deze financiële ondersteuning niet alsnog ten gunste laat komen aan de terroristische strijd.
Alle partners (landelijk en lokaal) wenden de beschikbare middelen aan om de risico’s van tegengehouden uitreizigers en terugkeerders te onderkennen en te verminderen. Dit gebeurt risicogericht: er wordt een inschatting gemaakt van het gevaar dat zij voor de samenleving kunnen vormen en op basis daarvan worden passende maatregelen genomen (maatwerk). Bij terugkeer in Nederland worden uitreizigers direct voor verhoor aangehouden en zal het Openbaar Ministerie, waar opportuun, overgaan tot strafvervolging. Zij zijn onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en kunnen onderwerp zijn van inlichtingenmatig onderzoek. Terugkeerders die uit het strijdgebied zijn teruggekomen, worden daarnaast door het casusoverleg en de diensten gemonitord. In het casusoverleg wordt de meest effectieve interventiestrategie bepaald om de dreiging die van een persoon uitgaat te kunnen verminderen. Politie en AIVD maken bij elke terugkeerder een inschatting van de dreiging. Afhankelijk van deze inschatting houden ook zij terugkeerders waar nodig scherp in beeld en zijn alert.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL XXVII
De leden van de PvdA-fractie vragen naar de beoogde inwerkingtredingsdatum van dit wetsvoorstel.
De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 juli 2017. Een eerdere datum wordt nagestreefd, bij voorkeur 1 april 2017, maar dit is afhankelijk van een spoedige behandeling van het wetsvoorstel in het parlement.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher