Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 21 september 2016 en het nader rapport d.d. 17 oktober 2016, aangeboden aan de Koning door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 14 juli 2016, no. 2016001297, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in verband met opname van een grondslag voor beëindiging van uitkeringen studiefinanciering en tegemoetkoming bij deelname aan een terroristische organisatie, met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel is een uitwerking van het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme2 dat is vastgesteld door de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het voorstel voorziet in een zelfstandige grondslag voor de beëindiging van uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkoming in geval van vermoede aansluiting bij een terroristische organisatie.
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen.
Nu er reeds mogelijkheden bestaan tot het beëindigen van uitkeringen van uitreizigers is de meerwaarde van het voorstel onvoldoende beargumenteerd. Voorts merkt de Afdeling op dat de wettelijke grondslag en privacywaarborgen bij de verwerking van bijzondere persoonsgegevens door uitkeringsinstanties niet toereikend zijn.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 14 juli 2016, nr. 2016001297, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 21 september 2016, nr. W12.16.0192/III, bied ik U hierbij, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Financiën aan.
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen met betrekking tot de motivering van het voorstel en de wettelijke grondslag en privacywaarborgen bij de verwerking van bijzondere persoonsgegevens.
Het voorstel beoogt het mogelijk te maken uitkeringen, studiefinanciering en tegemoetkomingen te kunnen beëindigen in geval het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokkene een «uitreiziger» is. Voorkomen moet worden dat publiek geld wordt gebruikt voor (ondersteuning van) terroristische organisaties of groeperingen.3
De Afdeling heeft op zichzelf begrip voor het oogmerk van de voorgestelde maatregel, het verhinderen dat met uitkeringen en voorzieningen een financiële bijdrage wordt geleverd aan organisaties die zich bezighouden met terroristische activiteiten waardoor de nationale veiligheid bedreigd wordt. Over de noodzaak van de voorgestelde maatregel merkt de Afdeling evenwel het volgende op.
Een «uitreiziger» is een persoon ten aanzien van wie is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt (met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie). De Afdeling merkt op dat de toelichting terecht vermeldt dat verreweg de meeste regelingen waarop het voorstel betrekking heeft bepalingen bevatten op grond waarvan de uitkering of voorziening al kan worden beëindigd wanneer de uitkeringsgerechtigde of de belanghebbende niet meer in Nederland verblijft dan wel woont.4 Deze beëindigingsmogelijkheden berusten op de gedachte dat de betrokkene voor langere tijd niet voldoet aan het doel of een voorwaarde van de regeling (het hebben van een adequate levensstandaard in Nederland, beschikbaarheid voor de Nederlandse arbeidsmarkt etc.). Dat geldt, mede vanwege het ontbreken van relevante sociale zekerheidsverdragen met landen waar «uitreizigers» zich naar plegen te begeven, in de praktijk thans alleen niet voor de AOW en voor studiefinanciering. Terecht merkt de toelichting op dat het risico dat AOW-ers zich naar het buitenland zullen begeven relatief gering is, nu jihadisten momenteel overwegend jongvolwassenen zijn.5 Het argument dat de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond nodig is om te voorkomen dat uitkeringen en voorzieningen bij een terroristische organisatie terechtkomen ziet derhalve de facto alleen op jongeren met studiefinanciering. De toelichting geeft geen indicatie van de aantallen waarom het zou kunnen gaan. Het genoemde argument is op zichzelf onvoldoende om de noodzaak van de voorgestelde maatregel naast de bestaande mogelijkheden aan te tonen.
Ter onderbouwing van de noodzaak van de voorgestelde maatregel stelt de regering verder dat de uitvoeringsorganisaties bij het toepassen van de hiervoor genoemde bestaande mogelijkheden tot beëindiging nog nader onderzoek zullen moeten verrichten of aan de voorwaarde daarvoor – verblijf of wonen in het buitenland – is voldaan. Voor het toepassen van de voorgestelde beëindigingsgrond zal evenwel ook onderzoek nodig zijn dat aannemelijk zal moeten maken dat de uitreiziger beoogd zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Ook daarmee zal tijd gemoeid zijn. Het verschil is dat dat onderzoek verricht zal worden binnen de Contra-terrorisme Infobox (CT-Infobox), uitmondend in een ambtsbericht van de AIVD respectievelijk een proces-verbaal van de politie. Een daarop gebaseerd beëindigingsbesluit zal in rechte buitengewoon lastig aan te vechten zijn, nu de onderliggende stukken op grond van gewichtige redenen, gelegen in bescherming van bronnen en onderzoeksmethoden, in het algemeen niet aan de (gemachtigde van de) vreemdeling ter beschikking gesteld zullen worden.6
Ten slotte voert de regering aan dat met de voorgestelde maatregel een duidelijk signaal afgegeven wordt dat een ieder die van plan is uit te reizen met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie geen recht zal hebben op financiële ondersteuning van de Nederlandse overheid.
De gestelde tijdwinst, respectievelijk het afgeven van het beoogde symbolische signaal, is onvoldoende gewichtig om het voorstel te rechtvaardigen. Tegen de maatregel pleit dat het om een ingrijpende maatregel gaat, terwijl betrokkene in een procedure tegen die maatregel in een lastige bewijspositie komt.
Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de noodzaak van de voorgestelde maatregel mede in het licht van de zwakke processuele positie van degene die met de maatregel geconfronteerd wordt en de reeds bestaande beëindigingsgronden alsnog dragend te motiveren. Indien in een dergelijke motivering niet gegeven kan worden, adviseert zij van het voorstel af te zien.
Het doet de regering genoegen te lezen dat de Afdeling op zichzelf begrip heeft voor het oogmerk van de voorgestelde maatregel, namelijk het verhinderen dat met uitkeringen en voorzieningen een financiële bijdrage wordt geleverd aan organisaties die zich bezig houden met terroristische activiteiten waardoor de nationale veiligheid wordt bedreigd. De regering is van oordeel dat alle financiële middelen die worden ingebracht in of worden meegenomen naar het gebied dat door een terroristische organisatie wordt beheerst, uiteindelijk bijdragen aan het (voort)bestaan van die terroristische organisatie en daarmee dus ook bijdragen aan het voortduren van de dreiging die uitgaat vanuit de organisatie richting het westen, waaronder Nederland. Voor de regering geldt het principe dat de Nederlandse staat op geen enkele wijze terrorisme financiert. Elke mogelijke vorm van een financiële overheidsbijdrage aan een terroristische organisatie moet worden voorkomen of beëindigd. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan het stopzetten van socialezekerheidsuitkeringen, toeslagen en studiefinanciering. Het stopzetten van deze uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering dient snel en uniform, dat wil zeggen meteen als iemand als uitreiziger wordt aangemerkt en voor alle overheidsuitkeringsregelingen op dezelfde manier, plaats te vinden. Dit is voor de regering geen symbolisch signaal maar een noodzaak om op deze wijze mede bij te dragen aan de bescherming van de nationale veiligheid. Dit acht de regering reeds voldoende gewichtig om het voorliggende wetsvoorstel te rechtvaardigen.
Het wetsvoorstel creëert een eenduidig beleid dat een einde maakt aan mogelijke twijfel over het recht op een socialezekerheidsuitkering, toeslag of studiefinanciering van de uitreiziger. Zoals in paragrafen 3.1 tot en met 3.3 van de memorie van toelichting is vermeld, is het zeker niet zo dat het in alle gevallen mogelijk is het recht op een sociale zekerheidsuitkering, een toeslag of studiefinanciering te beëindigen. Nu het op basis van de huidige beëindigingsgronden niet in alle gevallen mogelijk is de uitkering, toeslag of studiefinanciering te beëindigen, voorkomt de in dit wetsvoorstel opgenomen zelfstandige beëindigingsgrond dat deze uitkeringen en voorzieningen bij een terroristische organisatie terechtkomen.
In de Participatiewet eindigt het recht op uitkering pas na vier weken verblijf in het buitenland. Ook in de WW mag, met behoud van de uitkering, maximaal vier weken vakantie worden gehouden in het buitenland. In deze periode is het niet mogelijk om op grond van enkel het verblijf in het buitenland de uitkering te beëindigen. Bij de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene nabestaandenwet geldt dat verblijf in het buitenland niet automatisch betekent dat de persoon niet meer in Nederland woont en derhalve geen ingezetene meer is. De vraag of iemand kan worden aangemerkt als niet meer wonend in Nederland dient per individueel geval te worden beoordeeld en kan, afhankelijk van de individuele omstandigheden, maanden duren terwijl de uitkering blijft doorlopen. Pas op het moment dat met zekerheid kan worden gesteld dat iemand niet meer in Nederland woont en zijn woonplaats heeft verplaatst naar het buitenland, komt het recht op uitkering te vervallen, indien er geen sociaalzekerheidsverdrag met dat land is afgesloten. Met de in dit wetsvoorstel voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond komt het onderzoek of iemand in het buitenland verblijft dan wel in het buitenland woont te vervallen. De voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond heeft daarom toegevoegde waarde.
Ook voor de toeslagen geldt dat zonder de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond in een aantal gevallen de onwenselijke situatie blijft bestaan dat de Belastingdienst feitelijk moet beoordelen of een persoon materieel niet meer voldoet aan de voorwaarden om voor een toeslag in aanmerking te komen. Dat kan pas na verloop van tijd worden vastgesteld. Daarnaast is er dan nog geen grond om de betaling van reeds toegekende toeslagen te beëindigen. Ook hier heeft de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond daarom toegevoegde waarde, omdat het recht op toeslag en de betaling daarvan direct kan worden beëindigd, ongeacht de vraag of feitelijk een recht op toeslag bestaat. Daarmee wordt voorkomen dat toeslagen nog steeds worden uitbetaald aan personen die inmiddels zijn uitgereisd. Bovendien is het denkbaar dat bijvoorbeeld een zorgtoeslag niet kan worden beëindigd, omdat de uitreiziger in kwestie nog steeds een zorgverzekering in Nederland heeft. Ook een kindgebonden budget kan zonder nadere bepaling niet louter vanwege het uitreizen worden stopgezet. Een ambtsbericht of proces-verbaal kan op grond van de bestaande regelgeving wel aanleiding zijn om de uitbetaling van een toeslag op te schorten; het recht als zodanig blijft dan echter bestaan. Zolang het recht niet is beëindigd betekent dat dat op het moment dat de betreffende persoon weer terug is in Nederland en zich weer inschrijft in de Basisregistratie personen, de niet ontvangen toeslagen alsnog moeten worden uitbetaald. Een uitreiziger ontvangt dan alsnog een toeslag over de periode dat hij in het buitenland verbleef.
Waar de Afdeling aangeeft dat het geven van aantallen noodzakelijk zou zijn om de noodzaak van de voorgestelde maatregel te onderbouwen is de regering van mening dat elke vorm van overheidsfinanciering van een uitreiziger stopgezet moet kunnen worden, ongeacht de aantallen. Op basis van de ervaringen uit de afgelopen jaren is de verwachting dat op grond van de voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond, de studiefinanciering van enkele studenten per jaar zal worden stopgezet.
De Afdeling betoogt voorts dat de tijdwinst die behaald wordt door het opnemen van een zelfstandige beëindigingsgrond in de betreffende wetgeving teniet wordt gedaan, omdat voor het toepassen van deze beëindigingsgrond de Contra-terrorisme Infobox (hierna: de CT-Infobox) ook onderzoek moet doen om aannemelijk te maken dat de uitreiziger beoogt zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Dit onderzoek zou in de plaats komen van het onderzoek dat uitvoeringsorganisaties doen bij het toepassen van de bestaande mogelijkheden tot beëindiging van de uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering.
Personen die zijn opgenomen in de CT-Infobox zijn gekwalificeerd als risicovol en een gevaar voor de nationale veiligheid. Zij zijn dermate geradicaliseerd dat het risico bestaat dat zij groeperingen steunen die zich ter plaatse schuldig maken aan misdrijven en die betrokken zijn bij het plegen van aanslagen tegen westerse belangen, zowel in de regio als in westerse landen, waaronder in de toekomst mogelijk ook in Nederland. Het onderzoek naar deze personen vindt inderdaad plaats in de CT-Infobox. Juist omdat deze personen een acuut en actueel gevaar vormen voor de nationale veiligheid als zij uitreizen, is het van belang dat de uitkeringen, toeslagen en studiefinanciering zo snel mogelijk worden beëindigd. Zonder voorgestelde zelfstandige beëindigingsgrond zou, na het onderzoek in de CT-Infobox en na melding aan de betreffende uitvoeringsorganisatie van de uitreis, deze organisatie daarnaast een onderzoek moeten doen naar de mogelijkheid om de uitkering, toeslag of studiefinanciering te beëindigen op grond van het feit dat de betrokkene in het buitenland verblijft of woont. Zonder de zelfstandige beëindigingsgrond zouden én de CT-Infobox én de desbetreffende uitvoeringsinstantie onderzoek moeten doen naar respectievelijk of iemand als uitreiziger kan worden aangemerkt en als dit het geval is of die persoon wel of niet in aanmerking kan komen voor een socialezekerheidsuitkering, toeslag of studiefinanciering. Hiermee acht de regering de noodzaak van de voorgestelde maatregel voldoende onderbouwd.
Met de Afdeling vindt ook de regering dat het beëindigen van een uitkering, toeslag of studiefinanciering aan een uitreiziger een ingrijpende maatregel is, waarbij de uitreiziger in een gerechtelijke procedure tegen de beëindiging van de uitkering, toeslag of studiefinanciering in een lastige bewijspositie komt. De Nederlandse rechtsstaat waarborgt echter ook de belangen van degene die de bewuste keuze maken om uit te reizen met de intentie om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. De regering onderkent dat de uitreiziger bij een gerechtelijke procedure in een lastige bewijspositie komt, maar is van mening dat de positie van de uitreiziger desalniettemin met voldoende waarborgen wordt omgeven door de procedure die de wetgever heeft opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zoals in paragraaf 4.3.5 van de memorie van toelichting is opgenomen, voorziet artikel 8:29 van de Awb in regels over de omgang met vertrouwelijke informatie in het kader van een beroepsprocedure bij de rechtbank. Met een beroep op gewichtige belangen, waaronder begrepen de nationale veiligheid, kunnen partijen die verplicht zijn inlichtingen te verstrekken, deze weigeren dan wel de rechtbank mededelen dat uitsluitend de rechtbank van de inlichtingen kennis zal kunnen nemen. Indien de rechtbank de weigering dan wel de beperkte kennisneming gerechtvaardigd vindt, kan zij op grond van artikel 8:29, vijfde lid, slechts met toestemming van de andere partij (in dit geval de vermeende uitreiziger) mede op grondslag van de hier bedoelde inlichtingen uitspraak doen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden afgeleid dat het weigeren van toestemming om mede op grondslag van de vertrouwelijke informatie uitspraak te doen, in beginsel voor risico komt van degene die dat heeft geweigerd7. Betrokkene ontneemt immers met het onthouden van de toestemming dan de rechtbank de mogelijkheid om de rechtmatigheid van het besluit van het uitvoeringsorgaan te toetsen.
Tot slot merkt de regering op dat de huidige beëindigingsgronden in de sociale zekerheidswetten verschillende voorwaarden kennen waaraan moet worden voldaan voordat een uitkering bij een verblijf in het buitenland kan worden stopgezet. Deze voorwaarden verschillen ook weer ten opzichte van de huidige voorwaarden op grond waarvan toeslagen en studiefinanciering kunnen worden beëindigd. De zelfstandige beëindigingsgrond gaat gelden voor álle wetten betreffende de sociale zekerheid, toeslagen en studiefinanciering en wordt toegepast door alle betrokken uitvoeringsinstanties. Dit zorgt voor eenheid in het overheidsbeleid.
De beëindiging van uitkeringen is mogelijk nadat de uitvoeringsinstantie een signaal ontvangt van de AIVD8 of van de politie.9 Dat gebeurt via de CT-Infobox.10 Deze informatie wordt verstrekt aan de uitvoeringsinstanties. Door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) – een van de uitvoeringsinstanties – is opgemerkt dat er geen uitdrukkelijke wettelijke grondslag is voor het verwerken van de informatie die de SVB ontvangt van de CT-Infobox.11
Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens is, in termen van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de bescherming van de nationale veiligheid een geoorloofde beperkingsgrond. Daarvoor is vereist dat de maatregelen om dat doel te bereiken een wettelijke grondslag hebben en dat die maatregelen voorzien in een dringende maatschappelijke behoefte.
In de toelichting stelt de regering dat een wettelijke grondslag voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door uitkeringsinstanties niet nodig is.12 Daarbij put de regering steun uit het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).13 De regering «leest» in dit advies dat ook de AP er van uitgaat dat voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens – zoals het voorstel beoogt – door de uitkeringsinstanties, zoals de SVB, de uitzonderingen uit artikel 23 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing zijn. De uitzondering zou in dit geval het zwaarwegende belang zijn van de bescherming van de nationale veiligheid.14
De Afdeling wijst er in dit verband op dat het advies van de AP op dit punt enige voorbehouden maakt. Zo merkt de AP op dat de verwerking van persoonsgegevens door de uitvoeringsinstanties nadere aandacht verdient, met name op het punt van zorgvuldige wetsconforme verwerking van gegevens en de beveiliging daarvan, de autorisaties met betrekking tot de toegang ertoe en logging en controle daarvan. In reactie daarop is de toelichting op onderdelen aangevuld.
De Afdeling begrijpt uit de reactie van de regering dat zij het ontbreken van een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking door de uitvoeringsinstanties15 en de uitzondering op het verbod tot verwerking van bijzondere gegevens16 rechtvaardigt met een beroep op het zwaarwegende belang van de bescherming van de nationale veiligheid. Een dergelijk beroep laat evenwel onverlet dat er, gelet op artikel 23, eerste lid, onder f, Wbp, sprake moet zijn van een wettelijke grondslag en dat passende waarborgen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer geboden moeten worden.
De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen.
Met de Afdeling is de regering van mening dat voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens van uitreizigers door de uitvoeringsinstanties die zij door middel van een melding van de AIVD of de politie hebben ontvangen een wettelijke grondslag is vereist. De regering begrijpt uit het advies van de Afdeling dat zij het door de regering gedane beroep op artikel 23, eerste lid, onder f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) niet betwist, maar dat voor een gerechtvaardigd beroep op deze bepaling duidelijk moet zijn wat de specifieke wettelijke grondslag is van het verwerken van de bijzondere persoonsgegevens. De regering is van mening dat de Afdeling er terecht op wijst dat hier aandacht aan moet worden geschonken.
Ter uitvoering van de socialezekerheidswetten is reeds voorzien in een wettelijke grondslag voor het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de gemeenten om, in het kader van de uitvoering van de aan hen opgelegde wettelijke taak, persoonsgegevens te verwerken. In 201317 is deze grondslag toegevoegd in respectievelijk artikel 1, tweede lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, artikel 6a van de Participatiewet en artikel 3a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemersen de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Deze artikelen geven aan dat onder gegevens in die wetten, mede persoonsgegevens in de zin van de Wbp moeten worden verstaan. Hieronder vallen ook bijzondere persoonsgegevens18. De genoemde uitvoeringsinstanties en gemeenten zijn derhalve bevoegd om bij de uitvoering van de hun opgelegde wettelijke taken (waaronder het stopzetten van uitkeringen van uitreizigers) bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Nu voorzien is in een wettelijke grondslag om bijzondere persoonsgegevens te verwerken, is de regering van oordeel dat voldaan is aan alle voorwaarden gesteld in artikel 23, eerste lid, onder f, van de Wbp. Deze verheldering is ook aan paragraaf 8.2.2 van de memorie van toelichting toegevoegd.
Voor zover de grondslag voor de gegevensverwerking in de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ontbrak, is daar alsnog in het wetsvoorstel in voorzien.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt een aantal redactionele en wetstechnische wijzigingen door te voeren in de artikelen XVIII, XXII, XXIII, XXIV en XXV van het wetsvoorstel. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de memorie van toelichting op een aantal punten redactioneel aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Staatssecretaris van Financiën, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher