Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk wordt geacht in de socialezekerheidswetgeving, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet studiefinanciering 2000, de Wet studiefinanciering BES, de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bepalingen op te nemen die het mogelijk maken een uitkering, studiefinanciering of tegemoetkoming te beëindigen in geval het gegronde vermoeden bestaat dat de rechthebbende Nederland heeft verlaten met het doel zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
In hoofdstuk III, paragraaf 1, wordt na artikel 7c een artikel toegevoegd, luidende:
C
Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is en na toepassing van artikel 7d niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij of het kind zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Het opschrift van paragraaf 10 van afdeling I van hoofdstuk 3 komt te luiden:
C
Na artikel 32f worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Geen recht op nabestaandenuitkering ontstaat voor de nabestaande indien hij op de dag van het overlijden van de verzekerde een uitreiziger is. Geen recht op wezenuitkering ontstaat voor het kind indien het op de dag van het overlijden van de verzekerde een uitreiziger is.
2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat, onverminderd artikel 15, 27, 32d of 32h, recht op nabestaandenuitkering of wezenuitkering vanaf de dag dat:
a. niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat de nabestaande zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel q, en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden bedoeld in artikel 66a, tweede lid, en onverminderd artikel 14, derde lid;
b. niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat het kind zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in het eerste lid, eerste zin, en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.
3. Voor het tweede lid is artikel 33, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Het recht op nabestaandenuitkering eindigt, indien de nabestaande, nadat het recht op nabestaandenuitkering is ingegaan, een uitreiziger is. Het recht op wezenuitkering eindigt indien het kind, nadat het recht op wezenuitkering is ingegaan, een uitreiziger is.
2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, herleeft, onverminderd artikel 15, 27, 32d of 32f, het recht op nabestaandenuitkering of wezenuitkering op de dag dat:
a. niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat de nabestaande zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel q, en hij voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of de voorwaarden, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, en onverminderd artikel 14, derde lid;
b. niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat het kind zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel q, en het voldoet aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid.
3. Voor het tweede lid is artikel 33, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 8, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. het niet langer bestaan van het gegronde vermoeden dat de pensioengerechtigde dan wel diens partner zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l.
C
Na artikel 8c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor de pensioengerechtigde ontstaat geen recht op ouderdomspensioen indien en voor zolang hij een uitreiziger is.
2. Het recht op ouderdomspensioen eindigt, indien de pensioengerechtigde, nadat het recht op ouderdomspensioen is ingegaan, een uitreiziger is.
3. De persoon die op grond van het eerste of tweede lid geen recht op ouderdomspensioen heeft, heeft met ingang van de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op ouderdomspensioen.
4. Geen recht op toeslag heeft de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van wie de partner een uitreiziger is.
5. Voor het derde is artikel 14, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel waarvan de lettering aansluit op het laatste onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het college of de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 13, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. die een uitreiziger is.
De Remigratiewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de onderdelen f tot en met m geletterd tot de onderdelen g tot en met n.
2. In het eerste lid wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan de Sociale verzekeringsbank, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 2b, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma een onderdeel ingevoegd, luidende:
k. geen uitreiziger te zijn.
C
Onder vernummering van artikel 6aa tot 6ab wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner of minderjarige kinderen, een uitreiziger is.
2. Indien het recht op remigratievoorzieningen eindigt op grond van het eerste lid, en de remigrant een partner heeft, verkrijgt de remigrant of zijn partner die geen uitreiziger is, een recht op de remigratievoorzieningen als ware hij een alleenstaande remigrant. Indien de remigrant uitsluitend met minderjarige kinderen is geremigreerd ontvangen de achterblijvende minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van de remigratievoorzieningen waarop de remigrant recht zou hebben gehad.
3. De remigrant of zijn partner die op grond van het eerste lid geen recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste dag van de maand nadat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in, artikel 1, eerste lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het tweede lid, vervallen.
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. Zolang een gehuwde of ongehuwde geen recht heeft op een loondervingsuitkering omdat hij een uitreiziger is, heeft hij geen recht op toeslag.
De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het UWV, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 19, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
n. een uitreiziger is.
C
In artikel 21, derde lid, onderdeel a, wordt «onderdeel e, g, h of k» vervangen door: onderdeel e, g, h, k of n.
D
In artikel 68, eerste lid, wordt «19, eerste lid, onderdelen e tot en met m» vervangen door: artikel 19, eerste lid, onderdelen e tot en met n.
De Wet algemene ouderdomsverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. wanneer de partner van degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend een uitreiziger is.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Voor de persoon, bedoeld in het derde lid, onderdeel f, herleeft, onverminderd de bepalingen van deze wet, het recht op een de toeslag, bedoeld in het eerste lid, op de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.
C
Na artikel 7b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Geen recht op een ouderdomspensioen heeft de persoon die een uitreiziger is.
2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, herleeft, onverminderd de bepalingen van deze wet, het recht op een ouderdomspensioen op de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.
De Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. die een uitreiziger is.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de weduwe, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, herleeft, onverminderd de bepalingen van deze wet, het recht op weduwenpensioen op de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat zij zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.
C
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Geen recht op een wezenuitkering heeft degene die een uitreiziger is.
2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, herleeft, onverminderd de bepalingen van deze wet, het recht op een wezenuitkering op de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel e.
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Na artikel 7c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De verzekerde, bedoeld in artikel 7, heeft geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij op de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, een uitreiziger is.
2. De persoon, die op grond van het eerste lid geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, heeft vanaf de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, met inachtneming van de bepalingen van deze wet, recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Artikel 7, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. De persoon, bedoeld in het tweede lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na die dag, heeft met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Artikel 7, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
C
Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt, indien de verzekerde een uitreiziger is.
D
In artikel 20, vijfde lid, wordt «artikelen 7b en 7c» vervangen door: artikelen 7b, 7c en 7d.
E
In artikel 21, negende lid, wordt «artikelen 7b en 7c» vervangen door: artikelen 7b, 7c en 7d.
F
Aan hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, wordt een artikel toegevoegd, luidende:
1. De persoon, wiens arbeidsongeschiktheid in verband met artikel 19, achtste lid, is geëindigd, heeft vanaf de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, met inachtneming van de bepalingen van deze wet, aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
3. De artikelen 7, zesde lid, 36 en 37 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1:1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
jonggehandicapte ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 1a:6, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. een uitreiziger zijn.
C
In artikel 1a:10, tweede lid, wordt «artikel 1a:6, eerste lid, onderdelen a tot en met e» vervangen door: artikel 1a:6, eerste lid, onderdelen a tot en met e en onderdeel g.
D
Aan artikel 2:11 eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. een uitreiziger zijn.
E
In artikel 2:17, tweede lid, wordt «artikel 2:11, eerste lid, onderdeel a, b, c of d» vervangen door: artikel 2:11, eerste lid, onderdeel a, b, c, d of f.
F
Na artikel 3:5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De jonggehandicapte, bedoeld in artikel 3:3, heeft geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien en voor zolang hij op de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan en daarna een uitreiziger is.
G
Aan artikel 3:19 wordt een lid toegevoegd, luidende:
10. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt, indien de jonggehandicapte een uitreiziger is.
H
In artikel 3:21, vierde lid, en artikel 3:22, negende lid, wordt «artikelen 3:5 en de daarop berustende bepalingen en 3:5a» vervangen door: artikelen 3:5 en de daarop berustende bepalingen, 3:5a en 3:5b.
I
Na artikel 3:23a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De jonggehandicapte, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met artikel 3:19, tiende lid, is geëindigd, heeft vanaf de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel s, met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de jonggehandicapte, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
3. De artikelen 3:3, vijfde lid, 3:29 en 3:30 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het college, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het tweede lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. een uitreiziger is.
2. In het derde lid wordt «tweede lid, onderdelen b, c, d en e» vervangen door: tweede lid, onderdelen b, c, d, e en h.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het college, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 6, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. een uitreiziger is.
De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het UWV, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. een uitreiziger zijn.
2. In het vijfde lid wordt «eerste lid, onderdeel a tot en met e» vervangen door: eerste lid, onderdelen a tot en met e en onderdeel g.
De Wet kinderbijslagvoorziening BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Geen recht op kinderbijslag BES bestaat voor degene die een uitreiziger is dan wel voor diens kind dat een uitreiziger is.
C
Aan artikel 13, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de rechthebbende of diens kind waarvoor kinderbijslag BES wordt ontvangen, een uitreiziger is.
De Wet ongevallenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het als tweede onderdeel m geletterde onderdeel wordt verletterd tot onderdeel o.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o (nieuw) door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. indien hij een uitreiziger is.
2. In het tweede lid wordt «eerste lid, onderdeel a en c» vervangen door: eerste lid, onderdelen a, c en h.
3. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: , en evenmin diegene die als nagelaten betrekking een uitreiziger zijn.
4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, herleeft, onverminderd de bepalingen van deze wet, het recht op uitkering op de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel p.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 43 wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering een uitreiziger is.
C
Na artikel 47c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De persoon, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, negende lid, is ingetrokken, heeft vanaf de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is.
2. Aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft eveneens de persoon, bedoeld in het eerste lid, die op de in dat lid bedoelde dag niet arbeidsongeschikt is, doch ten aanzien van wie dit wel het geval is binnen vier weken na afloop van dat tijdvak.
3. De artikelen 19, vierde lid, 35, en 47, negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.
Na artikel 72 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de colleges van burgemeesters en wethouders verstrekken op verzoek aan Onze Minister ten behoeve van de onder hem ressorterende opsporingsdienst kosteloos de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gegevens en inlichtingen, die nodig zijn om de betreffende uitvoeringsinstantie die gegevens te kunnen verstrekken noodzakelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken bedoeld in:
a. artikel 7d van de Algemene Kinderbijslagwet;
b. de artikelen 32g, eerste lid, en 32h, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet;
c. artikel 8d, eerste, tweede en derde lid, van de Algemene Ouderdomswet;
d. artikel 13, eerste lid, onderdeel h, van de Participatiewet;
e. de artikelen 2b, eerste lid, onderdeel k, en 6aa, eerste lid, van de Remigratiewet;
f. artikel 2, elfde lid, van de Toeslagenwet;
g. artikel 19, eerste lid, onderdeel n, van de Werkloosheidswet;
h. de artikelen 7d, eerste lid, en 19, achtste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
i. de artikelen 1a:6, eerste lid, onderdeel g, 2:11, eerste lid, onderdeel f, 3:5b en 3:19, tiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
j. artikel 6, tweede lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
k. artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
l. artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;
m. artikel 43, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
n. de artikelen 43, onderdeel i, 49, eerste lid, onderdeel b, en 56, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; en
o. artikel 19e, eerste lid, van de Ziektewet.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevensverstrekking, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt in alfabetische rangschikking ingevoegd:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het UWV, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 43 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h, een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. een uitreiziger zijn.
C
In artikel 48, tweede lid, wordt «een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e of f» vervangen door: een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f of i.
D
In artikel 49, eerste lid, onderdeel b, wordt «uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f, g of h» vervangen door: uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f, g, h of i.
E
In artikel 50, tweede lid, wordt «een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e of f» vervangen door: een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f of i.
F
In artikel 55, tweede lid, wordt «een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e of f» vervangen door: een of meer uitsluitingsgronden als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f of i.
G
In artikel 56, eerste lid, onderdeel b, wordt «als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f, g of h» vervangen door: als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f, g, h of i.
H
In artikel 57, tweede lid, wordt «als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e of f» vervangen door: als bedoeld in artikel 43, onderdeel a, onder 2°, d, e, f of i.
I
In artikel 64, vierde lid, wordt «als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e of f» vervangen door: als bedoeld in artikel 43, onderdeel d, e, f of i.
De Wet ziekteverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Aan artikel 7 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. indien en voor zolang hij een uitreiziger is.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Voor hoofdstuk I van de tweede afdeling wordt na artikel 19d een artikel ingevoegd, luidende:
1. De verzekerde die een uitreiziger is, heeft geen recht op ziekengeld.
2. Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, weer als verzekerde aangemerkt, indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in de artikelen 19 en 19aa, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet.
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een studerende heeft geen aanspraak op studiefinanciering vanaf het moment dat Onze Minister besluit dat een studerende, wat de toepassing van deze wet betreft, een uitreiziger is.
2. Onze Minister kan besluiten dat een studerende een uitreiziger is indien het betreft een persoon ten aanzien van wie uit een melding van de door de daartoe bevoegde opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat de studerende zich buiten het land Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel j, vervalt «of».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door «, of», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. studiefinanciering ingevolge artikel 2.17a is geweigerd of stopgezet.
3. In het tweede lid, onderdeel f, vervalt «of».
4. Onder verlettering van onderdeel g tot onderdeel h, wordt na onderdeel f een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. achteraf is gebleken van feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, niet tot toepassing van artikel 2.17a zouden hebben geleid, of.
C
Na artikel 7.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
D
Na artikel 9.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister verwerkt de persoonsgegevens die hij ontvangt of bezit ten behoeve van de toepassing van artikel 2.17a.
2. Bij de verwerking van gegevens op grond van het eerste lid kunnen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden verwerkt, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de toepassing van artikel 2.17a.
3. Ten behoeve van de toepassing van artikel 2.17a verstrekt Onze Minister uitsluitend het gegeven of een persoon studiefinanciering heeft aangevraagd dan wel reeds ontvangt.
4. Artikel 1.7 is voor de gegevensverwerking, bedoeld in dit artikel, van overeenkomstige toepassing voor een persoon die studiefinanciering heeft aangevraagd.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld over:
a. op welke wijze de gegevensverwerking bedoeld in dit artikel, plaatsvindt;
b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;
c. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor zij zijn verzameld, alsmede hoe daarop wordt toegezien.
De Wet studiefinanciering BES wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een studerende heeft geen aanspraak op studiefinanciering BES en opstarttoelage vanaf het moment dat Onze Minister besluit dat een studerende, wat de toepassing van deze wet betreft, een uitreiziger is.
2. Onze Minister kan besluiten dat een studerende een uitreiziger is indien het betreft een persoon ten aanzien van wie uit een melding van de door de daartoe bevoegde opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat de studerende zich buiten het land Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel e, vervalt «of».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door «, of», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. studiefinanciering BES of opstarttoelage ingevolge artikel 2.10a is geweigerd of stopgezet.
3. In het tweede lid, onderdeel c, vervalt «of».
4. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e, wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. achteraf is gebleken van feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, niet tot toepassing van artikel 2.10a zouden hebben geleid, of.
C
Na artikel 5.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
D
Na artikel 7.4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister verwerkt de persoonsgegevens die hij ontvangt of bezit ten behoeve van de toepassing van artikel 2.10a.
2. Bij de verwerking van gegevens op grond van het eerste lid kunnen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden verwerkt, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de toepassing van artikel 2.10a.
3. Ten behoeve van de toepassing van artikel 2.10a verstrekt Onze Minister uitsluitend het gegeven of een persoon studiefinanciering heeft aangevraagd dan wel reeds ontvangt.
4. Artikel 1.7 is voor de gegevensverwerking, bedoeld in dit artikel, van overeenkomstige toepassing voor een persoon die studiefinanciering heeft aangevraagd.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld over:
a. op welke wijze de gegevensverwerking bedoeld in dit artikel, plaatsvindt;
b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;
c. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor zij zijn verzameld, alsmede hoe daarop wordt toegezien.
De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 2.22a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een leerling of student heeft geen aanspraak op tegemoetkoming vanaf het moment dat Onze Minister besluit dat een leerling of student, wat de toepassing van deze wet betreft, een uitreiziger is.
2. Onze Minister kan besluiten dat een leerling of student een uitreiziger is indien het betreft een persoon ten aanzien van wie uit een melding van de door de daartoe bevoegde opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gericht aan Onze Minister, is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat de leerling of student zich buiten het land Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «of».
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «, of», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. tegemoetkoming ingevolge artikel 2.22b is geweigerd of stopgezet.
3. In het tweede lid, onderdeel h, vervalt «of».
4. Onder verlettering van onderdeel i tot onderdeel j, wordt na onderdeel h een onderdeel ingevoegd, luidende:
i. achteraf is gebleken van feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, niet tot toepassing van artikel 2.22b zouden hebben geleid, of.
C
Na artikel 7.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
D
Na artikel 9.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Onze Minister verwerkt de persoonsgegevens die hij ontvangt of bezit ten behoeve van de toepassing van artikel 2.22b.
2. Bij de verwerking van gegevens op grond van het eerste lid kunnen bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden verwerkt, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de toepassing van artikel 2.22b.
3. Ten behoeve van de toepassing van artikel 2.22b verstrekt Onze Minister uitsluitend het gegeven of een persoon een tegemoetkoming heeft aangevraagd dan wel reeds ontvangt.
4. Artikel 1.7 is voor de gegevensverwerking, bedoeld in dit artikel, van overeenkomstige toepassing voor een persoon die een tegemoetkoming heeft aangevraagd.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer. Daarbij worden in ieder geval regels gesteld over:
a. op welke wijze de gegevensverwerking bedoeld in dit artikel, plaatsvindt;
b. op welke wijze door passende technische en organisatorische maatregelen deze gegevens worden beveiligd tegen verlies of onrechtmatige verwerking;
c. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de verwerkte persoonsgegevens slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor zij zijn verzameld, alsmede hoe daarop wordt toegezien.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
persoon ten aanzien van wie op grond van een melding van de opsporingsdiensten of inlichtingen- en veiligheidsdiensten is gebleken dat het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich buiten Nederland bevindt met het doel om zich aan te sluiten bij een organisatie die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
B
In het opschrift van hoofdstuk 1, paragraaf 4, wordt «bij vreemdelingen» vervangen door: bij vreemdelingen en uitreizigers
C
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een uitreiziger heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming.
2. Voor de persoon, bedoeld in het eerste lid, ontstaat weer aanspraak op een tegemoetkoming vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin niet langer het gegronde vermoeden bestaat dat hij zich buiten Nederland bevindt met het doel zich aan te sluiten bij een organisatie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.
D
Aan artikel 16, zevende lid, eerste volzin, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
E
Aan artikel 23, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
F
Aan artikel 24a wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. indien de belanghebbende als uitreiziger is aangemerkt.
G
In artikel 39 wordt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, wisselen de Belastingdienst/Toeslagen en de directeur-generaal Belastingdienst de gegevens en inlichtingen uit die nodig zijn voor de uitvoering door de directeur-generaal Belastingdienst of zijn ondergeschikten van de werkzaamheden ten behoeve van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bedoeld in artikel 60, eerste en tweede lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
H
Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van de artikelen 9a, 16, zevende lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c, 23, eerste lid, aanhef en onderdeel c en 24a, aanhef en onderdeel c, kan de Belastingdienst/Toeslagen persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerken die onderdeel zijn van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel q.
Indien het bij koninklijke boodschap van ... ingediende voorstel van rijkswet (Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, Kamerstukken II, ...) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt in de artikelen I tot en met XVII, XIX tot en met XXI en XXV van deze wet «die door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid» vervangen door: die is geplaatst op de lijst van organisaties, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Staatssecretaris van Financiën,