Vastgesteld 7 april 2017
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
||
I |
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
|
2. |
Aanleiding en achtergrond |
2 |
|
3. |
Doelstelling en noodzaak tot overheidsinterventie |
6 |
|
4. |
Wetsvoorstel ter Bescherming Koopvaardij |
6 |
|
5. |
Consultaties |
8 |
|
6. |
Werklasteffecten en financiële gevolgen |
9 |
|
7. |
Overwogen alternatieven |
9 |
|
II |
ARTIKELSGEWIJS |
9 |
De leden van de VVD-fractie hebben met grote interesse en een positieve grondhouding kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Ten Broeke (VVD) en Knops (CDA) (hierna: de initiatiefnemers) houdende regels voor de inzet van gewapende particuliere maritieme beveiligers aan boord van Nederlandse koopvaardijschepen (hierna: het initiatiefwetsvoorstel). Zij prijzen de initiatiefnemers dat zij tijd en arbeid hebben ingezet om met grote ijver het recht van initiatief te praktiseren. Ook met de inhoudelijke vormgeving van het initiatiefwetsvoorstel zijn de genoemde leden veelal content. Het initiatiefwetsvoorstel strekt ertoe de inzet van particuliere maritieme beveiligers op koopvaardijschepen met het oog op de beveiliging tegen piraterij mogelijk te maken. Een aantal jaar geleden was piraterij veelvuldig in het nieuws. Het werd duidelijk dat op bepaalde plekken voor de kusten van Afrika en Azië piraterij «big business» was. Met veel geweld en intimidatie enterden piraten de schepen, gijzelden bemanningsleden en werd geld en goederen buit gemaakt. Deze leden vinden dit een zeer kwalijke zaak die moet worden gestopt. Dat dit wetsvoorstel daartoe strekt, steunen zij dan ook van harte. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen van mineure aard.
De leden van de PVV-fractie danken de initiatiefnemers voor het initiatiefwetsvoorstel en de inspanningen die zij hebben gepleegd om dit tot stand te brengen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij zijn onder de indruk van de kwaliteit daarvan, wat onder andere het resultaat lijkt van een zeer uitgebreide consultatieronde. Deze leden hebben nog enkele vragen over het voorstel.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. De genoemde leden zien op dit moment geen aanleiding tot het stellen van vragen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. De genoemde leden hebben tevens kennisgenomen van de brief van de Minister van Defensie (Kamerstuk 32 706, nr. 80) over de uitvoering van motie-Voordewind c.s. (Kamerstuk 32 706, nr. 76) over de flexibelere inzet van Vessel Protection Detachments (hierna: VPD’s), waarin zij aangeeft dat dit vooralsnog niet mogelijk is. Wel zijn de gesprekken met de autoriteiten van Sri Lanka in een laatste fase, wat een versnelling zou kunnen opleveren door een betere pre-stock locatie.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij beamen dat piraterij wereldwijd nog altijd een gevaar vormt voor de zeevaart. Ook Nederlandse koopvaardijschepen hebben hiermee te maken. Veilige doorvoerroutes zijn van groot belang voor de veiligheid van zeelieden en voor de verdediging van de economische belangen van Nederland. Deze leden hebben echter een aantal vragen omtrent de meerwaarde en noodzaak van particuliere maritieme beveiliging, de omstandigheden waaronder dit toegestaan wordt, en het toezicht op toepassing van geweldsmiddelen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat uit recente cijfers blijkt dat het aantal gevallen van piraterij een dalende lijn is ingezet. Met name de gevallen van piraterij voor de kust van Oost-Afrika lijken in aantal en intensiteit af te nemen. Hoe valt deze afname te verklaren? Zijn er nieuwe locaties waar piraterij juist meer plaatsvindt dan de afgelopen jaren? Is sprake van een waterbedeffect of zijn het volstrekt andere piraten uit andere gebieden die zich daar nu en, zoals te verwachten, in de toekomst mee gaan bezig houden? In hoeverre wordt vanuit verschillende landen samengewerkt om de onderliggende problemen van piraterij structureel aan te pakken?
De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting over de gevolgen van piraterij. Kan nader worden ingegaan op de concrete financiële schade die de Nederlandse economie heeft geleden in de jaren dat Nederlandse schepen veelvuldig het slachtoffer waren van piraterij? Welk bedrag was hiermee gemoeid?
De genoemde leden lezen dat het moeilijk is voor de regering VPD’s te leveren aan schepen die manoeuvreren op de zogeheten spotmarkt omdat zij afhankelijk is van diplomatieke toestemming en ondersteuning van gastlanden om de wapens en munitie op te slaan. Deze leden vragen waar de wapens die de particuliere maritieme beveiligers gebruiken dan worden opgeslagen. Zijn voor deze wapens niet ook opslagpunten in het buitenland noodzakelijk? Zo ja, hoe wordt dat geregeld en wie draagt zorg voor de beveiliging hiervan?
De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt ingegaan op het onderzoek dat de Adviescommissie gewapende particuliere beveiliging tegen piraterij (hierna: commissie-De Wijkerslooth) heeft verricht naar de mogelijkheid tot het inzetten van particuliere maritieme beveiligers. Deze commissie-De Wijkerslooth is tot de conclusie gekomen dat er ruimte bestaat voor het toestaan van gewapende particuliere maritieme beveiligers voor «wat strikt noodzakelijk is voor zelfbescherming en niet meer dan dat.» Deze voorwaarde komt ook terug in artikel 9 van het initiatiefwetsvoorstel. Kunnen de initiatiefnemers nader ingaan op deze voorwaarde? Wat valt hier onder en wat niet? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan wil achteraf tot de conclusie worden gekomen dat het geweldsgebruik wel of niet disproportioneel was?
De leden van de PVV-fractie lezen dat in 2010 de totale kosten van piraterij wereldwijd werden geschat op tien miljard dollar per jaar. Zij willen graag weten wat de jaarlijkse kosten van piraterij voor Nederland zijn geweest sinds 2010.
De genoemde leden lezen dat het feit dat in vrijwel alle landen de inzet van gewapende particuliere beveiligers wel toegestaan is en in Nederland niet het level playing field in de zeevaartsector verstoort. Wat is de totale financiële schade geweest voor Nederland (onder andere aan misgelopen opdrachten)? Hoe vaak heeft het uitvlaggen plaatsgevonden sinds 2010?
De genoemde leden merken op dat indien in alle andere landen wel particuliere beveiliging is toegestaan er toch sprake moet zijn van relatieve onderbeveiliging. Erkennen de initiatiefnemers dat de urgentie om onze Nederlandse schepen en Nederlandse bemanning adequaat te beschermen extreem hoog is?
De leden van de PVV-fractie lezen dat de door reders gewenste flexibiliteit bij de inzet van een VPD niet altijd geleverd kan worden door de regering, met name op de spotmarkt. Kunnen de initiatiefnemers nader specificeren hoe doormiddel van het proces van de aanvraag en inzet van particuliere beveiligers wel de vereiste snelheid geleverd kan worden? Kunnen de initiatiefnemers hierbij in het bijzonder ingaan op de «strikte voorwaarden» die hierbij in acht moeten worden genomen?
De genoemde leden vragen hoe de particuliere beveiliging in andere landen (in elk geval in de door de initiatiefnemers genoemde landen Duitsland, Frankrijk, België, Denemarken, Noorwegen en Italië) is geregeld. Verder willen deze leden graag weten hoe vaak zij verwachten dat een VPD niet beschikbaar is en een reder in aanmerking komt voor de inzet van particuliere maritieme beveiligers.
De leden van de PVV-fractie lezen dat de zeegebieden waarin met gewapende particuliere maritieme beveiligers mag worden gevaren worden aangewezen door de Minister van Veiligheid en Justitie bij een algemene maatregel van bestuur. Voorziet dit initiatiefwetsvoorstel ook in de situatie waarin een reder niet in een aangewezen gebied vaart, maar wel een beroep wil doen op particuliere beveiligers? Zo nee, waarom niet? Hoeveel Nederlandse maritieme beveiligingsorganisaties komen in aanmerking voor een vergunning? Mogen particuliere beveiligers dezelfde geweldsmiddelen mogen toepassen als VPD’s? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie danken de initiatiefnemers voor de informatie omtrent de inzet van gewapende particuliere maritieme beveiligers elders in Europa. In alle Europese landen blijkt hiertoe wetgeving te bestaan die de inzet van gewapende particuliere maritieme beveiligers aan boord van koopvaardijschepen toestaat. Is het juist dat Nederland aldus het enige land is dat geen wetgeving op dit punt heeft ontwikkeld? Kunnen de initiatiefnemers voorts ingaan op de ervaringen die Duitsland, Frankrijk, België, Denemarken, Noorwegen en Italië hebben opgedaan met deze inzet in de «high risk area» voor de kust van Somalië? Zijn hier lessen uit te trekken met betrekking tot de vormgeving van het initiatiefwetsvoorstel? Zo ja, welke?
De genoemde leden vragen de initiatiefnemers in te gaan op een vraag die eerder door de Afdeling Advisering van de Raad van State is gesteld, namelijk om meer inzicht te geven in de potentiële kosten van de private beveiliging op de koopvaardijschepen in relatie tot de financiële bijdrage die thans door de overheid bij de inzet van de VPD’s aan de reders wordt gevraagd. Deze leden zijn hier benieuwd naar en met name in hoeverre initiatiefnemers inschatten dat deze private beveiliging bijna altijd goedkoper zal zijn dan de eigen bijdrage (70.000 euro) die nu wordt gevergd bij de inzet van de VPD’s. Graag vernemen zij hierop een reactie van initiatiefnemers.
De leden van de SP-fractie hebben grote zorgen omdat het initiatiefwetsvoorstel lijkt te breken met het geweldsmonopolie van de overheid. Kunnen de initiatiefnemers nader toelichten waarom zij vinden dat dit toch niet het geval zou zijn? Kunnen de initiatiefnemers ook aangeven of hun definitie van het geweldsmonopolie van de overheid dezelfde is als de definitie die de commissie-De Wijkerslooth heeft gehanteerd? Indien dit afwijkt, kan dan aangegeven worden waarin de verschillen zitten?
De genoemde leden vragen de initiatiefnemers naar de timing van dit initiatiefwetsvoorstel, aangezien piraterij de laatste jaren enorm is teruggedrongen. Kan bevestigd worden dat er geen kaping heeft plaatsgevonden op een koopvaardijschip waar Nederlandse opvarenden bij waren betrokken en dat er ook geen serieuze kapingspoging is ondernomen?
De aan het woord zijnde leden lezen dat in het initiatiefwetsvoorstel wordt gesteld dat Nederlandse reders hogere prijzen moeten betalen voor beveiliging omdat er, anders dan in bijvoorbeeld andere landen in de EU, geen gebruik gemaakt kan worden van particuliere beveiligers. Deze leden vragen de initiatiefnemers aan te geven wat de verschillen qua kosten zijn. Hoeveel zijn VPD’s duurder en hoe moet dat prijsverschil verklaard worden? Deze leden vragen de initiatiefnemers tevens de omvang van het uitvlaggen te schetsen dat het gevolg zou zijn van de huidige situatie (waarin alleen VPD’s beschikbaar zijn) en de concrete economische gevolgen van dat uitvlaggen.
De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemers schrijven dat de inzet van VPD’s niet altijd mogelijk is omdat deze te weinig flexibel zouden zijn en te omvangrijk en dat verdere aanpassingen van de VPD’s problematisch zijn. De genoemde leden vragen de initiatiefnemers aan te geven of aanpassingen van de VPD’s, waardoor ze breder inzetbaar worden, naar hun oordeel uitgesloten zijn. Indien dat het geval is, waaruit blijkt dat dan? Kan ook aangegeven worden wat de omvang van dit probleem is? Hoe vaak kunnen schepen geen gebruik maken van VPD’s waardoor men bescherming misloopt? Uit welk onderzoek blijkt dit?
De leden van de SP-fractie lezen dat in het initiatiefwetsvoorstel wordt aangegeven dat het zogenaamde «VPD-tenzij»-beginsel zal moeten gelden. Deze leden hebben grote zorgen dat in de praktijk het gebruik van VPD’s door dit initiatiefwetsvoorstel in rap tempo flink zal afnemen. Kunnen de initiatiefnemers aangeven onder welke voorwaarden men gebruik kan gaan maken van particuliere beveiliging als het initiatiefwetsvoorstel praktijk wordt? Op hoeveel van het totaal aantal vaarten zal dit, bij benadering, betrekking hebben? Kunnen de initiatiefnemers ook reageren op het artikel van Peter van der Kruit uit het Marineblad (november 2016) waarin gesteld wordt dat het verkrijgen van particuliere beveiliging in plaats van een VPD eenvoudig zal zijn en VPD’s niet of nauwelijks meer zullen worden ingezet en dat het in de toekomst niet onmogelijk is dat reders op basis van economische motieven kunnen kiezen voor particuliere beveiliging?
De VPD’s hebben op dit moment een omvang van elf personen. De verwachting is dat particuliere beveiliging met veel kleinere groepen kan werken. Dat brengt logischerwijs ook de nodige risico’s met zich mee, want de omvang van elf personen is niet zomaar gekozen. Die omvang hangt samen met het gegeven dat bij een VPD ook medisch en anderszins ondersteunend personeel is betrokken. Kunnen de initiatiefnemers nader ingaan op de verhoogde risico’s als de omvang van de groep beveiligers drastisch wordt verlaagd?
De genoemde leden hebben in het geval gebruik gemaakt wordt van particuliere beveiliging zorgen over de positie van de kapitein, die onder het internationaal en nationaal recht de eindverantwoordelijkheid voor de veiligheid van het schip en de bemanning draagt. Hoe wordt de aansprakelijkheid van de kapitein geregeld in het geval er geweldgebruik door private beveiligers plaatsvindt? Wie mag het geweld bevelen? Is de kapitein ook aansprakelijk voor geweld dat is begonnen door particuliere beveiligers? Is het uitgesloten dat bijvoorbeeld een onschuldige visser die in zijn been is geraakt (ook) de kapitein aansprakelijk kan stellen?
De genoemde leden vragen wat de mogelijke toepassing van geweld door particuliere beveiligers betreft, hoe eventuele rapportages hierover onafhankelijk te controleren zijn.
Door het initiatiefwetsvoorstel gaan civiele, private beveiligers militaire taken uitvoeren. Deze leden vrezen dat private bedrijven niet gebonden zullen zijn aan de strenge regels voor de inzet van geweld zoals de regering die hanteert. Hoe reageren de initiatiefnemers op deze zorgen? Hoe wijkt regelgeving op dit onderdeel af?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de initiatiefnemers de ruimte die commissie-De Wijkerslooth laat voor vormen van gewapende zelfbescherming, opvatten als een mogelijkheid om particuliere beveiliging voor te stellen. De commissie-De Wijkerslooth stelt echter dat dit kan worden toegestaan als er voldoende waarborgen zijn ingebouwd, de overheid bepaalt onder welke condities geweld mag gebruikt worden en er sprake is van regulering en toezicht. De genoemde leden stellen zich de vraag of dit in het initiatiefwetsvoorstel in voldoende mate aanwezig is. In het initiatiefwetsvoorstel wordt gesteld dat zowel de kapitein als de teamleider van de particuliere beveiligers een rapportage opstellen. Alhoewel zij hun rapporten apart van elkaar opstellen, geven zij beide een subjectieve weergave van de werkelijkheid. Er is geen objectieve waarnemer of vastlegging via technische mogelijkheden. Dit resulteert erin dat er achteraf niet objectief naar de situatie gekeken kan worden. Het initiatiefwetsvoorstel geeft geen uitsluitsel over de positie van de kapitein. De moeilijkheid, waarin de kapitein wel de verantwoordelijkheid over de particuliere beveiligers draagt, maar niet bepaalt of geweld wordt aangewend of niet, blijf vooralsnog bestaan. Hoe zien de initiatiefnemers deze twee punten?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers nader uiteen te zetten in hoeverre het thans voorkomt dat tegen de wet in gewapende particuliere maritieme beveiligers inhuren en daarover zwijgen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt ingegaan op het «VPD-tenzij»-beginsel. Er wordt uitgelegd dat een particulier beveiligingsbedrijf, net als de VPD, in staat is om 24 uur per dag 360 graden overzicht te houden. Zij doen dit echter met minder personen dan een standaard VPD dat uit elf personen bestaat. De genoemde leden vragen hoe de particuliere maritieme beveiligers in staat zijn dezelfde graad van bescherming en beveiliging te creëren met een kwart van de personen van een VPD die op minder plekken op een schip zijn gestationeerd.
De genoemde leden lezen dat wordt gesproken over de vergunning die maritieme beveiligingsorganisaties moeten hebben om particuliere maritieme beveiligers op een schip in te zetten. In artikel 12, vierde lid, van het initiatiefwetsvoorstel wordt bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Aan welke voorschriften wordt gedacht? Worden de eventueel verbonden voorschriften structureel en eenduidig toegepast bij elke aanvraag?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers aan te geven hoe de particuliere beveiligingsorganisaties concreet aan wapens zullen komen. Kunnen de initiatiefnemers uitsluiten dat de aanschaf hiervan via dubieuze en omstreden (wereld)markten verloopt en is op dit punt denkbaar dat aanschaf en vergunningverlening alleen via het Ministerie van Defensie kan worden ingekocht? De genoemde leden vragen de initiatiefnemers ook uitgebreid op dit aspect van vergunningverlening en controle in te gaan.
De genoemde leden vragen de initiatiefnemers om een nadere inschatting van het type wapens waarvan maritieme beveiligers gebruik mogen maken en/of welke keuzes andere landen hierin gemaakt hebben. Ook zouden zij graag weten hoe de maritieme beveiligers die in dienst zijn bij de beveiligingsorganisaties worden gescreend en opgeleid, specifiek met betrekking tot (eerder) gebruik van vuurwapens. Deze leden vragen meer duidelijkheid aangaande de gevolgen van het toepassen van geweld. Met name wat betreft de vraag onder welke rechtsmacht de beveiligers en de kapitein van het te beveiligen schip komen te vallen wanneer er geweld is toegepast. Immers, in alle gevallen moet duidelijk zijn welke verantwoordelijkheid de Nederlandse Staat hierin heeft.
De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van de eerst op te leggen sanctie of het boeteplafond in het initiatiefwetsvoorstel niet veel hoger moet komen te liggen. De maximale boete (20.500 euro) zou namelijk dermate laag kunnen zijn voor reders dat de afweging gemaakt kan worden om zelf beveiliging in te huren in plaats van te kiezen voor een VPD (de eigen bijdrage is hier 70.000 euro).
Deze leden vragen ook ten aanzien van de tweede op te leggen sanctie wat het maximale boeteplafond is volgens de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en vragen de initiatiefnemers voorts of gelet op de draagkracht van reders deze maximale boete in verhouding staat tot de betreffende overtreding(en).
Het is voor de leden van de ChristenUnie-fractie na het lezen van het initiatiefwetsvoorstel niet duidelijk of de inzet van particuliere beveiligers na invoering van dit voorstel de uitzondering zal zijn of, omdat volgens de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (hierna: KVNR) de markt voor ongeveer 75 procent bestaat uit de spotmarkt en dit de schepen zijn waarbij geen VPD geleverd kan worden, de inzet van particuliere beveiligers de norm zal worden. Na advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State zijn de concrete invullingen van de criteria, het aantal om te varen zeemijlen en het percentage additionele kosten, uit het voorstel gehaald. Ze zijn neergelegd in een nader te bepalen algemene maatregel van bestuur. Hierdoor is niet uit het initiatiefwetsvoorstel af te leiden wat er na invoering van het initiatiefwetsvoorstel zal gebeuren. Wordt het werkelijk een VPD-tenzij-systeem, en wordt bij uitzondering particuliere beveiliging ingezet, of zal dit tot een omgekeerde praktijk leiden? De inzet van particuliere beveiliging moet wat betreft deze leden met grote terughoudendheid worden bezien. Daarom is deze uitwerking bepalend voor hoe de genoemde leden naar dit voorstel kijken.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de inzet van particuliere beveiligers alleen wordt toegestaan buiten territoriale wateren van andere landen. Het initiatiefwetsvoorstel beperkt zich niet tot de situatie in Somalië, maar ook op toekomstige vergelijkbare situaties. Genoemd worden de Perzische Golf, de Golf van Oman, de Golf van Guinee en de Straat van Malakka. De initiatiefnemers laten ruimte om naast de High Risk Area, op termijn ook de Voluntary Reporting Areas aan te wijzen als zeegebied waar de wet van toepassing is. Zet dit de deur open naar het veel breder toestaan van particuliere beveiliging? Wat gebeurt er als een schip met particuliere beveiligers wel in territoriale wateren komt? Op welke manier wordt gewaarborgd dat dit niet gebeurt wanneer een team particuliere beveiligers aan boord is? Hoe zien de initiatiefnemers het varen door territoriale wateren in het geval van een falende staat?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de Afdeling Advisering van de Raad van State om een wederzijdse erkenningsclausule zoals in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus op te nemen, en hebben gezien dat de initiatiefnemers dit hebben opgenomen. In het initiatiefwetsvoorstel wordt het certificaat ISO28007 als uitgangspunt genoemd voor certificering van particuliere beveiligingsbedrijven. De genoemde leden vragen of er hierdoor wel ruimte blijft voor specifieke Nederlandse eisen aan deze bedrijven, zoals bijvoorbeeld de videoregistratie genoemd door de initiatiefnemers en nieuwe technische beschermingsmiddelen die niet zijn opgenomen in de best management practices. Zal dit er in de praktijk niet toe leiden dat alle bedrijven die in een ander land een vergunning hebben op basis van hun ISO28007 accreditatie zonder verdere eisen te kunnen stellen, de Nederlandse vergunning zullen ontvangen? Hiermee is de facto de Nederlandse regering niet meer de vergunningverlener en is er geen grip meer op welke bedrijven wel of niet een Nederlandse vergunning ontvangen. Bovendien zijn de ISO-normen geen officiële internationale wetgeving.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de bepaling dat geweld met dodelijk letsel als gevolg niet is toegestaan in combinatie met een mogelijk beroep op noodweer als dit toch gebeurt, een geschikte constructie is om dit uiteraard zeer belangrijke punt te regelen. Daarbij speelt voor de genoemde leden ook de vraag of particuliere beveiligers wel als privépersoon een beroep op noodweer kunnen doen. Juist hier blijkt weer het belang van het principe dat de overheid het geweldsmonopolie heeft. Deze leden zijn er, zoals ook blijkt uit deze vragen, niet van overtuigd dat dit initiatiefwetsvoorstel het delegeren van het geweldsmonopolie op een zodanige manier regelt dat dit aanvaardbaar zou kunnen zijn.
De leden van de SGP-fractie vragen wat de verhouding is tussen het geweldsmonopolie van de Nederlandse staat enerzijds en de gedelegeerde bevoegdheid tot gebruik van geweld door particulieren anderzijds. Geeft de overheid, met andere woorden, haar zwaardmacht niet eenvoudigweg uit handen? In hoeverre achten de initiatiefnemers dit wenselijk? In hoeverre is overtuigend aangetoond dat de Nederlandse staat niet, of niet altijd, voldoende in staat is tot het uitvoeren van de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen? Is er niet afdoende bescherming te garanderen door een kleinschalige dan wel flexibele VPD? Gaan de initiatiefnemers bij de beoordeling van alternatieven er niet te gemakkelijk van uit dat de ervaren problemen vooral voortvloeien uit de snelheid van levering van mensen en niet uit het formaat van de toe te wijzen eenheid van elf mariniers? Kunnen de initiatiefnemers nader toelichten waarom dergelijke alternatieven niet afdoende zijn?
Wat betreft het toepassen van geweld wordt door de initiatiefnemers terecht vastgesteld dat het particulier maritiem beveiligingspersoneel zich dient te onthouden van geweld gericht op het toebrengen van dodelijk letsel en dat het gebruikte geweld in verhouding met het beoogde doel redelijk en gematigd dient te zijn. Hoe en op basis waarvan wordt bepaald en getoetst of dit daadwerkelijk het geval is?
De leden van de SGP-fractie willen weten welke strafrechtelijke gevolgen het al dan niet bewust toepassen van buitenproportioneel of zelfs dodelijk geweld hebben. Welke nadere eisen worden gesteld aan de rapportage hierover zoals bepaald in het voorgestelde artikel 11, en over de inzet van particulier maritiem beveiligingspersoneel in het algemeen? Volstaat bij het gebruik van buitenproportioneel of zelfs dodelijk geweld het toepassen van een bestuurlijke boete conform artikel 9? Zo ja, waarom? Zo nee, welke sancties dienen dan op welke wijze van toepassing te zijn? Deze leden vragen tevens hoe het opleggen van een boete aan de vergunninghouder zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid van het in te huren beveiligingsbedrijf. Is buitenproportioneel geweld niet in de eerste plaats een verantwoordelijkheid waarop dat bedrijf aangesproken moet worden? Hoe is de onderlinge verhouding ten aanzien van de aansprakelijkheid voor dit geweld? Maakt het voor de effectiviteit van de handhaving nog uit of het gaat om een beveiligingsbedrijf vanuit Nederland of vanuit een ander land?
Verder vragen de genoemde leden in hoeverre het initiatiefwetsvoorstel volgens de initiatiefnemers een effectieve bijdrage zal leveren aan het vrijwaren van Nederlandse (koopvaardij-)scheepvaart van piraterij. Is als gevolg van dit initiatiefwetsvoorstel er wel sprake van een volledig gelijk speelveld met koopvaardij uit andere staten? Zo nee, wat zijn dan nog de belangrijkste voor- en/of nadelen voor Nederlandse koopvaardijschepen? Is de wijze van beveiliging dan op een (nagenoeg) gelijke wijze geregeld als in de andere Europese staten?
De leden van SP-fractie constateren dat de initiatiefnemers consultaties hebben gehouden over het initiatiefwetsvoorstel met meerdere partijen. Deze leden vragen de initiatiefnemers te reageren op de conclusie van Dieuwertje Kuijpers die in een artikel op de website Follow the Money (1 oktober 2016) schrijft dat het beeld naar voren komt dat, naast de Koninklijke Marine, ook andere spelers uit het veld niet bij het initiatiefwetsvoorstel zijn betrokken waardoor een beperkte set aan belangen met name die van de rederijen, verzekeraars en een enkele private partij met een specifiek commercieel belang de boventoon voeren?
De leden van de VVD-fractie vragen ten aanzien van de financiële gevolgen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel of nader kan worden ingegaan op de te verwachtte financiële gevolgen/opbrengsten voor Nederlandse reders ten gevolge van de inzet van particuliere maritieme beveiligers. Voorts vragen zij door wie de inzet van de VPD’s thans wordt bekostigd. Heeft de mogelijkheid tot het inzetten van particuliere maritieme beveiligers te verwachtte positieve effecten voor degene die nu ook de kosten op zich nemen voor de VPD?
De leden van de CDA-fractie vragen of in de raming van de kosten aan toezicht door de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT) ook expliciet door de regering aandacht geschonken zal moeten worden aan de benodigde opleiding en deskundigheid van de betrokken medewerkers. Delen de initiatiefnemers de mening dat de ILT gelet op het huidige (minder risicovolle) takenpakket van deze inspectie, substantieel zal moeten investeren in opleiding, deskundigheid en capaciteit? Is het nog een overweging geweest om gelet hierop de Inspectie Veiligheid en Justitie te belasten met toezicht en controle, in plaats van de ILT?
De leden van de SGP-fractie vragen wat de concrete gevolgen zijn voor de werklast van de ILT. Is een klein internationaal opererend team afdoende voor een goed toezicht op het feitelijk functioneren van de particuliere beveiligingsbedrijven? Zal dit toezicht ook daadwerkelijk effectief vorm kunnen krijgen?
De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemers of zij de mening delen dat de vervalbepaling alleen geldig is indien sprake is van een toekomstige rijkswet die op de essentiële onderdelen niet afwijkt van hetgeen nu voorligt. Zijn er punten waarvan de initiatiefnemers zich kunnen voorstellen dat deze in een rijkswet anders geregeld worden? Zo ja, welke?
De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen toelichten waarom in de voorgestelde artikelen 2 en 4 ervoor gekozen is de zeegebieden, zeemijlen en een percentage kosten door de Minister aan te laten wijzen bij algemene maatregel van bestuur? Wat is in materiële zin de basis voor het aanwijzen van een norm voor zeegebieden, zeemijlen en het percentage kosten?
Eveneens vragen deze leden waarom geweldsmiddelen conform het voorgestelde artikel 8 worden aangewezen via algemene maatregel van bestuur.
Welke criteria worden gehanteerd bij het aanwijzen van de wenselijke of noodzakelijke toegestane geweldsmiddelen?
De fungerend voorzitter van de commissie, Visser
De adjunct-griffier van de commissie, Verstraten