Ontvangen 13 september 2016
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
In artikel I worden voor onderdeel A twee onderdelen ingevoegd, luidende:
0A
In paragraaf 1 van hoofdstuk III wordt voor artikel 7 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 6b
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder centrum voor topsport verstaan een voorziening waar een topsporter op tenminste toptalentniveau de mogelijkheid heeft op één locatie te trainen, wonen en studeren.
1A
In artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt na «voor het volgen van voortgezet onderwijs» ingevoegd: of een opleiding volgt in het voorbereidend beroepsonderwijs of in het beroepsonderwijs en als topsporter op tenminste toptalentniveau een opleiding bij een bij ministeriële regeling te bepalen centrum voor topsport volgt.
2
Artikel III komt als volgt te luiden:
ARTIKEL III. ALGEMENE OUDERDOMSWET
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9, vierde lid, wordt «artikel 1» vervangen door: artikel 2.
B
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd schuldig nalatig is geweest als bedoeld in artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de over dat jaar verschuldigde premie, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel b, van die wet, te betalen.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. voor elk kalenderjaar dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de pensioengerechtigde, schuldig nalatig is geweest als bedoeld in artikel 61 van de Wet financiering sociale verzekeringen, de over dat jaar verschuldigde premie, bedoeld in artikel 61, derde lid, onderdeel b, van die wet, te betalen.
C
In artikel 33a, vierde lid, wordt «Artikel 9, zevende lid» vervangen door: Artikel 9, achtste lid.
3
Voor onderdeel A van artikel IX worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
0A
In artikel 8, eerste lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.
1A
In artikel 9a, twaalfde lid, wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel e» vervangen door: artikel 8, eerste lid, onderdeel d.
4
Voor onderdeel A van artikel XI wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, onder 2°, wordt «bedoeld in artikel 2, tweede lid» vervangen door: bedoeld in artikel 2, tweede en zevende lid.
5
Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:
A
In onderdeel B worden, onder vernummering van de subonderdelen 1 en 2 tot de subonderdelen 3 en 4, twee subonderdelen ingevoegd, luidende:
1. In het eerste lid, onderdeel k, wordt «in het vijfde lid, onderdeel b» vervangen door: in het achtste lid, onderdeel b.
2. In het eerste lid, onderdeel k, wordt «in het achtste lid, onderdeel b» vervangen door: in het negende lid, onderdeel b.
B
Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
D
Aan de artikelen 130bb, eerste lid, en 130dd, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste volzin blijft artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde op de dag voor de datum waarop artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid in werking is getreden, van toepassing, met dien verstande dat voor de dagloonvaststelling van een werknemer die in een aangiftetijdvak geen of minder loon heeft genoten omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte, in aanmerking genomen wordt het loon in het aangiftetijdvak waarin die ziekte heeft plaatsgevonden.
6
Na artikel XIII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XIIIa. WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES
Aan artikel 14, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en dat een bij ministeriële regeling in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bepalen bedrag bij de betaling aan dat orgaan buiten beschouwing wordt gelaten ter voorziening in de voor rekening van de gepensioneerde blijvende kosten van bestaan.
ARTIKEL XIIIb. WET ALGEMENE WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING BES
Aan artikel 17, eerste lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en dat een bij ministeriële regeling in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bepalen bedrag bij de betaling aan dat orgaan buiten beschouwing wordt gelaten ter voorziening in de voor rekening van de gepensioneerde blijvende kosten van bestaan.
7
Artikel XIV komt te luiden:
ARTIKEL XIV. WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS
Artikel 14b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel b wordt «of 15» vervangen door: 2a, 15, of 15a.
b. Onderdeel c vervalt, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c en onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door «; of».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Op verzoek van een erkende certificerende instelling die vermoedt dat een verklaring toepasselijke wetgeving als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2009, L 284) onterecht danwel onjuist is afgegeven of vervalst is ten behoeve van een bij een onderneming of rechtspersoon werkzame persoon, verstrekt de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, kosteloos aan die instelling gegevens omtrent de betreffende verklaring, waarvan is gebleken dat deze verklaring terecht, onterecht, juist dan wel onjuist is afgegeven of vervalst is. Bij dit verzoek wordt een afschrift van de betreffende verklaring verstrekt.
3. Onder vervanging van de punt aan het slot van het zesde lid door een puntkomma wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: de wijze waarop de gegevensverwerking en het verzoek, bedoeld in het derde lid plaatsvindt.
8
Na artikel XVIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XVIIIa. WET ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE Europese Unie
In artikel 12, tweede lid, onderdeel b, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt «de dienstontvanger» vervangen door: de dienstverrichter, de dienstontvanger.
9
Na artikel XIX, onderdeel C, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 38h, derde lid, wordt «1 augustus» vervangen door: 1 november.
10
In artikel XX wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
In artikel 38a wordt «artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f» vervangen door: artikel 8a, eerste lid, onderdelen c en d.
11
In artikel XXI wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
In artikel 38a wordt «artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f» vervangen door: artikel 8a, eerste lid, onderdelen c en d.
12
Artikel XXIX wordt als volgt gewijzigd:
A
Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 62, eerste lid, wordt «voorvloeit» vervangen door: voortvloeit.
B
Onderdeel D komt te luiden:
D
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «of collectieve voorzieningen voor werknemers» vervangen door «die belast zijn met de uitvoering van de in de collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen collectieve voorzieningen voor werknemers of instellingen die belast zijn met de uitvoering van de in een rechtspositieregeling opgenomen collectieve voorzieningen voor overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet» en wordt «van die bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of voorzieningen» vervangen door: van de taken voortvloeiend uit de in de collectieve arbeidsovereenkomst of rechtspositieregeling opgenomen collectieve voorziening.
2. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij de gegevensverwerking op grond van dit lid kan het burgerservicenummer worden gebruikt.
3. In het derde lid, onderdeel a, wordt na «de aanvraag» ingevoegd: , het aangaan of beëindigen.
13
Artikel XXX wordt als volgt gewijzigd:
A
Onderdeel C komt te luiden:
C
Artikel 2.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «in dienstbetrekking is» vervangen door: in een of meerdere dienstbetrekkingen is.
2. In onderdeel a wordt in de aanhef «maand» vervangen door: kalendermaand.
B
Onderdeel D, eerste en tweede subonderdeel, komen te luiden:
1. In het eerste lid wordt in de eerste zin «Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het college van burgemeester en wethouders verstrekt aan degene» vervangen door: Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of, indien het een oudere werknemer betreft die in de kalendermaand voorafgaand aan zijn dienstbetrekking recht had op een uitkering op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het college van burgemeester en wethouders, verstrekt uitsluitend aan degene.
2. In het eerste lid worden na de eerste zin twee zinnen ingevoegd, luidende:
Indien de doelgroepverklaring niet kan worden verstrekt, wordt het besluit tot weigering uitsluitend verstrekt aan de aanvrager van de doelgroepverklaring. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.
C
Onderdeel E komt te luiden:
E
Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «in dienstbetrekking is» vervangen door: in een of meerdere dienstbetrekkingen is.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt in de aanhef «maand» vervangen door: kalendermaand.
3. In het tweede lid komt de zinsnede na onderdeel b te luiden: is de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing.
D
Onderdeel F, tweede subonderdeel, komt te luiden:
2. In het eerste lid worden na de eerste zin twee zinnen toegevoegd, luidende:
Indien de doelgroepverklaring niet kan worden verstrekt, wordt het besluit tot weigering uitsluitend verstrekt aan de aanvrager van de doelgroepverklaring. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.
E
Onderdeel G komt te luiden:
G
Artikel 2.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «in dienstbetrekking is» vervangen door: in een of meerdere dienstbetrekkingen is.
2. In onderdeel a wordt in de aanhef «maand» vervangen door: kalendermaand.
F
Onderdeel H, tweede subonderdeel, komt te luiden:
2. Na de eerste zin worden twee zinnen toegevoegd, luidende: Indien de doelgroepverklaring niet kan worden verstrekt, wordt het besluit tot weigering uitsluitend verstrekt aan de aanvrager van de doelgroepverklaring. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.
G
Onderdeel I komt te luiden:
I
Artikel 2.14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «in dienstbetrekking is» vervangen door: in een of meerdere dienstbetrekkingen is.
2. In onderdeel a wordt «maand» vervangen door: kalendermaand.
H
Onderdeel J, tweede subonderdeel, komt te luiden:
2. Aan het eerste lid, worden na de eerste zin twee zinnen toegevoegd, luidende:
Indien de doelgroepverklaring niet kan worden verstrekt, wordt het besluit tot weigering uitsluitend verstrekt aan de aanvrager van de doelgroepverklaring. De doelgroepverklaring wordt aangevraagd binnen drie maanden na aanvang van de dienstbetrekking.
I
Na onderdeel L wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
La
Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de inspecteur op het bezwaarschrift binnen 26 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De inspecteur beslist op het bezwaarschrift inzake de verstrekking van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.1 en artikel 3.1 na overleg met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze nota van wijziging bevat enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen van het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2017 De enigszins beleidsmatige wijzigingen worden in het algemeen deel van deze toelichting besproken. De overige wijzigingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Wijzigingen die niet zijn toegelicht, zijn louter technisch. Het gaat dan vooral om verbetering van schrijf-, taal- of verwijzingsfouten of om het technisch aanpassen van artikelen in de verschillende wetten of wetsvoorstellen van SZW.
Voorgesteld wordt artikel 38h, derde lid, van de Wfsv zo te wijzigen dat de vaststelling van de quotumheffing plaats dient te vinden voor 1 november in plaats van voor 1 augustus volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld. Aanleiding voor deze wijziging is het advies van de Belastingdienst bij het Besluit aanwijzing categorieën arbeidsbeperkten en werknemers voor berekening quotumtekort. De reden hiervoor is dat het proces voor het toerekenen van de verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden aan inlenende werkgevers pas plaats kan vinden als de loonaangifte stabiel is. Dat is doorgaans rond 1 mei. Hierdoor is het niet mogelijk om de beschikking vast te stellen vóór 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld (conform artikel 38h, derde lid, van de Wfsv).
De wijziging van artikel 38h, derde lid, van de Wfsv, betekent dat de werkgever een beschikking van de quotumheffing ontvangt vóór 1 november van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarover de quotumheffing wordt geheven. De werkgever ontvangt bijvoorbeeld een beschikking van de quotumheffing die betrekking heeft op kalenderjaar 2017, uiterlijk voor 1 november 2018.
In het sociaal akkoord1 is door het kabinet en sociale partners afgesproken dat de WW-duur stapsgewijs wordt verkort en dat sociale partners op cao-niveau een aanvulling op de WW kunnen introduceren. Met betrekking tot de uitvoering van dergelijke cao-aanvullingen is in de kabinetsreactie op het SER-advies «Toekomstbestendige arbeidsmarktinfrastructuur en WW»2 aangegeven dat het kabinet het niet passend vindt om het UWV als publieke instelling een uitvoeringstaak te geven ten dienste van deze cao-aanvullingen. Het kabinet wil sociale partners wel ondersteunen bij de private uitvoering van een cao-aanvulling. Artikel 73, tweede lid, van de Wet SUWI biedt voor deze gegevensverstrekkingen een wettelijke basis. Met deze wijziging wordt nu geregeld dat ook voor deze gegevensverwerking het BSN kan worden gebruikt.
Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de uitvoeringskosten.
Onderdeel 1 (artikel I, onderdelen 0A (nieuw) en 1A (nieuw))
Met onderdeel 1A wordt artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 1°, van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW) gewijzigd. In dit onderdeel wordt de omschrijving «centrum voor topsport» geïntroduceerd. Om die reden is in onderdeel 0A een begripsbepaling voor deze omschrijving opgenomen. Deze begripsbepaling is opgenomen in een nieuw artikel 6b, zodat deze begripsbepaling geldt voor de gehele paragraaf 1 van hoofdstuk III.
In het huidige artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 1°, van de AKW is geregeld dat ouders recht kunnen hebben op dubbele kinderbijslag wanneer de verzekerde onder andere aantoont dat het kind een bij ministeriële regeling aangewezen beroepsopleiding volgt of als toptalent op het gebied van dans en muziek dan wel als topsporter op tenminste toptalentniveau een bij ministeriële regeling aangewezen school bezoekt voor het volgen van voortgezet onderwijs en om deze reden uitwonend is waarbij de afstand tussen het woonadres van de verzekerde en de opleidingslocatie meer dan 25 kilometer bedraagt.
Ook ouders van wie het kind een opleiding volgt op het gebied van de Rijn-, binnen- en kustvaart op een bij ministeriële regeling aangewezen school voor voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs kunnen onder voorwaarden recht hebben op dubbele kinderbijslag. Voornoemde beroepsopleidingen en scholen zijn aangewezen in de Regeling dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen (hierna: Regeling).
Onder de huidige regelgeving kunnen ouders van minderjarige topsporters met een talentstatus, verstrekt door het Nederlands Olympisch Comité Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF), die voortgezet onderwijs volgen aan een Topsport Talentschool (voorheen LOOT-school) aanspraak maken op dubbele kinderbijslag. Echter, voor ouders van minderjarige topsporters met een NOC*NSF talentstatus die uitwonend zijn omdat zij een topsportopleiding volgen aan één van de centra voor topsport en daarnaast een (voorbereidende) middelbare beroepsopleiding volgen op een schoollocatie, waarbij de afstand tussen gezin en school waar de opleiding wordt aangeboden groter is dan 25 kilometer, is het niet mogelijk aanspraak te maken op dubbele kinderbijslag. Een uitzondering hierop is als het een specifieke aangewezen beroepsopleiding betreft, die is opgenomen in bijlage A van de Regeling. Met een centrum voor topsport wordt een Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO) of een Nationaal Topsport Centrum (NTC), dat geaccrediteerd is door het NOC*NSF, bedoeld. Door de huidige regeling wordt ongewenst een onderscheid gemaakt in het opleidingsniveau van het kind, wat niet beoogd werd op het moment dat artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 1°, tot stand kwam.3 Met deze wijziging wordt dit alsnog hersteld.
De voorgestelde wijziging van artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 1° houdt in dat ouders van minderjarige kinderen met een NOC*NSF talentstatus die gebruik maken van één van de centra voor topsport én tegelijkertijd een opleiding volgen aan een instelling voor (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs en daardoor uitwonend zijn, ook in aanmerking kunnen komen voor dubbele kinderbijslag. Een minderjarige wordt alleen toegelaten op een CTO of een NTC als het een NOC*NSF talentstatus heeft. Een NTC is sportspecifiek; voor deze sport kan slechts op één plek in Nederland op toptalentniveau worden geschoold en getraind. Aan een CTO zijn meerdere sporten verbonden. Op zowel een NTC als een CTO kunnen o.a. minderjarige sporters met een NOC*NSF talentstatus studeren, wonen en trainen.
In Nederland zijn momenteel 4 CTO’s en 4 NTC’s. Deze CTO’s en NTC’s zullen in een in de Staatscourant te publiceren bijlage bij de Regeling worden aangewezen. Deze bijlage zal indien nodig worden herzien. Alhoewel het NTC/CTO een mogelijkheid biedt om er te wonen is het geen voorwaarde voor het toekennen van dubbele kinderbijslag. Een kind kan dus ook bijvoorbeeld bij een gastgezin of op kamers wonen. Wel is vereist om recht te hebben op dubbele kinderbijslag dat een kind niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort.
De verwachting is dat er door de aanwijzing van de CTO’S en de NTC’s voor een beperkte groep kinderen recht ontstaat of langer blijft bestaan op dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen. Door de beperkte grootte van deze groep is het budgettaire effect naar verwachting maximaal € 0,1 miljoen.
De regering stelt voor om aan deze bepaling terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2016 te verlenen. 1 oktober is de peildatum voor het recht op kinderbijslag over het laatste kwartaal van 2016. Door de terugwerkende kracht kan voor deze groep nog over het laatste kwartaal 2016 dubbele kinderbijslag worden aangevraagd.
Regeldruk
Deze wijziging leidt niet tot extra administratieve lasten ten opzichte van de administratieve lasten zoals beschreven in de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wet hervorming kindregelingen.
Onderdeel 2 (artikel III)
Onder A (artikel 9, vierde lid, AOW)
Het voorgestelde betreft een correctie van een onjuiste verwijzing.
Onder B (artikel 13 AOW)
Dit artikel wordt uit redactionele overwegingen opnieuw vastgesteld. De wijziging onder B is reeds toegelicht in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel.
Onder C (artikel 33a, vierde lid)
In dit onderdeel wordt een correctie voorgesteld. In artikel 33a, vierde lid, van de AOW is sprake van een onjuiste verwijzing. Deze is met ingang van 1 januari 2015 ontstaan met artikel III, onderdeel A, onder 1, van de Verzamelwet SZW 2015 waarmee in artikel 9, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot achtste en negende lid, een nieuw zevende lid is ingevoegd. Daarbij is abusievelijk de in artikel 33a, vierde lid, van de AOW opgenomen verwijzing naar artikel 9, zevende lid, niet dienovereenkomstig aangepast.
Onderdeel 3 (artikel IX, onderdelen 0A en 1A (nieuw))
In het voorstel van wet tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de regeling van de bestuurlijke boete4, die op 12 juli 2016 door de Eerste Kamer is aanvaard, komt bij artikel XIV, onderdeel D, artikel 60b van de Participatiewet te vervallen. In dat artikel is een regeling gegeven voor de verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive zonder dat gedurende een termijn van ten hoogste drie maanden de beslagvrije voet in acht moet worden genomen. Verzuimd is artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet ook in te trekken; bij dit artikel wordt voor de gemeenteraad een verordening verplicht gesteld om nadere regels te stellen voor de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening, bedoeld in artikel 60b van de Participatiewet. Deze omissie wordt hierbij hersteld.
Onderdeel 4 (artikel XI, onderdelen OA (nieuw))
(artikel 1, eerste lid, Toeslagenwet)
Met artikel IX, onderdeel A, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten is in artikel 2, zesde lid, van de Toeslagenwet (thans vernummerd naar artikel 2, zevende lid) de kostendelersnorm ingevoerd. Bij die gelegenheid is verzuimd tevens artikel 1, eerste lid, onderdeel f, onder 2°, aan te passen. Dit wordt nu gecorrigeerd. Omdat genoemd artikel IX, onderdeel A, met ingang van 1 juli 2016 in werking is getreden zal de onderhavige wijziging terugwerken tot en met 1 juli 2016.
Onderdeel 5 (artikel XIII)
Onder A (artikel 19 Werkloosheidswet)
Het voorstel behelst een wetstechnische verbetering. Met artikel X, onderdeel Ab, van de Verzamelwet SZW 2016 heeft er een vernummering plaatsgevonden van artikelleden in artikel 19 van de Werkloosheidswet. Abusievelijk is nagelaten om de verwijzing in het eerste lid, onderdeel k, in overeenstemming te brengen met die vernummering. Met dit voorstel wordt hierin alsnog voorzien, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 (het tijdstip van inwerkingtreding van artikel X, onderdeel Ab, van de Verzamelwet SZW 2016).
Tevens dient de verwijzing vanaf 1 januari 2017 – de beoogde dag van inwerkingtreding van artikel XIII, onderdeel B, subonderdelen 3 en 4 (nieuw), van het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2017 – nader te worden aangepast aan de in die subonderdelen opgenomen vernummering.
Onder B (artikelen 130bb en 130dd Werkloosheidswet)
Het voorgestelde onderdeel wijzigt het met de Wet werk en zekerheid in de Werkloosheidswet opgenomen overgangsrecht voor de uitkering in het kader van onwerkbaar weer (op grond van (het huidige) artikel 18 van de Werkloosheidswet; 130bb van de Werkloosheidswet) en de uitkering in het kader van werktijdverkorting (op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945; 130dd van de Werkloosheidswet). In dat overgangsrecht is geregeld dat de Werkloosheidswet en de daarop berustende bepalingen, zoals deze op 30 juni 2015 luidden, van toepassing blijven op een recht op uitkering op grond van artikel 18 van de Werkloosheidswet of op een recht op uitkering in verband met werktijdverkorting, dat is ontstaan voor de inwerkingtreding van artikel XXVI, onderdeel C, van de Wet werk en zekerheid, dus voor de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 18 van de Werkloosheidswet en de daarop berustende Calamiteitenregeling). Oorspronkelijk was beoogd om de Calamiteitenregeling in de loop van 2016 in werking te laten treden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) was reeds aangevangen met de voorbereidingen hiervoor. In de brief aan de Tweede Kamer5 van 15 juni jl. heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat – na consultatie van sociale partners – de opzet van de Calamiteitenregeling wordt gewijzigd. Deze wijziging leidt tevens tot uitstel van invoering van de regeling. Gezien de reeds aangevangen voorbereidingen is het voor het UWV echter niet meer mogelijk om de benoemde uitkeringen volledig conform de op 30 juni 2015 geldende bepalingen uit te keren. Met betrekking tot één bepaling is dit niet meer mogelijk, namelijk de uitzondering, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, zoals dat luidde op 30 juni 2015, voor zover het betreft het in aanmerking nemen van loon in een ander aangiftetijdvak dan het tijdvak waarin er geen of minder loon is genoten omdat de werknemer in een aangiftetijdvak niet de bedongen arbeid heeft kunnen verrichten wegens ziekte. Deze uitzondering is met ingang van 1 juli 20156 reeds voor nieuwe, reguliere WW-uitkeringen komen te vervallen. Met het voorstel wordt bewerkstelligd dat ook voor de uitkeringen op grond van (het huidige) artikel 18 van de Werkloosheidswet en in verband met een vergunning tot werktijdverkorting op grond van artikel 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, die zijn ontstaan voor de inwerkingtreding van het artikel XXVI, onderdeel C van de Wet werk en zekerheid, het loon, genoten in het aangiftetijdvak waarin de ziekte heeft plaatsgevonden, in aanmerking wordt genomen voor de dagloonvaststelling.
Met het voorstel wordt afgeweken van aanwijzing 78, derde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgevingen («in een regeling wordt niet verwezen naar een met name genoemde lagere regeling»). Voor de duidelijkheid is het echter noodzakelijk gebleken om van deze aanwijzing af te wijken.
De beoogde dag van inwerkingtreding van het voorstel is 1 januari 2017.
Onderdeel 6 (artikel XIIIa en artikel XIIIb)
Artikel 14, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES voorziet erin dat het wettelijk ouderdomspensioen op verzoek van de betreffende instelling aan de instelling waar de gepensioneerde voor verzorging of verpleging verblijft kan worden betaald. In de praktijk betekent dit dat de AOV-uitkering volledig naar de instelling gaat en dat belanghebbende een bedrag voor zak- en kleedgeld ontvangt vanuit de algemene onderstand. De hoogte van dit bedrag is bij ministeriële regeling bepaald op USD 8 per tijdvak van twee weken.
Wanneer het deel van de AOV-uitkering dat aan de instelling wordt betaald minder hoog zou zijn, kan de cliënt zelf zijn kosten voldoen en kan een tegemoetkoming vanuit de onderstand achterwege blijven. Het onderhavige voorstel voorziet daarin door aan het artikellid een zinsnede toe te voegen waarmee wordt geregeld dat bij ministeriële regeling voor een daarin te bepalen bedrag kan worden bepaald, dat het betreffende deel van de AOV-uitkering buiten de betaling aan de instelling blijft. De ruimere marge die ontstaat door mindere overboekingen aan de instelling, komt ten goede aan de gepensioneerde.
In aansluiting hierop wordt artikel 17, eerste lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES gewijzigd. De ruimere marge die ontstaat door mindere overboekingen aan de instelling, komt ten goede aan de nabestaande.
Onderdeel 7 (artikel XIV)
In de Verzamelwet SZW 2016 is in artikel 14b, derde lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) de wettelijke grondslag gecreëerd dat de SVB in het kader van de certificering van uitzendbureau’s via de SNA aan de certificerende instellingen kan terugkoppelen of een verklaring over de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving (A1-verklaring) waarbij verwezen wordt naar artikel 34 Wet SUWI onterecht dan wel onjuist is afgegeven voor door een (gecertificeerde) onderneming in Nederland gedetacheerde werknemers. Deze zogenaamde A1-verklaring wordt geregeld in de Toepassingsverordening7 bij de Coördinatieverordening van de sociale zekerheidsstelsels in de EU8. Aangezien de verwerking van gegevens afkomstig uit het buitenland ten behoeve van de vaststelling van de verzekeringsplicht aan de hand van, onder andere, de A1-verklaringen, maar de A1-verklaring zelf niet uitdrukkelijk genoemd wordt in artikel 34, derde lid, Wet SUWI, wordt nu in artikel 14b Waadi alsnog verwezen naar de A1-verklaring, zoals deze verklaring wordt aangeduid in de Toepassingsverordening. Daarnaast is tevens mogelijk gemaakt dat de SVB ook terugkoppelt dat de A1-verklaring terecht of juist is afgegeven of vervalst is.
Tevens wordt geregeld dat aan de terugkoppeling van de SVB een verzoek van de certificerende instelling vooraf gaat die bij onderzoek van een onderneming of rechtspersoon vermoedt dat een A1-verklaring, die is afgegeven ten behoeve van een bij deze onderneming werkzame persoon, onterecht danwel onjuist is afgegeven of vervalst is. Bij dit verzoek wordt de betreffende A1-verklaring verstrekt. Dit is noodzakelijk om de A1-verklaring te kunnen toetsen. Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld slechts een uniek identificatienummer te verstrekken. Niet alle lidstaten geven de A1-verklaringen een uniek identificatienummer mee.
Tevens wordt het zesde lid gewijzigd, zodat verduidelijkt wordt dat bij algemene maatregel van bestuur regels zullen worden gesteld met betrekking tot de gegevensverwerking en het verzoek van de certificerende instelling op grond van dit derde lid.
Onderdeel 8 (artikel XVIIIa)
In artikel 12, tweede lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie is geregeld welke handelingen als overtredingen worden aangemerkt. In artikel 12, tweede lid, onderdeel b, zijn het niet voldoen aan de meldingsplicht (artikel 8, eerste lid), de controleplicht van de dienstontvanger (artikel 8, derde lid) of de meldingsplicht van de zelfstandige (artikel 8, vijfde lid) beboetbaar gesteld. De meldingsplicht richt zich echter op de dienstverrichter, die abusievelijk niet uitdrukkelijk in dit onderdeel is genoemd. Met deze wijziging wordt dit hersteld.
Onderdeel 9 (artikel XIX)
Onder Ca (artikel 38h Wfsv)
In artikel 38h van de Wfsv zijn bepalingen opgenomen over het moment waarop de quotumheffing door de inspecteur op grond van het eerste lid moet worden vastgesteld bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De quotumheffing wordt gebaseerd op het quotumtekort dat ten aanzien van de werkgever is bepaald op grond van artikel 38g Wfsv. De heffing moet op grond van het derde lid vóór 1 augustus van enig kalenderjaar worden opgelegd met betrekking tot het quotumtekort in het daaraan voorafgaande kalenderjaar. Het toerekenen van de verloonde uren van mensen uit de doelgroep werkzaam in inleenverbanden aan inlenende werkgevers kan pas plaats kan vinden als de loonaangifte stabiel is. Dat is doorgaans rond 1 mei. Hierdoor is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om de beschikking vast te stellen vóór 1 augustus van het jaar volgend op het kalenderjaar waarover het quotumtekort wordt vastgesteld. Daarom wordt een wijziging van artikel 38h, derde lid, Wfsv voorgesteld, waarbij wordt geregeld dat de heffing vóór 1 november van enig kalenderjaar wordt opgelegd met betrekking tot het quotumtekort in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.
Onderdelen 10 en 11 (artikelen XX, onderdeel Ba (nieuw), en XXI, onderdeel Ba (nieuw))
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om een tweetal foutieve verwijzingen naar artikel 8 Participatiewet in plaats van artikel 8a Participatiewet in de IOAW en de IOAZ te herstellen. Bij de Invoeringswet Participatiewet zijn de verwijzingen van de (toenmalige) Wet werk en bijstand wel vervangen door een verwijzing naar de Participatiewet. Hierbij is toentertijd abusievelijk geen rekening gehouden met de omstandigheid dat hetgeen toen in artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f werd geregeld verschoven is naar artikel 8a, eerste lid, onderdelen c en d.
Onderdeel 12 (artikel XXIX)
Onder A (artikel 62 Wet SUWI)
In artikel 62, eerste lid, van de Wet SUWI, stond abusievelijk «voorvloeit». Deze verschrijving wordt via deze wijziging verbeterd.
Onder B (artikel 73 Wet SUWI)
Onderdelen 1 en 2
Het eerste en tweede onderdeel
In het sociaal akkoord9 is door het kabinet en sociale partners afgesproken dat de WW-duur stapsgewijs wordt verkort en dat sociale partners op cao-niveau een aanvulling op de WW kunnen introduceren. Met betrekking tot de uitvoering van dergelijke cao-aanvullingen is in de kabinetsreactie op het SER-advies «Toekomstbestendige arbeidsmarktinfrastructuur en WW»10 aangegeven dat het kabinet het niet passend vindt om het UWV als publieke instelling een uitvoeringstaak te geven ten dienste van deze cao-aanvullingen. Het kabinet wil sociale partners wel ondersteunen bij de private uitvoering van een cao-aanvulling. Zo zullen de door sociale partners bij cao aangewezen instellingen, genoemd in artikel 73, tweede lid, van de Wet SUWI, die dat wensen, voor de uitvoering van cao-aanvullingen een beroep kunnen doen op gegevens waarover het UWV reeds beschikt uit hoofde van zijn wettelijke taak.
Artikel 73, tweede lid, van de Wet SUWI biedt voor deze gegevensverstrekkingen een wettelijke basis. Dit artikellid biedt echter geen basis om het burgerservicenummer (BSN) hierbij als sleutel te gebruiken. In andere leden van dit artikel (gegevensverstrekking aan werkgevers, financiële ondernemingen of re-integratiebedrijven) is deze mogelijkheid wel opgenomen. De Wet bescherming persoonsgegevens bepaalt dat bij wet dient te worden voorgeschreven in welke situaties het BSN kan worden gebruikt. Nu het hier gebruik betreft door een niet-overheidsorgaan in de zin van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer dient het gebruik van het BSN bij het verwerken van gegevens afkomstig van het UWV door deze bij cao aangewezen instellingen nader bij wet te worden geregeld. Zeker voor de uitvoering van de taak uit het sociaal akkoord is het wenselijk, dat duidelijk is dat de aanvulling op de WW-uitkering wordt toegekend aan de werknemer die ook de WW-uitkering heeft ontvangen. Zowel het UWV als de werkgevers gebruiken het BSN als persoonsindentificerend nummer van de werknemer in de uitkeringsadministratie en bij de loonaangifte en in de loonadministratie. Met dit artikel wordt nu geregeld dat ook voor de gegevensverwerking op grond van artikel 73, tweede lid, SUWI het BSN kan worden gebruikt als gegevens worden verwerkt die afkomstig zijn van het UWV (of de SVB).
In artikel 73, tweede lid, werd vermeld dat het UWV en de SVB al bevoegd zijn om op verzoek uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie alle gegevens en inlichtingen te verstrekken aan collectieve voorzieningen.
Met de wijziging wordt verduidelijkt dat een collectieve voorziening in de cao of rechtspositieregeling wordt opgenomen. Hierbij worden tevens gegevens verstrekt aan instellingen die belast zijn met de uitvoering van de in een rechtspositieregeling opgenomen collectieve voorzieningen voor overheidswerknemers als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet. Blijkens de toelichting bij de Wet SUWI is het begrip instellingen breed en kunnen hiermee ook publiekrechtelijke organen mee bedoeld worden.11 Zo is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties belast met de uitvoering van de bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.12 De mogelijkheid bestaat dat derden in mandaat onder verantwoordelijkheid van de betreffende instelling de collectieve voorzieningen uitvoeren. Deze mandatering laat onverlet dat de instelling zelf verantwoordelijke blijft in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en dat de verantwoordelijke door middel van mandaat de zeggenschap in feitelijke zin door anderen laat uitvoeren.13 Deze derden die aanvullende bovenwettelijke regelingen voor (verenigingen van) overheidswerkgevers uitvoeren, kunnen worden aangemerkt als bewerker van deze persoonsgegevens. Hierbij is natuurlijk wel van belang dat er tussen de verantwoordelijke en de derde een bewerkersovereenkomst bestaat.
Onderdeel 3
De wijziging van artikel 73, derde lid, onderdeel a, is ten opzichte van het wetsvoorstel nog iets aangepast om te verduidelijken dat de gegevensverstrekking in verband met een aanvraag voor een verzekering door de werkgever om te kunnen beoordelen of een private verzekering aantrekkelijk is gehandhaafd blijft.
Onderdeel 13 (artikel XXX)
Onder A (onderdeel C, artikel 2.2), C (onderdeel E, artikel 2.6), E (onderdeel G, artikel 2.10), en G (onderdeel I, artikel 2.14)
In het eerste lid van bovengenoemde artikelen wordt «in dienstbetrekking is» vervangen door «in een of meerdere dienstbetrekkingen is». Reden hiervoor is dat binnen een kalenderjaar volgtijdelijk meerdere dienstbetrekkingen kunnen bestaan tussen een werkgever en een werknemer. Binnen een kalenderjaar worden deze dienstbetrekkingen gezien als één dienstbetrekking en zijn de verloonde uren van alle dienstbetrekkingen samen bepalend voor de hoogte van het betreffende loonkostenvoordeel. Een overeenkomstige wijziging is doorgevoerd in artikel 3.1 (zie onderdeel K).
Onder B, D, F en H (artikelen 2.3, 2.7, 2.11 en 2.15 Wtl)
In het eerste lid van de artikelen 2.3, 2.7, 2.11 en 2.15 van de Wet tegemoetkomingen loondomein is verduidelijkt dat de uitkeringsinstantie ook de weigering van de doelgroepverklaring, uitsluitend aan de werknemer verstrekt. Het is in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemer aan hem om hierover informatie te verstrekken aan zijn nieuwe werkgever. Wel kan hij uiteraard de nieuwe werkgever machtigen de doelgroepverklaring namens hem aan te vragen en te ontvangen. In artikel 2.3 is tevens verduidelijkt dat de doelgroepverklaring uitsluitend kan worden aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders indien het een werknemer betreft die voorafgaand aan zijn dienstverband recht had op een uitkering op grond van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Bij een weigering van de doelgroepverklaring, of indien een andere doelgroepverklaring wordt verstrekt dan de aangevraagde verklaring, kan een werkgever als belanghebbende wel bezwaar maken bij de uitkeringsinstantie (en eventueel beroep instellen). Het is van belang dat de werkgever zijn bezwaar tijdig kenbaar maakt bij de uitkeringsinstantie zodra de (beoogde) werknemer hem daarvan in kennis stelt om te voorkomen dat de doelgroepverklaring formele rechtskracht krijgt. Bij de verstrekking van een loonkostenvoordeel wordt de juistheid van de (weigering van de) doelgroepverklaring niet meer getoetst door de Belastingdienst.
Onder C (onderdeel E, onder 3, artikel 2.6 Wtl)
Abusievelijk is in artikel 2.6, tweede lid, slot, de voorwaarde, gesteld in het eerste lid, onderdeel b, buiten toepassing verklaard. Dit betreft de zogenaamde antidraaideurbepaling. Met deze wijziging wordt dit hersteld.
Onder I (artikel 4.5 Wtl)
In het nieuwe tweede lid van artikel 4.5 is een langere beslistermijn opgenomen om te beslissen op een bezwaarschrift. In afwijking van de reguliere beslistermijn in artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt voor besluiten inzake de verstrekking van een loonkostenvoordeel of een lage-inkomensvoordeel een beslistermijn van 26 weken. De Belastingdienst verstuurt vóór 1 augustus de WTL-beschikkingen. Dit gebeurt éénmaal per kalenderjaar en werkgevers kunnen daarna bezwaarschriften indienen binnen 6 weken na de dagtekening. Dit levert voor UWV en de Belastingdienst een piekbelasting op voor de verwerking van deze bezwaarschriften in de vakantieperiode. De Belastingdienst en UWV verwachten de eerste jaren 20.000 bezwaarschriften, aflopend naar 8.000. UWV en de Belastingdienst moeten daarbij intensief gegevens uitwisselen over de inhoud van een bewaarschrift, de feiten waarop de oorspronkelijke beschikking is gebaseerd en de eventuele nieuwe gegevens waarop de uitspraak moet worden gebaseerd. Dit proces vindt plaats in de vakantieperiode, vraagt om specifieke kennis en kent samenloop met bezwaren uit andere processen die een piekbelasting opleveren. Voor een kwalitatief juiste afhandeling en efficiënte bedrijfsvoering is het daarom noodzakelijk dat de Belastingdienst en UWV de verwerking van de bezwaarschriften enigszins kunnen spreiden over de resterende maanden van het jaar. Dit is te meer van belang omdat de WTL een nieuwe regeling is waarvan de uitvoering door Belastingdienst en UWV moet worden opgestart: per 1 januari 2017 wordt het lage-inkomensvoordeel geïntroduceerd en per 1 januari 2018 de loonkostenvoordelen. Nadat de WTL volledig in werking is getreden zal na enkele jaren bezien worden in hoeverre deze beslistermijn op bezwaar kan worden ingekort, of kan worden gelijkgetrokken met de beslistermijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarnaast wordt in artikel 4.5, tweede lid, expliciet opgenomen dat evenals bij het primaire besluit ook bij een beslissing op bezwaar pas door de inspecteur wordt beslist na overleg met het UWV.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher