Ontvangen 10 mei 2017
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, onderdeel B, komt artikel 377e, derde lid, te luiden:
3. Indien de ene ouder wordt verdacht van het doden van de andere ouder, of indien de ene ouder is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, en de rechter heeft de omgang ontzegd, dan kan de rechter de periode, genoemd in het tweede lid, bepalen op een langere periode. Deze periode bedraagt ten minste de duur van de ontzegging van de omgang en heeft een maximum van drie jaren.
Indiener is van mening dat de situatie waarin de ene ouder door de andere ouder is gedood enorme stress en onrust met zich brengt voor het kind/de kinderen van deze ouders. Het belang van dit kind/deze kinderen moet daarom in rechterlijke procedures die zien op de gevolgen van een dergelijke doding door de ene ouder, altijd voorop staan. Dit belang wordt in grote mate gediend door een langere periode van rust voor het kind/de kinderen waarin zij niet geconfronteerd worden met eisen en wensen van de verdachte of veroordeelde ouder. Daarom stelt indiener voor de periode dat een verdachte of veroordeelde ouder niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek om omgang, vast te stellen voor de duur van de gerechtelijke ontzegging van de omgang met een maximum van drie jaren.
El Yassini