Vastgesteld 13 september 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave:
ALGEMEEN |
1 |
|
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Bevoegdheden OR inzake beloningen van bestuurders van grote ondernemingen |
2 |
3. |
Effecten van de regeldruk |
5 |
ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake beloningen van bestuurders. De leden van de VVD-fractie stellen vraagtekens bij de toegevoegde waarde van onderhavig voorstel in relatie tot de omvang van het veronderstelde probleem. Naar aanleiding van het voorstel hebben de leden van de VVD-fractie een aantal kritische vragen over het nut en noodzaak van deze wet en de toegevoegde waarde van de voorgestelde wijziging. De leden van de VVD-fractie willen met nadruk aangeven dat er zeer terughoudend met de introductie van nieuwe wet- en regelgeving omgesprongen dient te worden. Nieuwe wet- en regelgeving moet een duidelijk doel dienen, en van toegevoegde waarde zijn.
De leden van PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel «Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders (34 494)». De leden hebben een aantal vragen die zij de regering graag willen voorleggen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorgestelde wijziging van de Wet op de ondernemingsraden in verband met de bevoegdheden van de ondernemingsraad inzake de beloningen van bestuurders (34 494).
De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennis genomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij zijn het eens met het doel van het wetsvoorstel om het bewustzijn en de discussie binnen de ondernemingen over de beloningen van topbestuurders te stimuleren, maar zien niet in hoe deze discussie met onderhavig wetsvoorstel kan worden bevorderd.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden willen benadrukken dat zij een groot belang hechten aan zowel een evenwichtig beloningsbeleid als aan medezeggenschap van werknemers. Echter, de leden van de D66-fractie hebben grote twijfels of het voorliggende wetsvoorstel ook maar in enige mate bijdraagt aan versterking van één van beide zaken.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad van State in haar advies aangeeft dat de huidige wet reeds voorschrijft dat informatie met betrekking tot de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen in de overlegvergadering wordt besproken. De huidige wet voorziet zelfs op twee wijzen in de verplichting om in de overlegvergaderingen de arbeidsvoorwaarden te bespreken. Gezien het bovenstaande willen de leden van de VVD-fractie de regering vragen wat de toegevoegde waarde is van de voorgestelde wijziging wanneer de huidige wet al op twee wijzen voorziet in een verplichting. Waarom wordt er een derde bepaling die vrijwel identiek is aan de reeds bestaande bepalingen toegevoegd?
Kan de regering nader aangeven waarom onderhavig voorstel een uitbreiding van de bevoegdheden van ondernemingsraden betreft, zoals toegelicht in de memorie van toelichting bij het voorstel. Dit terwijl op pagina vier van het nader rapport de regering in reactie op het advies van de Raad van State aangeeft dat de «gewijzigde bepaling nagenoeg geen nieuwe verplichting schept» en dat de regering «de voorliggende maatregel voorstelt als stap in het proces van bewustwording omtrent deze materie»? Kan de regering daarnaast aangeven of het doel van een grotere bewustwording en ondersteuning van een proces in verhouding staat tot het middel van een wetswijziging? Is volgens de regering een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) het geëigende middel om bewustwording te bevorderen? Heeft de regering andere middelen overwogen? Zo ja, welke en waarom geniet een wetswijziging dan de voorkeur? Zo nee, waarom zijn er geen andere middelen overwogen die meer in verhouding staan tot het doel van bewustwording?
De leden van de VVD-fractie willen de regering vragen of zij nader in kan gaan op de opmerkingen van de Raad van State bij het voorstel dat het onvoldoende duidelijk is wat de aard en de omvang is van het probleem waarvoor het voorstel een oplossing wil bieden. De regering verwijst in de aangepaste memorie van toelichting naar een onderzoek van stichting MNO en beloningsonderzoeken van onder meer De Volkskrant, maar geeft in het nader rapport aan dat het probleem echter niet gekwantificeerd kan worden. Kan de regering aangeven hoe het onderhavige voorstel een oplossing is voor het veronderstelde probleem, wanneer het probleem niet goed gekwantificeerd is? De leden van de VVD-fractie willen hierbij ook nadrukkelijk verwijzen naar de opmerkingen van de Raad van State in haar advies;
«Een wettelijke regeling in dit verband vereist echter dat de aard en omvang van het probleem helder zijn zodat de betreffende wettelijke regeling effectief kan zijn». Kan de regering nader ingaan op deze specifieke passage uit het advies van de Raad van State?
De leden van de VVD-fractie hebben aangegeven zich zorgen te maken over de noodzaak van onderhavig voorstel. Voor de leden van de VVD-fractie is onder meer onduidelijk wat de aard en omvang van het veronderstelde probleem is, en of daarnaast de voorgestelde wijziging de oplossing biedt voor het veronderstelde probleem. Hoe gaat de regering de effecten van dit voorstel monitoren wanneer het probleem niet gekwantificeerd is? Welke kwantificeerbare effecten verwacht de regering in de praktijk van onderhavig voorstel?
De leden van de PvdA-fractie geven aan dat het voorstel beoogt bij te dragen aan de voorkoming van onevenredige beloningsverschillen in een onderneming. Volgens de toelichting vormt de hiërarchische verhouding tussen de bestuurders en werknemers een mogelijke belemmering om onevenredige beloningsverschillen aan de orde te stellen. Hoe wordt, door de wetswijzing, deze hiërarchische verhouding doorbroken? Immers, doel is dat de beloningsverschillen daadwerkelijk besproken worden tussen bestuurders en de ondernemingsraad.
Verder zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd hoe het wetsvoorstel kan voorkomen dat wanneer de beloningsverschillen niet door een ondernemingsraad worden aangekaart dit onbedoeld wordt uitgelegd als een aanvaarding van beloningsverschillen binnen een onderneming? Kan de regering daarnaast toelichten wanneer zij voornemens is om de wet in werking te laten treden? Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd of het wetsvoorstel geëvalueerd wordt en binnen welke termijn?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom het vanzelfsprekend is dat de regering in beginsel niet in de bevoegdheden van aandeelhouders treedt? Zou het niet net zo vanzelfsprekend kunnen zijn om regels te stellen aan de maximale beloning van bestuurders zoals dat ook gedaan wordt aan de minimale beloning van werknemers?
De leden van de SP-fractie vragen de regering op welke wijze de ontwikkeling van evenwichtig beloningsbeleid met meer openheid gediend is. Wat verstaat de regering onder evenwichtig beloningsbeleid? Bedoelt de regering hiermee een gelijke verdeling van gewicht? Kan de regering de verhouding tussen beloningen nader specificeren, zodat het evenwicht vastgesteld kan worden? Kan de regering aangeven wat de huidige gemiddelde verhouding is tussen de hoogste en laagste inkomens en tussen de hoogste en het gemiddelde inkomen? Wat zou volgens de regering de ideale verhouding zijn tussen het hoogste en laagste inkomen binnen een organisatie?
Waarom acht de regering het minder passend om verstrekkender maatregelen te nemen, gezien de lopende onderhandelingen over de herziening van richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad? Is een lidstaat niet zelfstandig bevoegd verdergaande maatregelen te nemen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom zij verwacht dat een gesprek wel tot verandering in beloning kan leiden, terwijl de regering aangeeft dat de hiërarchische verhouding tussen de bestuurder en de werknemers die de ondernemingsraad (OR) vormen tot een drempel kunnen leiden om deze zaken zelf ter sprake te brengen.
Kan diezelfde terughoudendheid bij de OR leden er toe leiden dat tijdens het jaarlijks gesprek geen serieuze kritiek over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen, inclusief die van het bestuur, geuit wordt?
De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering ervoor kiest om een wetswijziging door te voeren die nagenoeg geen nieuwe verplichtingen schept? Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat het marginaal aanpassen van een wet weinig effectief en efficiënt is? Is naast het verplichten van een gesprek over beloningsverhoudingen het vaststellen van die verhoudingen met instemmingsrecht door de OR door de regering overwogen? Zo ja, waarom is daar vanaf gezien?
De leden van de SP-fractie vragen de regering waarom de mogelijke toename van de administratieve lastendruk bij ondernemingen met minder dan 100 personen belangrijker wordt geacht dan een verplicht gesprek over de ontwikkeling van de beloningsverhoudingen, inclusief die van het bestuur.
Deelt de regering de mening dat het voeren van een gesprek in slechts 3794 van de 7000 mogelijke bedrijven, waarvan de helft dit gesprek al voert, een mager resultaat is van de beoogde wetswijziging? Welke andere maatregelen heeft de regering overwogen om de groeiende verschillen in beloningsontwikkeling tussen bestuurders en de »gemiddelde» medewerker tegen te gaan?
De leden van de SP-fractie vragen de regering of er een wettelijk beletsel is dat toekenning van een advies- of instemmingsrecht over de beloning van bestuurders onmogelijk zou maken.
De leden van de CDA-fractie zijn tegen excessieve en buitenproportionele beloningen van topbestuurders, met name bij ondernemingen die (deels) gefinancierd worden door publiek geld, maar hebben bedenkingen tegen de manier waarop in dit wetsvoorstel naar een oplossing wordt gezocht. Zij zien de toegevoegde waarde er niet van in, aangezien de wet nu ook al voorschrijft om in de overlegvergadering de arbeidsvoorwaarden te bespreken.
Wat is de toegevoegde waarde van dit wetsvoorstel? In hoeverre denkt de regering echt dat dit wetsvoorstel de discussie over beloning binnen een bedrijf zal bevorderen of is hier slechts sprake van «window-dressing»?
De leden van de D66-fractie geven aan dat een ondernemer op grond van artikel 31d al de plicht heeft om ten minste eenmaal per jaar schriftelijke informatie te verstrekken aan de OR over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per verschillende groep van de in de onderneming werkzame personen. De OR heeft al het recht om dit onderwerp te bespreken in het overleg met de bestuurder. Kortom, de leden van de D66-fractie vragen wat de meerwaarde is van het voorliggend wetsvoorstel. Zij achten effectievere maatregelen mogelijk om de invloed van de OR op het beloningsbeleid en de beloningsverschillen te versterken. Daarom hebben deze leden een aantal vragen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat leden van de OR een drempel kunnen ervaren om beloningsverschillen ter sprake te brengen, vanwege hun hiërarchische verhouding met de bestuurder. Zij vragen of de regering onderzoek kan overleggen dat deze bewering staaft. Of zijn er andere redenen, waardoor de OR er voor kiest om de informatie die verstrekt wordt over het beloningsbeleid niet te bespreken?
De leden van de D66-fractie vragen tevens, waarom de regering van mening is dat de hiërarchische verhouding tussen de OR-leden en de bestuurder geen belemmering is om in de verplichte bespreking van het beloningsbeleid kritisch te oordelen over de beloning van de bestuurders. Immers, als een OR het nu niet aandurft om het beloningsbeleid te agenderen, waarom zou zij het dan wel durven om kritisch te zijn tijdens de verplichte bespreking?
De leden van de D66-fractie achten de redenering van de Raad van State, dat de positie van de OR zelfs verzwakt kan worden door dit voorstel, niet onaannemelijk. Immers, als het beloningsbeleid is besproken en de OR heeft dit niet ter discussie gesteld, dan kan dat sneller gepercipieerd worden als het instemmen met het beloningsbeleid door de OR, dan wanneer het beloningsbeleid überhaupt niet is besproken. Graag zien de leden van de D66-fractie een reactie van de regering op dit punt.
De leden van de D66-fractie vragen verder, waarom de regering slechts het jaarlijks bespreken van het beloningsbeleid expliciteert, en zij er niet voor kiest om de OR hierin een nadrukkelijker rol te geven. De leden van de D66-fractie zijn met de regering van mening dat de verantwoordelijkheid voor het beloningsbeleid bij de aandeelhouders ligt, maar binnen die verantwoordelijkheidsverdeling zou de regering bijvoorbeeld ook kunnen kiezen voor een adviesrecht voor de OR. Waarom heeft de regering hiervan afgezien?
De redenering dat het beloningsbeleid de bevoegdheid is van de aandeelhouders snijdt naar het oordeel van de leden van de D66-fractie onvoldoende hout, aangezien het adviesrecht van de OR zich ook nu reeds uitstrekt naar zaken die de bevoegdheid zijn van de aandeelhoudersvergadering, zoals de overdracht van zeggenschap over de onderneming of het beëindigen van de onderneming.
De leden van de VVD-fractie willen tot slot de regering vragen hoe het onderhavig voorstel past in de afspraak, zoals opgenomen in het regeerakkoord, om te komen tot een structurele verlaging per 2017 van 2,5 miljard euro (ten opzichte van 2012) van de regeldruk voor bedrijven, professionals en burgers. Hoe past de invoering van het voorstel binnen de afspraak om de regeldruk juist te verminderen?
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
Adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden