Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen, coöperaties, onderlinge waarborgmaatschappijen en stichtingen te verbeteren en daartoe enkele regels inzake bestuur en toezicht voor alle rechtspersonen te uniformeren alsmede enkele specifiek voor stichtingen geldende bepalingen te introduceren;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 9 komt te luiden:
1. Behoudens beperkingen volgens de statuten is het bestuur belast met het besturen van de rechtspersoon.
2. Elke bestuurder draagt verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Tot de taak van een bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de statuten aan een of meer andere bestuurders zijn toebedeeld.
3. Elke bestuurder is tegenover de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. De bestuurders richten zich bij de vervulling van hun taak naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.
4. De statuten kunnen bepalen dat een met name of in functie aangeduide bestuurder meer dan één stem wordt toegekend. Een bestuurder kan niet meer stemmen uitbrengen dan de andere bestuurders tezamen.
5. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en de besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen wordt het besluit genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen, dan wel, indien het een stichting betreft, door het bestuur onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen, tenzij de statuten anders bepalen.
6. De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop in de uitoefening van de taken en bevoegdheden voorlopig wordt voorzien in geval van ontstentenis of belet van elk van de bestuurders. De statuten kunnen deze voorschriften bevatten voor het geval van ontstentenis of belet van een of meer bestuurders. In de statuten kan nader worden bepaald wanneer sprake is van belet. Degene die bij ontstentenis of belet van elk van de bestuurders ingevolge een statutaire regeling is aangewezen tot het verrichten van bestuursdaden, wordt voor wat deze bestuursdaden betreft met een bestuurder gelijkgesteld.
7. De bestuurders hebben als zodanig een raadgevende stem in de algemene vergadering. Indien een besluit van de algemene vergadering buiten vergadering wordt genomen, worden de bestuurders voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.
B
Na artikel 9 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij de statuten kan worden bepaald dat de bestuurstaken worden verdeeld over één of meer niet uitvoerende bestuurders en één of meer uitvoerende bestuurders. De taak om toezicht te houden op de taakuitoefening door bestuurders kan niet door een taakverdeling worden ontnomen aan niet uitvoerende bestuurders. Het voorzitterschap van het bestuur, het doen van voordrachten voor benoeming van een bestuurder en het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders kan niet aan de uitvoerende bestuurder worden toebedeeld. Niet uitvoerende bestuurders zijn natuurlijke personen.
2. Bij of krachtens de statuten kan worden bepaald dat een of meer bestuurders rechtsgeldig kunnen besluiten omtrent zaken die tot zijn respectievelijk hun taak behoren. Bepaling krachtens de statuten geschiedt schriftelijk.
3. Bij de benoeming wordt vermeld of een bestuurder wordt benoemd tot uitvoerende bestuurder of tot niet uitvoerende bestuurder.
4. Het bestuur is te allen tijde bevoegd tot schorsing van een uitvoerende bestuurder.
5. De uitvoerende bestuurders nemen niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders.
6. Een bezoldiging van niet uitvoerende bestuurders wordt vastgesteld door de algemene vergadering. Een bezoldiging van niet uitvoerende bestuurders van een stichting wordt vastgesteld op de wijze die daartoe in de statuten is voorzien.
1. Elke bestuurder is jegens de rechtspersoon voor het geheel aansprakelijk terzake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
2. De aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon rust tevens hoofdelijk op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid van de rechtspersoon daarvan bestuurder is.
3. De rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de rechtspersoon zijn woonplaats heeft, neemt kennis van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de rechtspersoon en de bestuurder, daaronder begrepen de vordering als bedoeld in artikel 9c, waarvan het bedrag onbepaald is of € 25.000 te boven gaat. Dezelfde rechtbank neemt kennis van verzoeken als bedoeld in artikel 671b en artikel 671c van Boek 7 betreffende de in de eerste zin genoemde overeenkomst. De zaken, bedoeld in de eerste en tweede volzin, worden niet behandeld en beslist door de kantonrechter.
4. Een veroordeling tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen de rechtspersoon en de bestuurder kan door de rechter niet worden uitgesproken.
1. In geval van faillissement van een rechtspersoon is iedere bestuurder jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het tekort, zijnde het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
2. Indien het bestuur niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit de artikelen 10 of 394, heeft het zijn taak kennelijk onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Hetzelfde geldt indien de rechtspersoon volledig aansprakelijk vennoot is van een vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap en niet is voldaan aan de verplichtingen uit artikel 15i van Boek 3. Een onbelangrijk verzuim wordt niet in aanmerking genomen. Dit lid is niet van toepassing op een onbezoldigd bestuurder van een vereniging of stichting die niet aan de heffing van de vennootschapsbelasting is onderworpen en op een onbezoldigd bestuurder van een vereniging waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
3. Niet aansprakelijk is de bestuurder die bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden.
4. De rechter kan het bedrag waarvoor de bestuurders aansprakelijk zijn verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de aard en de ernst van de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur, de andere oorzaken van het faillissement, alsmede de wijze waarop dit is afgewikkeld. De rechter kan voorts het bedrag van de aansprakelijkheid van een afzonderlijke bestuurder verminderen indien hem dit bovenmatig voorkomt, gelet op de tijd dat die bestuurder als zodanig in functie is geweest in de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaatsvond.
5. Is de omvang van het tekort nog niet bekend, dan kan de rechter bepalen dat van het tekort tot betaling waarvan hij de bestuurders veroordeelt, een staat wordt opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van de zesde titel van het tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Lid 4 is van overeenkomstige toepassing.
6. De vordering kan slechts worden ingesteld op grond van onbehoorlijke taakvervulling in de periode van drie jaren voorafgaande aan het faillissement. Een aan de bestuurder verleende kwijting staat aan het instellen van de vordering niet in de weg. De bestuurder is niet bevoegd tot verrekening met een vordering op de rechtspersoon.
7. Met een bestuurder wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld degene die het beleid van de rechtspersoon heeft bepaald of mede heeft bepaald, als ware hij bestuurder. De vordering kan niet worden ingesteld tegen een door de rechter benoemde bewindvoerder of een door de ondernemingskamer aangestelde bestuurder als bedoeld in artikel 356, onder c.
8. Dit artikel laat onverlet de bevoegdheid van de curator tot het instellen van een vordering op grond van de overeenkomst met de bestuurder of op grond van artikel 9b.
9. Indien een bestuurder ingevolge dit artikel aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld terzake, kan de curator de door die bestuurder onverplicht verrichte rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is verminderd, ten behoeve van de boedel door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen, indien aannemelijk is dat deze geheel of nagenoeg geheel met het oogmerk van vermindering van dat verhaal zijn verricht. Artikel 45 leden 4 en 5 van Boek 3 is van overeenkomstige toepassing.
10. Indien de boedel ontoereikend is voor het instellen van een rechtsvordering op grond van dit artikel of artikel 9b of voor het instellen van een voorafgaand onderzoek naar de mogelijkheid daartoe, kan de curator Onze Minister van Veiligheid en Justitie verzoeken hem bij wijze van voorschot de benodigde middelen te verschaffen. Onze Minister kan regels stellen voor de beoordeling van de gegrondheid van het verzoek en de grenzen waarbinnen het verzoek kan worden toegewezen. Het verzoek moet de gronden bevatten waarop het berust, alsmede een beredeneerde schatting van de kosten en de omvang van het onderzoek. Het verzoek, voor zover het betreft het instellen van een voorafgaand onderzoek, behoeft de goedkeuring van de rechter-commissaris.
C
Artikel 11 komt te luiden:
1. Tenzij uitvoering is gegeven aan artikel 9a lid 1, kan bij de statuten worden bepaald dat er een raad van commissarissen zal zijn. De raad van commissarissen bestaat uit een of meer natuurlijke personen.
2. De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. De raad van commissarissen staat het bestuur met raad terzijde. De statuten kunnen aanvullende bepalingen bevatten omtrent de taak en de bevoegdheden van de raad van commissarissen en van zijn leden.
3. Tot de taak van een commissaris behoren alle taken van de raad van commissarissen die niet bij of krachtens de statuten aan een of meer andere commissarissen zijn toebedeeld. Elke commissaris draagt verantwoordelijkheid voor het algemene toezicht op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.
4. Elke commissaris is jegens de rechtspersoon gehouden tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. De commissarissen richten zich bij de vervulling van hun taak naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.
5. De statuten kunnen bepalen dat een met name of in functie aangeduide commissaris meer dan één stem wordt toegekend. Een commissaris kan niet meer stemmen uitbrengen dan de andere commissarissen tezamen.
6. Een commissaris neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Wanneer de raad van commissarissen hierdoor geen besluit kan nemen, wordt het besluit genomen door de algemene vergadering, tenzij de statuten anders bepalen, dan wel, indien het een stichting betreft, door de raad van commissarissen onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen, tenzij de statuten anders bepalen.
7. De statuten bevatten voorschriften omtrent de wijze waarop in de uitoefening van de taken en bevoegdheden voorlopig wordt voorzien in geval van ontstentenis of belet van elk van de commissarissen. De statuten kunnen deze voorschriften bevatten voor het geval van ontstentenis of belet van een of meer commissarissen. In de statuten kan nader worden bepaald wanneer sprake is van belet.
8. Tenzij de statuten anders bepalen, is de raad van commissarissen bevoegd iedere bestuurder te allen tijde te schorsen. De schorsing kan te allen tijde worden opgeheven door het orgaan dat of de persoon die bevoegd is tot benoeming.
9. De commissarissen hebben als zodanig een raadgevende stem in de algemene vergadering. Indien een besluit van de algemene vergadering buiten vergadering wordt genomen, worden de commissarissen voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen.
10. Bij een aanbeveling of voordracht tot benoeming van een commissaris worden van de kandidaat meegedeeld zijn leeftijd, zijn beroep, de betrekkingen die hij bekleedt of heeft bekleed voor zover die van belang zijn in verband met de vervulling van de taak van een commissaris, en, in geval van een kapitaalvennootschap, het bedrag van de door hem gehouden aandelen in het kapitaal van de vennootschap. Tevens wordt vermeld aan welke rechtspersonen hij reeds als commissaris is verbonden; indien zich daaronder rechtspersonen bevinden die tot een zelfde groep behoren, kan met de aanduiding van de groep worden volstaan. De aanbeveling en de voordracht tot benoeming of herbenoeming worden gemotiveerd. Bij herbenoeming wordt rekening gehouden met de wijze waarop de kandidaat zijn taak als commissaris heeft vervuld.
11. Een bezoldiging van commissarissen wordt vastgesteld door de algemene vergadering. Een bezoldiging van commissarissen van een stichting wordt vastgesteld op de wijze die daartoe in de statuten is voorzien.
D
Na artikel 11 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. Het bestuur verschaft de raad van commissarissen tijdig de voor de uitoefening van diens taak noodzakelijke gegevens.
2. Het bestuur stelt ten minste een keer per jaar de raad van commissarissen schriftelijk op de hoogte van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, van de algemene en financiële risico’s en van de gebruikte beheers- en controlesystemen.
1. Elke commissaris is jegens de rechtspersoon voor het geheel aansprakelijk terzake van onbehoorlijke vervulling van de taak van de raad van commissarissen, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijke taakvervulling af te wenden.
2. Het in artikel 9b leden 3 en 4 bepaalde ten aanzien van bestuurders is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van commissarissen.
E
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt aan het slot een zin toegevoegd, luidende: Indien de voordracht één kandidaat voor een te vervullen plaats bevat, heeft een besluit over de voordracht tot gevolg dat de kandidaat is benoemd, tenzij het bindende karakter aan de voordracht wordt ontnomen.
2. In het zesde lid komt de laatste volzin te vervallen.
F
Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid komen te vervallen.
G
Artikel 47 komt te luiden:
H
Artikel 50a komt te luiden:
I
In artikel 53a, eerste lid, wordt «met uitzondering van de artikelen 26 lid 3 en 44 lid 2» vervangen door: met uitzondering van de artikelen 26 lid 3 en 44.
J
De artikelen 57 en 57a komen te vervallen.
K
Artikel 63f wordt als volgt gewijzigd:
In het vijfde lid wordt «artikel 57a lid 2» vervangen door: artikel 11 lid 10.
L
Na artikel 63j wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 63f lid 1 kan toepassing worden gegeven aan artikel 9a. In dat geval is het bepaalde ten aanzien van de raad van commissarissen onderscheidenlijk de commissarissen in artikel 63f leden 2 tot en met 11 en artikelen 63g tot met 63i van overeenkomstige toepassing op de niet uitvoerende bestuurders.
2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 9a vereisen de besluiten in de zin van artikel 63j lid 1 de goedkeuring van de meerderheid van de niet uitvoerende bestuurders. Het ontbreken van de goedkeuring tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of de bestuurders niet aan.
M
In artikel 93, vierde lid, wordt «de artikelen 9 en 138» vervangen door: de artikelen 9b en 9c.
N
Artikel 117 wordt als volgt gewijzigd:
Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid.
O
Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste, tweede, vijfde en zesde lid vervallen onder vernummering van het derde en vierde lid tot eerste en tweede lid.
P
Artikel 129a komt te vervallen.
Q
Artikel 131 komt te vervallen.
R
In artikel 132, eerste lid, wordt «artikel 129a» vervangen door: artikel 9a.
S
Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de laatste volzin te vervallen.
2. Het derde en vierde lid komen te vervallen.
T
In artikel 135, achtste lid, wordt «artikel 129a» vervangen door: artikel 9a.
U
Artikel 138 komt te vervallen.
V
Artikel 140 komt te vervallen.
W
Artikel 141 komt te vervallen.
X
Artikel 142, derde lid, komt te vervallen.
Y
Artikel 144, tweede lid, komt te luiden:
2. Artikel 134 lid 2 is van overeenkomstige toepassing.
Z
Artikel 145 komt te vervallen.
AA
Artikel 147 komt te vervallen.
BB
Artikel 149 komt te vervallen.
CC
Artikel 151 komt te vervallen.
DD
In artikel 155, eerste lid, aanhef, en in artikel 155a, eerste lid, aanhef, wordt «In afwijking van artikel 154 geldt artikel 162 niet voor een vennootschap waarin» telkens vervangen door: In afwijking van artikel 154 gelden de artikelen 162 en 164a lid 2 niet voor een vennootschap waarin.
EE
Artikel 164a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste, tweede en vierde lid wordt «artikel 129a» telkens vervangen door: artikel 9a.
2. In het derde lid wordt «artikel 129a lid 3» vervangen door: artikel 9a lid 2.
FF
In artikel 203, vierde lid, wordt «de artikelen 9 en 248» vervangen door: de artikelen 9b en 9c.
GG
In artikel 207, derde lid, wordt «Artikel 248 lid 5» vervangen door: Artikel 9c lid 5.
HH
In artikel 216, derde lid, wordt «Artikel 248 lid 5» vervangen door: Artikel 9c lid 5.
II
Artikel 227 wordt als volgt gewijzigd:
Het zevende lid vervalt onder vernummering van het achtste lid tot zevende lid.
JJ
In artikel 238, tweede lid, komt de laatste volzin te vervallen.
KK
Artikel 239 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste, tweede, vijfde en zesde lid vervallen onder vernummering van het derde en vierde lid tot eerste en tweede lid.
LL
Artikel 239a komt te vervallen.
MM
Artikel 241 komt te vervallen.
NN
In artikel 242, eerste lid, wordt «artikel 239a» vervangen door: artikel 9a.
OO
Artikel 244 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt de laatste volzin te vervallen.
2. Het derde en vierde lid komen te vervallen.
PP
Artikel 248 komt te vervallen.
Artikel 250 komt te vervallen.
RR
Artikel 251 komt te vervallen.
SS
Artikel 252, derde en vierde lid, komen te vervallen.
TT
Artikel 254, tweede lid, komt te luiden:
2. Het tweede lid van artikel 244 is van overeenkomstige toepassing.
UU
Artikel 255 komt te vervallen.
VV
Artikel 257 komt te vervallen.
WW
Artikel 259 komt te vervallen.
XX
Artikel 261 komt te vervallen.
YY
In artikel 265, eerste lid, aanhef, en in artikel 265a, eerste lid, aanhef, wordt «In afwijking van artikel 264 geldt artikel 272 niet voor een vennootschap waarin» telkens vervangen door: In afwijking van artikel 264 gelden de artikelen 272 en 274a lid 2 niet voor een vennootschap waarin.
ZZ
Artikel 274a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 239a» telkens vervangen door: artikel 9a.
2. In het derde lid wordt «artikel 239a lid 3» vervangen door: artikel 9a lid 2.
3. In het vierde lid wordt «artikel 239a lid 1» vervangen door: artikel 9a.
AAA
Artikel 286, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. de wijze van benoeming en ontslag van bestuurders en, indien er een raad van commissarissen wordt ingesteld, de wijze van benoeming en ontslag van commissarissen;
BBB
Artikel 291 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid komen te vervallen.
CCC
Artikel 298 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een bestuurder kan op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie door de rechtbank worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen, wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld of wegens het niet of niet behoorlijk voldoen aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank ingevolge artikel 297 gegeven bevel.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Een door de rechtbank ontslagen bestuurder kan gedurende vijf jaar na het ontslag geen bestuurder of commissaris van een stichting worden.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Het in de voorgaande leden bepaalde is van overeenkomstige toepassing op commissarissen.
DDD
Artikel 300a komt te luiden:
EEE
In artikel 346, tweede lid, wordt «artikel 129a of 239a» vervangen door: artikel 9a.
Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 121, eerste lid, wordt «de artikelen 138 en 149 van Boek 2» vervangen door: de artikelen 9c en 11c van Boek 2.
De Faillissementswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 43, zesde lid, wordt «Artikel 138, tiende lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: Artikel 9c, tiende lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
B
In artikel 212m, derde lid, onder c, wordt «de termijnen, vermeld in de artikelen 138, zesde lid, en 248, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aanvangen» vervangen door: de termijn, vermeld in artikel 9c, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aanvangt.
C
In artikel 213f, derde lid, onder c, wordt «de termijnen, vermeld in de artikelen 138, zesde lid, en 248, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aanvangen» vervangen door: de termijn, vermeld in artikel 9c, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aanvangt.
D
In artikel 249, eerste lid, onder 1, wordt «de artikelen 138, zesde lid, en 248, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 9c, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
De Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, eerste lid, wordt «de artikelen 9, 216, derde lid, en 248 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: de artikelen 9, 9b, 9c en 216, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
B
In artikel 6 wordt «de artikelen 249, 260 en 261 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: de artikelen 249 en 260 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet controle op rechtspersonen wordt «de artikelen 138, tiende lid, 50a, 53a, 248, tiende lid en 300a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: de artikelen 9c, tiende lid, en 11c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel V.2, zevende lid, van de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht komt te vervallen.
In artikel 12 van de Uitvoeringswet verordening Europese vennootschap wordt «artikel 134, vierde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 9, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 3:19, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht wordt «de artikelen 140, onderscheidenlijk 250, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 11 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 104, tweede lid, van de Pensioenwet wordt «Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Artikelen 9 en 9b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 110, tweede lid, wordt «artikel 129a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 9a, eerste, tweede en vijfde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
B
In artikel 110a, tweede lid, wordt «Artikel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Artikelen 9 en 9b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 20, eerste lid, van de Wet op de loonvorming wordt «het in de artikelen 131 en 241 van Boek 2 (Rechtspersonen) van het Burgerlijk Wetboek bepaalde» vervangen door: het in de artikelen 9b, derde lid, en 11b, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 24, zesde lid, komt te luiden:
6. De artikelen 43 leden 2 tot en met 6, 44, 291, 293 en 294 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing.
B
Artikel 25, zevende lid, komt te vervallen.
C
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
In het elfde lid vervalt onderdeel a alsmede de aanduiding «:» in de aanhef en de aanduiding «b.» voor onderdeel b.
D
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de eerste en tweede volzin.
2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot derde lid.
E
Artikel 32 komt te vervallen.
F
In artikel 59, derde lid, onder d, wordt «artikel 31, vierde lid» vervangen door: artikel 31, derde lid.
In artikel 11, tweede lid, onder c, van de Elektriciteitswet 1998 wordt «artikel 129, derde lid, of artikel 239, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 129, eerste lid, of artikel 239, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In artikel 3, tweede lid, onder c, van de Gaswet wordt «artikel 129, derde lid, of artikel 239, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» vervangen door: artikel 129, eerste lid, of artikel 239, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
1. De artikelen 29, eerste lid, 74, 79 en 80 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De rechtspersoon brengt bij de eerstvolgende statutenwijziging na inwerkingtreding van deze wet de statuten in overeenstemming met artikel 9 lid 6 en artikel 11 lid 7 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
A
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 maart 2016 ingediende voorstel van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het voortzetten van het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling van de zetels van het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen (34 435), tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
1. In artikel I, onderdeel A, wordt in artikel 166, tweede lid, onder b, «de artikelen 142, 158 leden 3 tot en met 6 en lid 9, en artikel 159» vervangen door: de artikelen 11 lid 10, 142, 158 leden 3 tot en met 6 en lid 9, en artikel 159.
2. In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 276, tweede lid, onder b, «de artikelen 252 lid 1 tot en met 3, 268 leden 3 tot en met 6 en lid 9, en artikel 269» vervangen door: de artikelen 11 lid 10, 252, 268 leden 3 tot en met 6 en lid 9, en artikel 269.
B
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen op voorzetting van een onderneming of van een doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen (Wet continuïteit ondernemingen I) (34 218), tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel A, van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel B, van deze wet, wordt artikel I, onderdeel B, van deze wet als volgt gewijzigd:
In artikel 9c, eerste lid, wordt aan het slot toegevoegd:
Indien sprake is geweest van een aanwijzing van een beoogd curator als bedoeld in artikel 363 van de Faillissementswet, en tijdens de periode dat die aanwijzing duurde of in het faillissement dat daarop is gevolgd, blijkt dat de bestuurder bij zijn verzoek om die aanwijzing onjuiste informatie heeft verschaft over de meerwaarde van de voorbereiding van het faillissement met het oogmerk het voorbereidingstraject op oneigenlijke gronden te gebruiken, heeft hij zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2015 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de aanwijzing door de rechtbank van een beoogd curator ter bevordering van de afwikkeling van een eventueel faillissement en vergroting van de kansen op voorzetting van een onderneming of van een doorstart van rendabele bedrijfsonderdelen (Wet continuïteit ondernemingen I) (34 218), tot wet is of wordt verheven, en artikel II, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan I, onderdeel B van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
Artikel II, onderdeel A, komt te luiden:
In artikel 9c lid 1 wordt aan het slot toegevoegd: Indien sprake is geweest van een aanwijzing van een beoogd curator als bedoeld in artikel 363 van de Faillissementswet, en tijdens de periode dat die aanwijzing duurde of in het faillissement dat daarop is gevolgd, blijkt dat de bestuurder bij zijn verzoek om die aanwijzing onjuiste informatie heeft verschaft over de meerwaarde van de voorbereiding van het faillissement met het oogmerk het voorbereidingstraject op oneigenlijke gronden te gebruiken, heeft hij zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,