Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 29 januari 2016 en het nader rapport d.d. 24 mei 2016, aangeboden aan de Koning door de Minister van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 23 december 2015, no. 2015002308, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter implementatie van richtlijn nr. 2014/92/EU van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PbEU 2014, L 257) (Implementatiewet toegang basisbetaalrekening), met memorie van toelichting.
Het voorstel strekt tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2014/92/EU (de richtlijn).2
De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht aanvulling van het voorstel aangewezen, omdat de implementatie op onderdelen niet volledig is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 23 december 2015, no. 2015002308, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 januari 2016, no. W06.15.0465/III, bied ik U hierbij aan.
Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.
Artikel 7 van de richtlijn verplicht de lidstaten te verzekeren dat consumenten toegang hebben tot ten minste één vergelijkingswebsite waarmee die consumenten de vergoedingen voor diensten van betalingsdienstaanbieders kunnen vergelijken. Vergelijkingswebsites kunnen volgens dit artikel door private ondernemers of door overheidsinstanties worden beheerd. Dit artikel stelt ook een aantal voorwaarden waaraan deze websites moeten voldoen, zoals gelijke behandeling van betalingsdienstaanbieders in de zoekresultaten, het hanteren van objectieve vergelijkingscriteria, het vermelden wie de eigenaren van die vergelijkingswebsites zijn en het bieden van een doeltreffende procedure om onjuiste informatie over gepubliceerde vergoedingen te melden.
Volgens de toelichting zal de vormgeving van deze website en het beheer ervan nader worden uitgewerkt, maar vergt dit geen wijziging van de Wft omdat het «feitelijk handelen» betreft.3
De Afdeling merkt op dat de in artikel 7 van de richtlijn gestelde voorwaarden waaraan vergelijkingswebsites in de zin van de richtlijn dienen te voldoen, zonder implementatie niet automatisch in de Nederlandse rechtsorde kunnen worden gehandhaafd.4 Dat is te meer van belang omdat de richtlijn in artikel 21 voorschrijft dat bevoegde autoriteiten moeten worden aangewezen die moeten beschikken over de nodige toezichts- en handhavingsbevoegdheden. Voorts schrijft artikel 26 van de richtlijn voor dat de lidstaten regels vaststellen voor sancties op overtredingen van de geïmplementeerde richtlijnbepalingen. Deze bepalingen hebben voor zover het gaat om vergelijkingswebsites geen feitelijke betekenis als artikel 7 niet is geïmplementeerd.
Gelet op het vorenstaande adviseert de Afdeling alsnog te voorzien in implementatie van artikel 7 van de richtlijn.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft ook de vergelijkingswebsite een plaats gekregen in het wetsvoorstel (zie het voorgestelde artikel 4:71j). Daarbij is gekozen voor een constructie waarin de Minister van Financiën zorg draagt dat consumenten toegang hebben tot een website waarop zij de vergoedingen die betalingsdienstaanbieders in rekening brengen voor hun diensten, kunnen vergelijken. Deze constructie doet het meeste recht aan de wijze waarop in Nederland uitvoering zal worden gegeven aan artikel 7 van de richtlijn, namelijk door voor het feitelijke beheer van de website de samenwerking aan te gaan met een private partij. Het streven is er op gericht om daarvoor samen te werken met een organisatie die zich de behartiging van consumentenbelangen ten doel stelt en die zelf ook al ervaring heeft met het in de vorm van een vergelijkingswebsite aanbieden van informatie aan consumenten.
Het feitelijke beheer van de website zal zoveel mogelijk aan de betrokken private partij worden overgelaten. De Minister van Financiën houdt evenwel de eindverantwoordelijkheid dat de website aan de eisen uit artikel 7 voldoet en daaraan ook blijft voldoen. Indien nodig kan aan die eindverantwoordelijkheid invulling worden gegeven door bepaalde afspraken schriftelijk vast te leggen in de vorm van een overeenkomst of convenant. Het is niet nodig om daartoe ook algemeen verbindende voorschriften vast te stellen, op de naleving waarvan door de toezichthouder kan worden toegezien. Ook de richtlijn verplicht daar niet toe. De richtlijn draagt de lidstaten op om ervoor te zorgen dat er in elke lidstaat ten minste één vergelijkingswebsite bestaat, en niet om het aanbieden van een of meer vergelijkingswebsites als zodanig te reguleren.
Een belangrijk element van de richtlijn is dat alle consumenten die legaal op het grondgebied van de EU verblijven toegang moeten hebben tot een basisbetaalrekening (artikelen 15 en 16 van de richtlijn). Aan die toegang worden verschillende eisen gesteld. In het bijzonder wijst de Afdeling erop, dat niet enkel internetbetaalrekeningen beschikbaar mogen zijn als basisbetaalrekening, dat bij de toegang niet mag worden gediscrimineerd op basis van nationaliteit, woonplaats en de gronden van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,5 en dat een basisbetaalrekening ook beschikbaar moet zijn voor consumenten zonder vast adres.
In de voorgestelde paragraaf 4.3.1.8 Wft heeft op vorengenoemde punten geen uitdrukkelijke implementatie plaatsgevonden. De toelichting vermeldt slechts dat wat betreft het verbod op discriminatie op basis van nationaliteit wordt uitgegaan van de Algemene wet gelijke behandeling.6 Naar het oordeel van de Afdeling zijn daarmee de genoemde bepalingen niet volledig geïmplementeerd.
De Afdeling adviseert het voorstel in het bijzonder op vorengenoemde punten aan te vullen zodat de volledige implementatie van de artikelen 15 en 16 van de richtlijn wordt verzekerd.
De Afdeling adviseert het wetsvoorstel op een aantal punten aan te vullen om volledige implementatie van de artikelen 15 en 16 van de richtlijn te verzekeren. Dit advies wordt gevolgd en het wetsvoorstel is aldus aangevuld.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele en technische wijzigingen in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aan te brengen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
− De tekst van artikel 4:71g, tweede lid, onder d, afstemmen op de toelichting(onder «Specifiek bijkomende gevallen»); in het artikel wordt van «twee jaar» gesproken en in de toelichting van «een jaar».
− In artikel 4:71g, tweede lid, onder e, Wft «het vierde lid» vervangen door: het derde lid.
− In artikel 4:71i, eerste lid, onder f, Wft, gelet op artikel 19, tweede lid, onder a, van de richtlijn, na «de basisbetaalrekening» invoegen: opzettelijk.