Vastgesteld 22 juni 2016
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben hierover enkele vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden zijn blij dat de regering met dit wetsvoorstel onvolkomenheden repareert. Deze leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding van dit wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Hebben deze leden het goed begrepen dat er met dit wetsvoorstel geen inhoudelijk nieuw beleid wordt voorgesteld, maar dat het vooral reparatiewetgeving betreft?
Kan de regering nader toelichten wat de precieze achtergrond is van deze reparatiewetgeving en om welke knelpunten het gaat?
Kan nader worden aangegeven waarom de bepalingen die betrekking hebben op het recht en de hoogte van de kinderopvangtoeslagaangepast dienen te worden aangepast? Waarom is er behoefte aan meer flexibiliteit, zo vragen deze leden?
Is het mogelijk om de voorgestelde aanpassingen meer schematisch uiteen te zetten, zodat duidelijk wordt welke reparaties noodzakelijk zijn in verband met de samenloop van diverse wetten op het terrein van kinderopvang?
De leden van de CDA-fractie missen een toelichting op de financiële gevolgen van dit wetsvoorstel. Kan de regering aangeven of er nog financiële consequenties zijn verbonden aan dit wetsvoorstel?
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog een aanvullend punt als het gaat om de duidelijkheid van de wetgeving.
De leden van de SGP-fractie constateren dat enige onduidelijkheid lijkt te bestaan inzake de termijn gedurende welke onbemiddelde gastoudervoorzieningen geregistreerd mogen blijven staan en, hieraan verbonden, na welke termijn gemeenten dus opnieuw leges kunnen heffen wanneer een voorziening weer actief is. Deze leden begrijpen dat veel gemeenten hiervoor termijn tussen 1 en vier maanden hanteren, maar dat de beoordeling van de beëindiging van de aansluiting van een gastoudervoorziening niet wettelijk is omschreven. Deze leden vragen in hoeverre het primair aan de gastouders en het gastouderbureau is om te bepalen of redelijkerwijs nog van aansluiting gesproken kan worden wanneer een wettelijke regeling ontbreekt. Gezien het feit dat gemeenten boetes kunnen opleggen, zouden zij het verstandig vinden als het wettelijk kader meer duidelijkheid biedt. Zij merken overigens op dat artikel 1.47 Wet kinderopvang ten onrechte lijkt te ontbreken in de beweegreden van het Besluit registers kinderopvang.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen B, onder 1, 3, en 4, en R
In de memorie van toelichting lezen de leden van de PvdA-fractie dat de Belastingdienst/Toeslagen reeds in voorgaande jaren geen onderscheid gemaakt tussen de eigenrisicodrager voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en de eigenrisicodrager voor de Ziektewet. Kan de regering nader toelichten in welke jaren vanaf 2006 deze omissie niet naar voren is gekomen? Kan ook nader toegelicht worden in welke jaren de Belastingdienst/Toeslagen wel een onderscheid heeft gemaakt tussen de twee eigenrisicodragers? Welke gevolgen heeft dit gehad? Kan de regering ook nader toelichten of deze wijziging puur technisch is en geen uitvoerende gevolgen heeft omdat hier in de praktijk al naar gehandeld wordt?
Artikel I, onderdeel C
De leden van de VVD-fractie constateren dat de regering voorstelt om het mogelijk te maken dat de kinderopvangtoeslag ook gelijk kan zijn aan 33,3% van de kosten van kinderopvang. Kan de regering deze keuze explicieter onderbouwen dan nu in de memorie van toelichting gebeurt? Wat beoogt deze wijziging precies en waarom is hier nu voor gekozen?
Artikel I, onderdeel I
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering voornemens is om het eerste lid van artikel 1.81 en 2.28a te laten vervallen. Deze leden zijn het met de regering eens dat overtredingen op passende wijze moeten worden gehandhaafd en als blijkt dat maatregelen niet correct en niet proportioneel zijn dat ze dan eventueel gewijzigd moeten worden. Kan de regering echter uitleggen om wat voor situaties het hier gaat? Wat betekenen deze aanpassingen voor gevallen zoals recentelijk in het nieuws zijn gekomen, waarbij de toezichthouder steeds vele kleine overtredingen constateerde maar door de geraffineerdheid van de overtreder het bij kleine geconstateerde overtredingen bleef? Welke sanctiemiddelen zijn er als de wet gewijzigd is als maatregelen als gevolg van overtredingen zich blijven opstapelen? Als openbaarmaking niet meer aan de orde is, welke sanctiemiddelen heeft het college dan nog wel als blijkt dat opgelegde maatregelen niet worden opgevolgd? Als een bevel niet binnen zeven dagen is opgevolgd, wat gebeurt er dan? Zou openbaarmaking dan eventueel wel overwogen kunnen worden?
Artikel I, onderdeel K
De leden van de PvdA-fractie zouden graag een uiteenzetting willen hebben van bevoegdheden en verschillen tussen cliëntenraden en oudercommissies in peuterspeelzalen. Welke voordelen kleven er aan een oudercommissie ten opzichte van een cliëntenraad? Ter verduidelijking vragen de leden zich af of met het repareren van deze omissie er verplicht bij alle peuterspeelzalen oudercommissies ingesteld moeten worden.
Artikel III
De leden van de VVD- en CDA-fractie zouden ook graag willen weten of het klopt dat het wetsvoorstel op 1 januari 2017 in werking dient te treden. Wat als de gewenste inwerkingtredingsdatum niet wordt gehaald? Welke gevolgen heeft dat voor het Besluit kinderopvangtoeslag 2017?
De voorzitter van de commissie, Van der Burg
De griffier van de commissie, Post