Ontvangen 27 januari 2017
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Artikel III wordt als volgt gewijzigd:
A
Het tweede en derde lid komen als volgt te luiden:
2. Tot het moment waarop krachtens het derde lid ten hoogste veertien vergunningen tot het exploiteren van een speelcasino zijn verleend en in werking zijn getreden, geldt de Beschikking casinospelen 1996 als vergunning als bedoeld in artikel 27h van de Wet op de kansspelen, zoals dat ingevolge artikel I komt te luiden, voor het exploiteren van veertien speelcasino’s.
3. De raad van bestuur, bedoeld in artikel 33a van de Wet op de kansspelen, verleent onverwijld na de privatisering van de houder van de Beschikking casinospelen 1996 aan de geprivatiseerde rechtspersonen ten hoogste veertien vergunningen tot het exploiteren van een speelcasino, waarvan tien vergunningen worden verleend aan één van deze rechtspersonen. Op het moment van inwerkingtreding van de krachtens de vorige volzin verleende vergunningen vervalt de Beschikking casinospelen 1996.
B
Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voorts kan daarbij worden bepaald dat in artikel 27j, eerste lid, onder d, van de Wet op de kansspelen zoals dat ingevolge artikel I komt te luiden, voor «veiling» ook gelezen kan worden: verdelingsprocedure.
Deze nota van wijziging bevat enkele technische verbeteringen van artikel III, dat van toepassing is op de eerste ronde van verlening van de zestien vergunningen voor het exploiteren van speelcasino’s, direct na inwerkingtreding van de wet. Bijzonder aan deze eerste vergunningverleningen is dat deze, voor zover het veertien vergunningen betreft, gepaard gaat met de verkoop van de onderneming Holland Casino. Deze nota van wijziging wordt mede namens de Staatssecretaris van Financiën ingediend.
A
Met de wijzigingen van het tweede en derde lid wordt zeker gesteld dat de eerbiedigende werking van de Beschikking casinospelen 1996 voor alle (veertien) bestaande speelcasino’s die bij de privatisering zijn betrokken pas eindigt op het moment dat er onder het nieuwe regime (ten hoogste) veertien vergunningen zijn verleend en in werking zijn getreden. Overigens geldt dat indien het nodig zou zijn om, ter voorbereiding op de privatisering, een gedeelte van de vestigingen Holland Casino onder te brengen in een of meer aparte rechtspersonen (dochtermaatschappijen), de eerbiedigende werking van de Beschikking casinospelen 1996 zich op grond van het tweede lid ook uitstrekt tot deze rechtspersonen.
Het derde lid bepaalt dat «onverwijld» na de privatisering van de houder van de Beschikking casinospelen 1996 veertien vergunningen -onder het nieuwe regime- aan de geprivatiseerde rechtspersonen worden verleend en dat tien daarvan aan één van deze rechtspersonen worden verleend. Daarmee is niet gezegd dat deze veertien vergunningen noodzakelijkerwijs op hetzelfde moment worden verleend. De gewijzigde artikelleden houden er ook rekening mee dat de privatisering van de houder van de Beschikking casinospelen 1996 verschillende rechtshandelingen kan omvatten die niet op hetzelfde moment plaatsvinden. Zo kan bijvoorbeeld worden besloten om eerst de vier af te splitsen vestigingen van Holland Casino te verkopen voordat tot verkoop van de tien overgebleven vestigingen wordt overgegaan. In zo’n geval kunnen na privatisering van die vier vestigingen vier vergunningen tot exploitatie van een speelcasino worden verleend. Verlening van de overige tien vergunningen vindt dan plaats na verkoop van de resterende tien vestigingen. Voor de inwerkingtreding van vergunningsbeschikkingen geldt het volgende. Ingevolge artikel 27i, vierde lid, van de Wet op de kansspelen zoals dat ingevolge artikel I van het wetsvoorstel komt te luiden, kan een beschikking omtrent vergunningverlening niet in werking kan treden voordat op een daartegen ingesteld verzoek om een voorlopige voorziening is beslist. Deze bepaling beoogt de effectieve rechtsbescherming rond de schaarse speelcasinovergunningen te dienen en voorkomt dat een onomkeerbare situatie ontstaat nog voor de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
B
Het vijfde lid biedt de mogelijkheid om met betrekking tot de verlening van de eerste zestien vergunningen, vanwege de samenloop met het verkoopproces, bij ministeriële regeling (van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Financiën) eenmalig een afwijkende procedure vast te stellen voor de verdeling van de schaarse vergunningen dan de veiling waarvan artikel 27i, eerste lid, van de Wet op de kansspelen zoals dat ingevolge artikel I komt te luiden uitgaat. Een verdelingsprocedure is nodig omdat het om schaarse vergunningen gaat. Het vijfde lid biedt nu wel de grondslag om af te wijken van de procedure van artikel 27i, maar niet om af te wijken van de afwijzingsgronden van artikel 27j van de Wet op de kansspelen zoals dat ingevolge artikel I komt te luiden. In artikel 27j, eerste lid, onder d, staat dat de vergunningaanvraag wordt afgewezen «indien de uitkomst van de veiling (...) daartoe aanleiding geeft», terwijl in de afwijkende procedure geen veiling in de zin van artikel 27i, eerste lid, hoeft te worden georganiseerd, maar ook een andere verdelingsprocedure kan worden vaststeld, mits uiteraard de uiteindelijke vergunningverlening én de afwijzing van de (resterende) aanvragen door de kansspelautoriteit geschiedt. In verband daarmee wordt het vijfde lid aangevuld met een bepaling dat in de ministeriële regeling kan worden bepaald dat in artikel 27j, eerste lid, onder d, voor «veiling» gelezen kan worden: verdelingsprocedure.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok