Ontvangen 19 september 2016
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de fracties van de VVD, de PvdA, de SP, het CDA en de PVV. Ik zal de vragen beantwoorden in de volgorde waarin zij zijn gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen welke bankrekeningen niet vatbaar zijn voor beslag krachtens het recht van de lidstaat waar het beslag wordt aangehouden. Tevens wordt gevraagd hoe de regering het risico taxeert dat deze uitzondering het doel en de strekking van de verordening te zeer uitholt.
Artikel 2, lid 3, van Verordening (EU) Nr. 655/2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (PbEU 2014, L 189) (hierna: de verordening) bepaalt dat deze niet van toepassing is op bankrekeningen die niet vatbaar zijn voor beslag krachtens het recht van de lidstaat waar de rekening is aangehouden. Deze bepaling is opgenomen omdat de lidstaten elk een eigen regeling kennen inzake de goederen waarop beslag mogelijk is. Voor Nederland geldt dat er geen beslag kan worden gelegd op goederen bestemd voor de openbare dienst (zie artikel 703 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)); Nederland acht het onwenselijk om de uitvoering van publieke taken te laten doorkruisen door een beslag. Andere landen kennen andere uitzonderingen, zoals rekeningen bij bepaalde (centrale) banken die worden uitgesloten van beslaglegging. De redenen van de lidstaten voor een uitzondering op het nationale beslagrecht gelden ook voor een beslag van Europese herkomst. Bij het Europese bankbeslag zijn deze nationale uitzonderingen daarom in stand gelaten. Vrees voor uitholling van het doel en de strekking van de verordening is er niet, omdat de verordening geen ruimte biedt om bankrekeningen speciaal voor het Europees bankbeslag uit te zonderen. Alleen bankrekeningen waarop op grond van nationaal recht geen beslag kan worden gelegd, zijn uitgezonderd.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze kan worden vastgesteld dat een derde partij namens de schuldenaar een bankrekening aanhoudt. Ook vragen zij wie dit op basis van welk bewijs dient vast te stellen.
Het verzoek om een Europees bevel tot conservatoir beslag (hierna: beslagbevel) wordt gedaan door de schuldeiser. Op grond van artikel 8 van de verordening moet de schuldeiser in het verzoek het nummer (zoals het IBAN- of BIC-nummer) vermelden aan de hand waarvan kan worden bepaald bij welke bank de schuldenaar een of meer rekeningen aanhoudt en, indien beschikbaar, de vermelding op welke rekeningen die de schuldenaar bij die bank aanhoudt beslag moet worden gelegd. Het is dus aan de schuldeiser om aan te geven welke bankrekening(en) moet(en) worden beslagen. Heeft het gerecht een beslagbevel afgegeven, dan zal de bank dit vervolgens ten uitvoer leggen overeenkomstig artikel 24 van de verordening. In dit artikel is bepaald dat indien het bankrekeningnummer niet is vermeld op het beslagbevel, de bank vaststelt welke rekeningen de schuldenaar bij de bank aanhoudt. Kan de bank niet met zekerheid vaststellen dat het een rekening van de schuldenaar betreft, dan wordt geen uitvoering gegeven aan het bevel. Artikel 24, lid 7, van de verordening geeft daarnaast nog een specifieke regeling voor het geval een schuldenaar meerdere rekeningen aanhoudt bij dezelfde bank. Het artikel bepaalt in dat geval de volgorde van uitvoering van het beslagbevel, waarbij eerst beslag moet worden gelegd op spaarrekeningen en vervolgens lopende rekeningen die uitsluitend op naam van de schuldenaar staan.
De leden van de CDA-fractie vragen of gegarandeerd is dat echtscheidingszaken (en daarmee vorderingen op grond van het huwelijksvermogensrecht) zijn uitgesloten van toepassing van de verordening. Ook vragen zij of de regering de zorg (h)erkent dat vooral in Oost-Europese landen het burgerlijk recht op dit punt anders kan worden toegepast en uitgelegd dan in Nederland.
Artikel 2 van de verordening bepaalt het toepassingsgebied van de verordening. De verordening geldt alleen als er sprake is van geldelijke vorderingen in burgerlijke en handelszaken in grensoverschrijdend verband. Uitgezonderd van het toepassingsgebied zijn op grond van artikel 2, lid, 2 onder meer het huwelijksvermogensrecht en het vermogensrecht inzake relatievormen waaraan volgens het hierop toepasselijke recht gevolgen worden verbonden welke vergelijkbaar zijn met die van het huwelijk. Vorderingen op grond van het huwelijksvermogensrecht zijn dus uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening. Dit criterium wordt ook in andere verordeningen gebruikt, zoals Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (ook wel «Verordening Brussel I» genoemd). Hierdoor is er al een jarenlange ervaring met de toepassing van het criterium. De bevoegde rechter die op grond van artikel 17, lid 1, van de verordening moet toetsen of aan de in de verordening gestelde voorwaarden en vereisten is voldaan, zal een vordering afwijzen die volgens hem buiten het toepassingsgebied van de verordening valt. Overigens is het zo dat uit echtscheidingszaken niet alleen vorderingen op grond van het huwelijksvermogensrecht kunnen voortvloeien, maar ook bijvoorbeeld onderhoudsverplichtingen (zoals kinder- en partneralimentatie). Deze onderhoudsverplichtingen vallen wel onder het toepassingsgebied van de verordening.
De leden van de VVD-fractie vragen om nader in te gaan op de criteria die zullen worden gebruikt door een gerecht om te komen tot de conclusie dat het geleverde bewijsmateriaal voldoende is voor het afgeven van een beslagbevel. Zij vragen of wordt ingezet op het toepassen van gelijke criteria voor gelijke situaties door de verschillende nationale gerechten en zo ja, op welke wijze. Het is volgens de aan het woord zijnde leden van groot belang dat wordt voorkomen dat elk nationaal gerecht haar eigen inhoudelijke voorwaarden stelt voordat wordt overgegaan tot het afgeven van een beslagbevel.
Het gerecht moet op grond van artikel 7 van de verordening een beslagbevel uitvaardigen als het ervan overtuigd is dat er dringend behoefte bestaat aan een bewarende maatregel in de vorm van een beslagbevel, gelet op het reële risico dat, zonder een dergelijke maatregel, de latere inning van de vordering van de schuldeiser jegens de schuldenaar onmogelijk wordt gemaakt of wordt bemoeilijkt. Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat het belangrijk is dat er een duidelijk kader bestaat voor de rechters, zodat de verordening zoveel mogelijk gelijk wordt toegepast. Dit kader is vastgelegd in de artikelen en de overwegingen van de verordening. De verordening werkt rechtstreeks en moet autonoom worden uitgelegd. Als in de praktijk onduidelijkheid zal blijken te bestaan over de uitleg van bepaalde artikelen, zal het Hof van Justitie van de Europese Unie hier een uitspraak over doen en zo duidelijkheid scheppen voor alle lidstaten. Voor Nederlandse rechters geldt dat het Europese kader en de voorschriften op grond van de Uitvoeringswet (zullen) worden opgenomen in de Beslagsyllabus die wordt gepubliceerd onder verantwoordelijkheid van het Landelijk overleg Vakinhoud Civiel en Kanton van de rechtbanken (LOVCK).
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar het recht op bankinformatie indien er al een titel is. Zij vragen in hoeverre de regering hierin mogelijkheden en kansen ziet om op basis van de inhoud van deze verordening eens te onderzoeken of en op welke wijze in Nederland een verruiming van de informatieverplichting kan worden doorgevoerd. Tevens vragen zij of hierin de effecten op de privacy (voor de debiteur) expliciet kunnen worden meegenomen.
De verordening wordt op 18 januari 2017 van toepassing voor Nederland. Uiterlijk 18 januari 2022 zal de verordening worden geëvalueerd. Het is gewenst deze evaluatie af te wachten om te bezien hoe de ervaringen zijn met de mogelijkheid om rekeninginformatie te verkrijgen indien er al een (uitvoerbare) titel is. Bij de evaluatie zullen zeer waarschijnlijk ook de gevolgen voor de privacy van de schuldenaar worden meegenomen, aangezien de verordening in artikel 47 een regeling bevat inzake gegevensbescherming. Als uit de evaluatie blijkt dat er veel gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid en dat tegelijkertijd de privacy van de schuldenaar voldoende is gewaarborgd, is het een optie om te onderzoeken of deze mogelijkheid ook in Nederland zou moeten bestaan.
De leden van de SP vragen wat de redenen zijn voor het niet horen van de schuldenaar. Ook vragen zij hoe voldoende rekening wordt gehouden met de zienswijze van de schuldenaar. De leden begrijpen dat er alleen rechtsmiddelen openstaan tegen het beslagbevel of de tenuitvoerlegging hiervan. Zij vragen of de regering dit voldoende acht om te waarborgen dat schuldenaren niet de dupe worden van lidstaten waar de rechterlijke macht minder goed op orde is dan in hun eigen lidstaat.
Het beslagbevel moet een verrassingseffect sorteren om effect te hebben. Als de schuldenaar wordt gehoord, is hij op de hoogte van het verzoek om een beslagbevel. De schuldenaar heeft dan de mogelijkheid om zijn tegoeden over te boeken naar een andere bankrekening. Dit is niet gewenst, omdat het beslag er juist voor moet zorgen dat er nog tegoeden zijn op het moment dat er een titel is en er tot executie kan worden overgegaan, zodat de schuldeiser zijn vordering daadwerkelijk kan verhalen. Om de schuldenaar waarborgen te bieden tegen een onterecht beslag, is daarom in de verordening geregeld dat de schuldenaar onmiddellijk na de tenuitvoerlegging van het beslagbevel de mogelijkheid heeft om een rechtsmiddel in te stellen tegen het bevel of de tenuitvoerlegging ervan. Een van de rechtsmiddelen is dat op verzoek van de schuldenaar de tenuitvoerlegging van het beslagbevel door het bevoegde gerecht in de lidstaat waar het beslag is gelegd, kan worden beëindigd als de beslaglegging kennelijk strijdig is met de openbare orde van die lidstaat. Dit wil zeggen dat een beslag dat is afgegeven door een rechter in een andere lidstaat en is gelegd op een bankrekening in Nederland, door de Nederlandse rechter kan worden beëindigd als de tenuitvoerlegging ervan in strijd is met de Nederlandse openbare orde. De Nederlandse rechter is dus bevoegd om kennis te nemen van de rechtsmiddelen tegen de tenuitvoerlegging van het beslagbevel als het beslag op een bankrekening in Nederland is gelegd. Daarnaast zijn de vereisten voor afgifte van een beslagbevel strenger dan de toets voor het verlenen van een Nederlands conservatoir beslagverlof. Zo moet bij een Europees beslagbevel de vordering met meer bewijsmateriaal worden onderbouwd en moet in beginsel zekerheid worden gesteld voor het beslag. Ik meen dat de verordening hiermee voldoende waarborgen voor de schuldenaar bevat.
De leden van de PVV-fractie vragen of de huidige manier van conservatoir beslag leggen op bankrekeningen, door middel van de nationale procedures ernstige problemen oplevert of niet werkbaar is. Zij vragen of de verordening noodzakelijk is. Tevens vragen zij naar de voordelen van de procedure zoals neergelegd in deze verordening ten opzichte van de nationale procedure van de betreffende lidstaat. Zij wijzen erop dat er in de procedure al veel afhankelijk is van het recht van de lidstaat waar het beslagbevel is uitgevaardigd.
De huidige Nederlandse beslagregels voorzien niet in het leggen van beslag op een bankrekening in een andere lidstaat. Als een Nederlandse consument beslag wil leggen op een bankrekening in een andere lidstaat, moet hij thans naar een rechter in die lidstaat toe. Op grond van de verordening kan de Nederlandse consument naar de Nederlandse rechter om conservatoir beslag te laten leggen op een bankrekening in een andere lidstaat. Verder is het leggen van een nationaal beslag in sommige lidstaten (veel) ingewikkelder en tijdrovender dan het leggen van een Nederlands beslag. Voor die gevallen brengt de verordening met haar verplichte termijnen een vereenvoudiging, ook al is op een groot aantal punten aangesloten bij de nationale beslagregels. Dit is juist van belang voor vorderingen van Nederlandse schuldeisers op schuldenaren met bankrekeningen in een andere lidstaat.
De leden van de SP-fractie vragen of de betrokkenen bij het beslag uitvoerig op de hoogte worden gebracht van de rechtsmiddelen die openstaan tegen een beslagbevel en de tenuitvoerlegging ervan. Zo ja, dan vragen zij op welke manier en door wie dit gebeurt.
Een beslagbevel wordt door het gerecht uitgevaardigd door middel van een formulier. Dit formulier moet op grond van artikel 28 van de verordening worden betekend aan de schuldenaar en wordt ook aan de schuldeiser toegezonden. Het formulier bevat naast de beslissing ook informatie voor de schuldeiser en de schuldenaar. Voor de schuldeiser is in het formulier opgenomen welke taken hij moet volbrengen, zoals het zorgdragen voor de tenuitvoerlegging van het beslagbevel als dit op grond van het nationale recht zijn taak is. Aan de schuldenaar wordt uiteengezet dat in het geval hij van mening is dat het beslagbevel of de tenuitvoerlegging daarvan niet gerechtvaardigd is, er rechtsmiddelen openstaan. De rechtsmiddelen worden vervolgens opgesomd in het formulier. Op deze manier wordt verzekerd dat de schuldenaar op de hoogte is van zijn mogelijkheden.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre gefinancierde rechtsbijstand mogelijk is indien een particulier aan de bijbehorende voorwaarden voldoet.
Artikel 41 van de verordening bepaalt dat bij het verzoeken om een beslagbevel het niet verplicht is om te worden vertegenwoordigd door een advocaat. Voor het instellen van rechtsmiddelen geldt dat vertegenwoordiging door een advocaat alleen verplicht is als dit zo is op grond van het nationale recht van de lidstaat waar het rechtsmiddel wordt ingesteld. Een particulier kan er dus voor kiezen om zelf het verzoekformulier in te vullen of om een advocaat in te schakelen. Het is mogelijk om hierbij gebruik te maken van gefinancierde rechtsbijstand als aan de voorwaarden op grond van de Wet op de rechtsbijstand wordt voldaan. De verordening staat hieraan niet in de weg.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de totale werklastconsequenties voor de procedure 269.512 euro per jaar zullen zijn (vanaf 2017). Zij vragen welke gevolgen de regering hieraan verbindt en op welke wijze hieraan wordt tegemoetgekomen.
De werklastverzwaring als gevolg van deze Europese verordening heeft twee aspecten: een werklastverhogend effect als gevolg van een verwacht aantal extra zaken (het volume-effect) en een werklastverlichtend effect doordat beslagzaken gemiddeld lichter zijn dan de overige zaken binnen de productiegroep rechtbank civiel (het prijs-effect). Hierin is meegenomen dat de behandeltijd van de Europese beslagzaken iets langer zal zijn dan die van nationale beslagzaken. Per saldo is het verwachte effect een werklastverzwaring van 269.512 euro. Aangezien de werklastverzwaring volledig wordt veroorzaakt door de verwachte stijging van het aantal zaken, wordt dit via de gebruikelijke regels van het bekostigingssysteem automatisch bekostigd. Bij de meest recente herijking van het volume (prognosemodel Justitiële ketens) is reeds rekening gehouden met het extra aantal verwachte zaken als gevolg van de verordening.
De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel leidt tot een verzwaring van de werklast van de rechterlijke macht en vragen of de regering een andere bekostiging hiervoor in gedachten heeft dan dit te financieren vanuit de bestaande middelen van de rechtspraak. Tevens vragen de leden om een reactie op de inschatting dat dit niet het eerste wetsvoorstel is dat voor een beperkte werklaststijging zorgt en vragen zij de toegenomen werklaststijgingen door ingediende wetsvoorstellen in de afgelopen drie jaar overzichtelijk weer te geven. Ook vragen zij of de regering dit aspect meeneemt in de financieringsgesprekken die zij hierover heeft met de rechtspraak. Zo ja, dan vragen zij op welke wijze hierover wordt besloten.
Met de werklastverzwaring van 269.512 euro is rekening gehouden bij de meest recente herijking van het volume (prognosemodel Justitiële ketens). Ook worden de effecten van dit wetsvoorstel meegenomen in de gesprekken over de prijzen voor 2017–2019 met de rechtspraak. Dit geldt, zoals gebruikelijk, ook voor de andere wetsvoorstellen van de afgelopen jaren en de werklastverzwaringen en werklastverlichtingen die hieruit voorvloeien.
De leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop andere lidstaten uitvoering geven aan de verordening. Zij willen weten wat de stand van zaken is van de implementatie in andere landen. Ook vragen zij of de regering bij andere lidstaten op implementatie gaat aandringen wanneer blijkt dat Nederland een van de weinige landen is waar de implementatie vergevorderd is.
De verordening wordt op 18 januari 2017 van toepassing voor de lidstaten (met uitzondering van Denemarken en het Verenigd Koninkrijk). Implementatie is hiervoor niet vereist. Nederland kiest ervoor om door middel van uitvoeringswetgeving te zorgen dat de nieuwe procedure goed past in ons huidige stelsel. Uiteraard zullen we contact houden met de andere lidstaten over de uitvoering in die lidstaten, maar het is niet nodig de lidstaten te wijzen op de implementatie, aangezien dit geen vereiste is voor het van toepassing worden van de verordening in de lidstaten. Wel heeft Nederland de lidstaten tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Raad gewezen op de verplichting om bepaalde gegevens, zoals welke rechters in een lidstaat bevoegd zijn om een Europees beslagbevel af te geven, door te geven aan de Europese Commissie. De Europese Commissie zal deze gegevens dan via het Europees e-justitieportaal openbaar maken, zodat Nederlandse schuldeisers weten bij welke rechter zij hun verzoek om een beslagbevel kunnen indienen en schuldenaren weten waar zij hun rechtsmiddelen kunnen instellen.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur