Gepubliceerd: 7 juli 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34462-5.html
ID: 34462-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 juli 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Inleiding

1

2.

Toepassingsgebied

2

3.

Verloop van de procedure tot het verkrijgen van een beslagbevel

2

4.

Rechtsmiddelen

3

5.

Regeldruk en andere lasten

3

6.

Overig

4

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse en een positieve grondhouding kennisgenomen van het wetsvoorstel tot Uitvoering van Verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (verder: het wetsvoorstel). Zij vinden het positief dat de mogelijkheden voor crediteuren om vorderingen bij buitenlandse debiteuren te innen, worden verruimd. In het verleden is gebleken dat het zeer lastig is om deze buitenlandse vorderingen te innen. Het kostte de crediteur onredelijk veel tijd en moeite om het geld dat een ander hem schuldig was, in het buitenland terug te vorderen. Dit is naar de mening van deze leden een ongewenste en onrechtvaardige situatie. Het werkt misbruik in de hand en zorgt ervoor dat het vertrouwen in het zakelijke en financiële dienstverkeer wordt ondermijnd. Het moet duidelijk zijn dat het onttrekken aan financiële verplichtingen tot concrete consequenties leidt. De genoemde leden onderschrijven dan ook de strekking van het wetsvoorstel. Zij realiseren zich eveneens dat de Europese verordening in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk is, waardoor weinig ruimte bestaat om in nationale wetgeving van de bepalingen in de verordening af te wijken. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.

2. Toepassingsgebied

De leden van de VVD-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de verordening niet van toepassing is op bankrekeningen die niet vatbaar zijn voor beslag krachtens het recht van de lidstaat waar de rekening wordt aangehouden. Kan hier nader op in worden gegaan? Welke bankrekeningen vallen hieronder? Hoe taxeert de regering het risico dat deze uitzondering het doel en de strekking van de verordening te zeer uitholt? Deze leden lezen dat onder het begrip «bankrekening» elke rekening met tegoeden wordt verstaan die op naam van de schuldenaar of namens de schuldenaar op naam van een derde partij bij een bank wordt aangehouden. Op welke wijze kan worden vastgesteld dat een derde partij namens de schuldenaar een bankrekening aanhoudt? Wie dient dit vast te stellen en op basis van welk bewijs?

De leden van de CDA-fractie vragen of gegarandeerd is dat echtscheidingszaken (en daarmee vorderingen op grond van het huwelijksvermogensrecht) zijn uitgesloten van toepassing van de verordening. Zo ja, op welke wijze? Deze leden ontvangen op dit punt graag een uitgebreide uiteenzetting. De genoemde leden vragen of de regering de zorg (h)erkent dat vooral in Oost-Europese landen het burgerlijk recht op dit punt anders kan worden toegepast en uitgelegd dan in Nederland en dat het daarom van belang is conservatoire beslagleggingen te voorkomen. Deze leden ontvangen hierop graag een verduidelijking en zo nodig aanscherping.

3. Verloop van de procedure tot het verkrijgen van een beslagbevel

De leden van de VVD-fractie lezen dat in de procedure tot het verkrijgen van een beslagbevel staat dat het gerecht waaraan het verzoek is gedaan het beslagbevel zal uitvaardigen als de schuldeiser voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om het gerecht ervan te overtuigen dat hieraan dringend behoefte bestaat. Anders bestaat er een reëel risico dat de inning van de vordering onmogelijk zal zijn. Kan de regering nader ingaan op de criteria die worden gebruikt door een gerecht om te komen tot de conclusie dat het geleverde bewijsmateriaal voldoende is voor het afgeven van een beslagbevel? Wordt ingezet op het toepassen van gelijke criteria voor gelijke situaties door de verschillende nationale gerechten? Zo ja, op welke wijze? Het is volgens deze leden van groot belang dat wordt voorkomen dat elk nationaal gerecht haar eigen inhoudelijke voorwaarden stelt voordat wordt overgegaan tot het afgeven van een beslagbevel. Dit creëert rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid, terwijl het voorkomen daarvan juist een doel is van de verordening. De genoemde leden lezen dat deze verordening recht biedt op bankinformatie indien er al een titel is. In hoeverre ziet de regering hierin mogelijkheden en kansen om op basis van de inhoud van deze verordening te onderzoeken of in Nederland een verruiming van de informatieverplichting kan worden doorgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Kan zij hierin de effecten op de privacy (voor de debiteur) expliciet meenemen?

De leden van de SP-fractie constateren dat een gerecht kan besluiten om (via videoconferentie) de schuldeiser of getuigen te horen. De schuldenaar wordt zelf niet gehoord. Wat zijn daar de redenen van? Er kunnen immers (nieuwe) feiten of omstandigheden zijn die een beslagbevel niet rechtvaardigen. Voorkomen moet worden dat een schuldenaar alleen nog door het instellen van rechtsmiddelen tegen het beslagbevel (of de tenuitvoerlegging daarvan) zijn recht kan halen. Hoe wordt derhalve voldoende rekening gehouden met de zienswijze van de schuldenaar? Deze leden begrijpen dat er alleen rechtsmiddelen openstaan tegen het beslagbevel of de tenuitvoerlegging hiervan. Acht de regering dit voldoende om te waarborgen dat schuldenaren niet de dupe worden van lidstaten waar de rechterlijke macht minder goed op orde is dan in hun eigen lidstaat? Er is op dit moment bijvoorbeeld veel discussie over de rechtsstaat Polen, maar het wordt ook voor dit land straks mogelijk om beslagbevelen zonder verdere inhoudelijke toets ten uitvoer te leggen in andere lidstaten. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering hierop.

De leden van de PVV-fractie vragen of de huidige manier van conservatoir beslag leggen op bankrekeningen, door middel van de nationale procedures ernstige problemen oplevert of niet werkbaar is. Is de verordening noodzakelijk? Wat zijn de voordelen van de procedure zoals neergelegd in deze verordening ten opzichte van de nationale procedure van de betreffende lidstaat? In het wetsvoorstel staat dat de procedure zal bestaan naast de nationale procedures en zoveel mogelijk zal aansluiten bij het nationale recht van de lidstaten. Bovendien is er in de procedure ook veel afhankelijk van het recht van de nationale lidstaat waar het beslagbevel is uitgevaardigd.

4. Rechtsmiddelen

De leden van de SP-fractie lezen dat er een aantal rechtsmiddelen openstaan tegen een dwangbevel of de tenuitvoerlegging daarvan. Worden betrokkenen, waaronder met name consumenten, hiervan uitvoerig op de hoogte gebracht? Zo ja, op welke manier en door wie? In hoeverre is gefinancierde rechtsbijstand mogelijk indien een particulier aan de bijbehorende voorwaarden voldoet?

5. Regeldruk en andere lasten

De leden van de SP-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de totale werklastconsequenties voor de procedure 269.512 euro per jaar zullen zijn (vanaf 2017). Welke gevolgen verbindt de regering daaraan? Op welke wijze wordt hierin tegemoetgekomen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat het wetsvoorstel leidt tot een verzwaring van de werklast van de rechterlijke macht. De Raad voor de rechtspraak verwacht dat de totale werklastconsequenties voor de procedure 269.512 euro per jaar zullen zijn. De genoemde leden vragen of de regering een andere bekostiging hiervoor in gedachten heeft dan dit te financieren vanuit de bestaande middelen van de rechtspraak, gezien de financiële problematiek. Deze leden vragen om een reactie op de inschatting dat dit niet het eerste wetsvoorstel is dat voor een beperkte werklaststijging zorgt. De ingediende voorstellen van de afgelopen drie jaar kunnen samen een aanzienlijke verzwaring vormen voor de rechtspraak. De genoemde leden vragen de toegenomen werklaststijgingen door ingediende wetsvoorstellen overzichtelijk weer te geven. Neemt de regering dit aspect mee in de financieringsgesprekken die zij hierover heeft met de rechtspraak? Zo ja, op welke wijze wordt hierover besloten?

6. Overig

De leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop andere lidstaten uitvoering geven aan de verordening. Wat is de stand van zaken van de implementatie in andere landen? Gaat de regering bij andere lidstaten op implementatie aandringen wanneer blijkt dat Nederland een van de weinige landen is waar de implementatie vergevorderd is?

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffer van de commissie, Verstraten