Gepubliceerd: 26 april 2016
Indiener(s): Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD)
Onderwerpen: burgerlijk recht recht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34462-3.html
ID: 34462-3

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 15 mei 2014 is Verordening (EU) Nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (PbEU 2014, L 189) (hierna te noemen: de verordening) aangenomen. De verordening is in werking getreden op 17 juli 2014 en is, met uitzondering van een informatiebepaling (zie artikel 50 van de verordening) die een half jaar eerder van toepassing wordt, per 18 januari 2017 van toepassing. De verordening is in al haar onderdelen verbindend en rechtstreeks toepasselijk in alle Europese lidstaten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, overeenkomstig artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Het doel van de verordening is het vereenvoudigen van de inning van grensoverschrijdende schuldvorderingen voor burgers en bedrijven. Om dit te bewerkstelligen, is in de verordening een procedure opgenomen waarmee conservatoir beslag kan worden gelegd op een bankrekening in een andere lidstaat. Deze procedure zal bestaan naast de nationale procedures in de lidstaten. Naast de procedure voor het uitvaardigen van een Europees bevel tot conservatoir beslag (hierna te noemen: het beslagbevel), is in de verordening tevens de tenuitvoerlegging van het beslagbevel geregeld. Dit wetsvoorstel geeft uitvoering aan de verordening.

Geschiedenis

Op 24 oktober 2006 is door de Europese Commissie het «Groenboek over een efficiëntere tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen in de Europese Unie: beslag op bankrekeningen» uitgebracht. Het doel van dit groenboek was om een brede raadpleging op gang te brengen over de vraag hoe de inning van geldvorderingen in Europa kan worden verbeterd en hoe een dergelijke procedure eruit zou moeten zien. Daarna is in het «Programma van Stockholm – een open en veilig Europa ten dienst en ter bescherming van de burger» (Pb EU 2010, C115), waarin de prioriteiten van de Europese Unie op het gebied van vrijheid, veiligheid en justitie voor de periode van 2010 tot en met 2014 uiteen worden gezet, door de Europese Raad aan de Europese Commissie verzocht om «na te gaan of het nodig en mogelijk is op het niveau van de Unie voorlopige maatregelen, waaronder beschermingsmaatregelen in te voeren, bijvoorbeeld om te voorkomen dat activa verdwijnen voordat een vordering is geïnd». De Europese Commissie is in reactie hierop op 27 juli 2011 gekomen met het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (COM (2011) 445). Over dit voorstel is vervolgens met de Europese Raad en het Europees Parlement onderhandeld, hetgeen heeft geleid tot de verordening.

Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van de verordening is geregeld in artikel 2 van de verordening. Dit artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op geldelijke vorderingen in burgerlijke- en handelszaken in grensoverschrijdend verband, ongeacht de aard van de rechterlijke instantie. Wanneer een zaak voor de toepassing van de verordening als grensoverschrijdend wordt beschouwd, is geregeld in artikel 3 van de verordening. Hiervan is sprake als de bankrekening waarop het beslagbevel betrekking heeft, wordt aangehouden in een andere lidstaat dan de lidstaat van het gerecht waarbij het verzoek is ingediend of de lidstaat waar de schuldeiser zijn woonplaats heeft. Het tweede lid van artikel 2 bepaalt daarnaast dat de verordening niet van toepassing is op (kortgezegd) het huwelijksvermogensrecht, testamenten en erfenissen, vorderingen tegen een schuldenaar in een insolventieprocedure, sociale zekerheid en arbitrage. Ook vallen bankrekeningen die niet vatbaar zijn voor beslag krachtens het recht van de lidstaat waar de rekening wordt aangehouden, en bankrekeningen die door of bij een centrale bank worden aangehouden, niet onder de verordening (zie artikel 2, lid 3 en 4, van de verordening). Verder is van belang dat het begrip «bankrekening» in artikel 4, lid 1, van de verordening is gedefinieerd als «elke rekening met tegoeden die op naam van de schuldenaar of namens de schuldenaar op naam van een derde partij bij een bank wordt aangehouden». Onder de tegoeden vallen, op grond van artikel 4, lid 3, alleen gelden op een rekening of soortgelijke vordering tot restitutie van geld, zoals geldmarktdeposito’s. Financiële instrumenten, zoals aandelen, vallen niet onder de verordening. Een andere definitie die van belang is, is de definitie van «vordering». Op grond van artikel 4, lid 5, van de verordening moet het gaan om «een vordering tot betaling van een bepaalde, opeisbare geldschuld of tot betaling van een bepaalbare geldschuld die voortvloeit uit een transactie of gebeurtenis welke reeds heeft plaatsgevonden, mits de vordering in rechte kan worden aangebracht». Bij dit laatste moet worden gedacht aan vorderingen uit onrechtmatige daad.

Beschikbaarheid en jurisdictie

Zoals gezegd, is in de verordening een procedure opgenomen waarmee conservatoir beslag kan worden gelegd op een bankrekening in een andere lidstaat. Deze procedure kan in de volgende gevallen worden gebruikt: 1) voor of tijdens elke fase van de bodemprocedure (de inhoudelijke procedure tussen partijen over de vordering van de schuldeiser), zolang er geen rechterlijke beslissing is gegeven of geen gerechtelijke schikking is getroffen, 2) nadat er een rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte is verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen (zie artikel 5 van de verordening). Als hierna wordt gesproken over het geval waarin de schuldeiser een rechterlijke beslissing heeft verkregen, wordt tevens het geval bedoeld waarin de schuldenaar een gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, tenzij anders is vermeld.

In de eerste situatie, waarin er nog geen rechterlijke beslissing over de vordering van de schuldeiser is, zijn de gerechten van de lidstaat die op grond van de toepasselijke regels bevoegd zijn in de bodemprocedure, tevens bevoegd om het beslagbevel uit te vaardigen (zie artikel 6 van de verordening). Om te bepalen welk gerecht bevoegd is, moet worden gekeken welk gerecht bevoegd is op grond van toepasselijke regels, zoals Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (hierna te noemen: Verordening Brussel I bis). Daarnaast bevat artikel 6 een specifieke bevoegdheidsregeling voor consumenten: de gerechten van de lidstaat van de schuldenaar zijn bij uitsluiting bevoegd om een beslagbevel uit te vaardigen. Dit voorkomt dat een consument in een andere lidstaat moet procederen over een beslagbevel dat ten laste van hem is gelegd.

In de tweede situatie, waarin de schuldeiser al een rechterlijke beslissing over zijn vordering heeft verkregen, zijn de gerechten van de lidstaat waar de rechterlijke beslissing is gegeven of de gerechtelijke schikking is getroffen, bevoegd een beslagbevel uit te vaardigen. Als er sprake is van een consument, zal de rechterlijke beslissing over de vordering op grond van Verordening Brussel I bis veelal zijn afgegeven in de lidstaat waar de consument woont. Dit gerecht is dan ook bevoegd om een beslagbevel af te geven. Heeft de schuldeiser een authentieke akte verkregen, dan zijn de gerechten die daartoe zijn aangewezen in de lidstaat waar de akte is opgesteld, bevoegd een beslagbevel uit te vaardigen.

Verloop van de procedure tot het verkrijgen van een beslagbevel

De verordening biedt schuldeisers de mogelijkheid om een beslagbevel te verkrijgen waarmee in een andere lidstaat beslag kan worden gelegd op de bankrekening van de schuldenaar. De procedure verloopt, kort samengevat, als volgt. De eerste stap die door de schuldeiser gezet moet worden om een beslagbevel te verkrijgen, is het indienen van een verzoek om een beslagbevel (zie artikel 8 van de verordening). Dit gebeurt door middel van een vastgesteld formulier dat als bijlage bij de verordening is opgenomen. Het formulier moet onder andere de volgende informatie bevatten: de naam van het gerecht, gegevens betreffende de schuldeiser en de schuldenaar, het bedrag waarvoor het beslagbevel wordt verzocht en informatie over eventuele verzoeken om gelijkwaardige nationale bevelen die de schuldeiser al heeft ingediend. Daarnaast moeten bewijsstukken worden meegestuurd met het formulier. Verder moet ook het nummer aan de hand waarvan de bank kan worden bepaald, zoals het IBAN of BIC-nummer, of de naam en het adres van de bank worden vermeld. Zijn deze gegevens niet bekend bij de schuldeiser, dan kan hij dit achterwege laten als hij al een rechterlijke beslissing over de vordering heeft verkregen. Voorwaarde is dan wel dat de schuldeiser bij het indienen van het verzoek een verzoek om rekeninginformatie doet (zie artikel 14 van de verordening). Als de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing heeft verkregen, kan hij een dergelijk verzoek niet doen. Hoe de procedure verloopt bij een dergelijk verzoek om rekeninginformatie, is in de toelichting bij artikel 4 van dit wetsvoorstel verder uiteen gezet.

Als de schuldeiser een verzoek om een beslagbevel heeft ingediend voordat hij een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt, is hij verplicht om de bodemprocedure binnen een door de rechter bepaalde termijn in te stellen (zie artikel 10 van de verordening). Doet hij dit niet, dan vervalt het beslagbevel automatisch en worden partijen hiervan op de hoogte gebracht. Een andere voorwaarde die aan de schuldeiser wordt gesteld indien hij nog geen rechterlijke beslissing over zijn vordering heeft verkregen, is dat hij zekerheid moet stellen (zie artikel 12, lid 1 van de verordening). De rechter kan echter bij wijze van uitzondering afzien van het verlangen van zekerheid als hij dit niet passend acht. In het geval de schuldeiser al een rechterlijke beslissing heeft verkregen, kan het gerecht zekerheid verlangen als dit noodzakelijk en passend wordt geacht (zie artikel 12, lid 2 van de verordening).

Als het beslagbevel is ingediend en aan de hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, zal het gerecht het verzoek toetsen. Het gerecht zal het beslagbevel uitvaardigen als de schuldeiser voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om het gerecht ervan te overtuigen dat er dringend behoefte bestaat aan een beslagbevel, gelet op het reële risico dat zonder dit beslagbevel de latere inning van de vordering van de schuldeiser jegens de schuldenaar onmogelijk wordt gemaakt of wordt bemoeilijkt (zie artikel 7, lid 1 van de verordening). Als de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing heeft verkregen, moet de schuldeiser tevens voldoende bewijsmateriaal verstrekken om het gerecht ervan te overtuigen dat zijn vordering tegen de schuldenaar waarschijnlijk gegrond wordt verklaard (zie artikel 7, lid 2 van de verordening). Het gerecht beoordeelt het verstrekte bewijsmateriaal. Als het gerecht het bewijsmateriaal ontoereikend acht, kan het de schuldeiser verzoeken met aanvullende bewijsstukken te komen (zie artikel 9, lid 1 van de verordening). Ook kan het gerecht, tenzij het verzoek niet-ontvankelijk of ongegrond is, een termijn bepalen waarbinnen de schuldeiser het verzoek moet hebben aangevuld of gecorrigeerd (zie artikel 17, lid 3 van de verordening). Tevens kan het gerecht besluiten om getuigen of de schuldeiser zelf te horen (zie artikel 9, lid 2 van de verordening). Dit horen kan, indien het nationale recht van de lidstaat waar het gerecht zich bevindt dit toestaat, bijvoorbeeld plaatsvinden door videoconferentie. De schuldenaar zelf wordt niet gehoord. Ook wordt de schuldenaar niet in kennis gesteld van het verzoek voordat het beslagbevel is uitgevaardigd (zie artikel 11 van de verordening).

Het gerecht onderzoekt vervolgens of aan alle gestelde voorwaarden uit de verordening is voldaan en beslist of er een beslagbevel wordt uitgevaardigd en voor welk bedrag (zie artikel 17 van de verordening). Als er geen rechterlijke beslissing over de vordering is verkregen door de schuldeiser, beslist het gerecht uiterlijk op de tiende werkdag nadat het verzoek is ingediend of aangevuld (zie artikel 18, lid 1 van de verordening). Als de schuldeiser wel een rechterlijke beslissing heeft verkregen, beslist het gerecht uiterlijk op de vijfde werkdag na indiening van het verzoek (zie artikel 18, lid 2 van de verordening). In uitzonderlijke omstandigheden kan van deze termijnen worden afgeweken (zie artikel 45 van de verordening).

Het beslagbevel wordt uitgevaardigd door middel van een formulier dat als bijlage bij de verordening is opgenomen (zie artikel 19 van de verordening). Als het verzoek om een beslagbevel geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, staat tegen deze beslissing hoger beroep open (zie artikel 21 van de verordening). Ook heeft de schuldeiser de mogelijkheid om op grond van nieuwe feiten of nieuw bewijsmateriaal opnieuw om een beslagbevel te verzoeken.

Tenuitvoerlegging van het beslagbevel

Als het beslagbevel door het gerecht is uitgevaardigd, kan het ten uitvoer worden gelegd. Dit wil zeggen dat er daadwerkelijk beslag moet worden gelegd. Omdat het gaat om een Europees beslagbevel zal het in veel gevallen voorkomen dat de tenuitvoerlegging van het beslagbevel plaatsvindt in een andere lidstaat dan die waar het uitvaardigende gerecht gevestigd is. De schuldenaar kan zich bovendien ook weer in een andere lidstaat bevinden dan de betreffende bank. Om deze reden is er in de verordening gekozen voor het opnemen van een procedure inzake de tenuitvoerlegging van het beslagbevel en de aanwijzing van een bevoegde instantie daarvoor in de lidstaat waar het beslag moet worden gelegd. In Nederland is deze bevoegde instantie de deurwaarder (zie de toelichting bij artikel 3).

Het verloop van de tenuitvoerleggingsprocedure laat zich het beste illustreren aan de hand van een aantal casus. Uiteraard zijn er nog meer scenario’s mogelijk, maar voor het verloop van de tenuitvoerlegging verwijs ik naar hoofdstuk 3 van de verordening. Overigens geldt voor alle situaties dat een beslagbevel dat in een lidstaat is uitgevaardigd, in de andere lidstaten zonder speciale procedure wordt erkend (zie artikel 22 van de verordening).

De eerste mogelijke situatie is die waarin het gerecht en de schuldeiser zich in lidstaat A bevinden en de schuldenaar en de bank in lidstaat B. In dat geval stuurt de schuldeiser of het gerecht, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waarin het beslagbevel is uitgevaardigd (in casu lidstaat A), het beslagbevel samen met een formulier voor de bankverklaring overeenkomstig artikel 29 van de verordening naar de bevoegde instantie in lidstaat B (zie artikel 23, lid 3 van de verordening). De bevoegde instantie legt het beslagbevel hierop ten uitvoer overeenkomstig het nationale recht van lidstaat B (zie artikel 23, lid 5 van de verordening). De bank voert het beslagbevel uit (zie artikel 24 van de verordening) en zendt vervolgens de bankverklaring aan de bevoegde instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging (in casu lidstaat B). De bevoegde instantie zendt de bankverklaring hierna overeenkomstig artikel 29 van de verordening naar het uitvaardigende gerecht en per aangetekende post met ontvangstbevestiging naar de schuldeiser (artikel 25, lid 3 van de verordening). De schuldeiser of het gerecht, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waarin het beslagbevel is uitgevaardigd (in casu lidstaat A), zendt het beslagbevel en de bankverklaring vervolgens aan de bevoegde instantie in de lidstaat van de woonplaats van de schuldenaar (in casu lidstaat B). De bevoegde instantie betekent de stukken dan aan de schuldenaar (zie artikel 28, lid 3 van de verordening).

De tweede casus is die waarin het gerecht en de bank zich in lidstaat A bevinden en de schuldeiser en de schuldenaar in lidstaat B. In dat geval vindt beslaglegging plaats volgens het nationale recht van lidstaat A (zie artikel 23, eerste lid juncto derde lid van de verordening). Uitvaardiging van het beslagbevel en de tenuitvoerlegging ervan vinden immers in dezelfde lidstaat plaats. Het gerecht stuurt in dat geval het beslagbevel overeenkomstig het nationale recht van lidstaat A naar de bevoegde instantie in lidstaat A (in Nederland zou dit de deurwaarder zijn). De bevoegde instantie betekent het beslagbevel overeenkomstig het nationale recht aan de bank. De bank voert het beslagbevel uit (zie artikel 24 van de verordening) en geeft vervolgens, door middel van het formulier dat als bijlage aan de verordening is gehecht, een verklaring af waarin is vermeld of en in hoeverre beslag is gelegd op tegoeden op de rekening(en) van de schuldenaar en, zo ja, op welke datum het beslagbevel werd uitgevoerd (hierna te noemen: de bankverklaring). De bankverklaring wordt door de bank, of door de andere met de uitvoering van het bevel belaste entiteit, overeenkomstig artikel 29 van de verordening, aan het gerecht en per aangetekende post met ontvangstbevestiging aan de schuldeiser toegezonden (zie artikel 25, lid 2 van de verordening). De schuldeiser of het gerecht, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waarin het beslagbevel is uitgevaardigd (in casu lidstaat A), zendt het beslagbevel en de bankverklaring vervolgens aan de bevoegde instantie in de lidstaat van de woonplaats van de schuldenaar (in casu lidstaat B). De bevoegde instantie betekent de stukken dan aan de schuldenaar (zie artikel 28, lid 3 van de verordening).

In de derde casus bevinden het gerecht en de schuldenaar zich in lidstaat A en de schuldeiser en de bank in lidstaat B. De procedure verloopt dan als volgt. De schuldeiser of het gerecht, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waarin het beslagbevel is uitgevaardigd (in casu lidstaat A,) stuurt het beslagbevel samen met een formulier voor de bankverklaring overeenkomstig artikel 29 naar de bevoegde instantie in lidstaat B (zie artikel 23, lid 3 van de verordening). De bevoegde instantie legt het beslagbevel hierop ten uitvoer overeenkomstig het nationale recht van lidstaat B (zie artikel 23, lid 5 van de verordening). De bank voert het beslagbevel uit (zie artikel 24 van de verordening) en zendt vervolgens de bankverklaring aan de bevoegde instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging (in casu lidstaat B) (zie artikel 25, lid 3, van de verordening). De bevoegde instantie zendt de bankverklaring hierna overeenkomstig artikel 29 van de verordening naar het uitvaardigende gerecht en per aangetekende post met ontvangstbevestiging naar de schuldeiser (artikel 25, lid 3 van de verordening). De betekening of kennisgeving aan de schuldenaar van het beslagbevel en de bankverklaring gebeurt, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waar het beslagbevel is uitgevaardigd, op initiatief van de schuldeiser of het gerecht (zie artikel 28, lid 2 van de verordening, waar voor «schuldeiser» in de eerste zin gelezen moet worden: «schuldenaar»).

In de laatste situatie bevinden alle partijen zich in een andere lidstaat: het gerecht bevindt zich in lidstaat A, de schuldeiser in lidstaat B, de schuldenaar in lidstaat C en de bank in lidstaat D. De schuldeiser of het gerecht, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waarin het beslagbevel is uitgevaardigd (in casu lidstaat A), stuurt het beslagbevel samen met een formulier voor de bankverklaring overeenkomstig artikel 29 naar de bevoegde instantie in lidstaat D (zie artikel 23, lid 3 van de verordening). De bevoegde instantie legt het beslagbevel hierop ten uitvoer overeenkomstig het nationale recht van lidstaat D (zie artikel 23, lid 5 van de verordening). De bank voert het beslagbevel uit (zie artikel 24 van de verordening) en zendt vervolgens de bankverklaring aan de bevoegde instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging (in casu lidstaat D). De bevoegde instantie zendt de bankverklaring hierna overeenkomstig artikel 29 van de verordening naar het uitvaardigende gerecht en per aangetekende post met ontvangstbevestiging naar de schuldeiser (artikel 25, lid 3 van de verordening). De schuldeiser of het gerecht, afhankelijk van het nationale recht van de lidstaat waarin het beslagbevel is uitgevaardigd (in casu lidstaat A), zendt het beslagbevel en de bankverklaring vervolgens aan de bevoegde instantie in de lidstaat van de woonplaats van de schuldenaar (in casu lidstaat C). De bevoegde instantie betekent de stukken dan aan de schuldenaar (zie artikel 28, lid 3 van de verordening).

Rechtsmiddelen

In hoofdstuk 4 van de verordening zijn de rechtsmiddelen tegen een beslagbevel geregeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen rechtsmiddelen tegen het beslagbevel en rechtsmiddelen tegen de tenuitvoerlegging van het beslagbevel. In artikel 33 van de verordening zijn de rechtsmiddelen opgenomen van de schuldenaar tegen het beslagbevel. Dit artikel bepaalt onder meer dat het beslagbevel op verzoek van de schuldenaar kan worden ingetrokken of gewijzigd als niet aan de voorwaarden in de verordening is voldaan of als de vordering waarvoor het beslagbevel is verzocht geheel of gedeeltelijk is voldaan. De rechtsmiddelen tegen de tenuitvoerlegging van het beslagbevel zijn in artikel 34 van de verordening opgenomen. Op grond van dit artikel kan de schuldenaar verzoeken om beperking van de tenuitvoerlegging als bepaalde bedragen niet vatbaar voor beslag zijn (bijvoorbeeld als een beslagvrije voet geldt) of als niet correct rekening is gehouden met deze bedragen. Ook kan de schuldenaar verzoeken om beëindiging van de tenuitvoerlegging van het beslagbevel als bijvoorbeeld de rekening waarop beslag is gelegd niet onder het toepassingsgebied van de verordening valt, als de uitvoerbaarheid van de rechterlijke beslissing, die de schuldeiser wilde beschermen met het beslagbevel, is opgeschort of als de tenuitvoerlegging van het beslagbevel kennelijk strijdig is met de openbare orde. Daarnaast kent de verordening in artikel 35 nog andere rechtsmiddelen van de schuldenaar en de schuldeiser. In dit artikel is onder andere geregeld dat de schuldenaar of de schuldeiser het gerecht dat het beslagbevel heeft uitgevaardigd, kan verzoeken om het beslagbevel te wijzigen of in te trekken omdat de omstandigheden op grond waarvan het beslagbevel is uitgevaardigd, zijn veranderd. Tevens kunnen de schuldenaar en de schuldeiser samen verzoeken om wijziging of intrekking van het beslagbevel als zij de zaak hebben geschikt. De procedure bij het instellen van een rechtsmiddel is opgenomen in artikel 36 van de verordening. Het formulier waarmee het rechtsmiddel moet worden ingesteld, is opgenomen in de bijlagen bij de verordening.

Naast het instellen van de hiervoor genoemde rechtsmiddelen biedt de verordening ook de mogelijkheid voor partijen om hoger beroep in te stellen (zie artikel 37 van de verordening). Ook hiervoor geldt dat dit wordt ingesteld door middel van een formulier.

Een andere mogelijkheid die de schuldenaar heeft om ervoor te zorgen dat de bedragen waarop beslag is gelegd worden vrijgegeven, is het stellen van zekerheid. De schuldenaar kan op grond van artikel 38 van de verordening verzoeken om beëindiging van de tenuitvoerlegging van het beslagbevel als hij een ten minste gelijkwaardige waarborg biedt.

Overige bepalingen

In hoofdstuk 5 van de verordening zijn de algemene bepalingen opgenomen. In dit hoofdstuk is onder meer geregeld dat in de procedure tot het verkrijgen van een beslagbevel vertegenwoordiging door een advocaat niet verplicht is. In het geval er een rechtsmiddel wordt ingesteld, is vertegenwoordiging alleen verplicht als dit wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat waar het rechtsmiddel wordt ingesteld, hetgeen in Nederland zo is (zie ook de toelichting bij artikel 7 van dit wetsvoorstel).

Verder bevatten de artikelen 43 en 44 van de verordening regels inzake de kosten voor de banken, de instantie die het beslagbevel ten uitvoer legt en de informatie-instantie, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het nationale recht van de lidstaten. Omdat echter niet alle lidstaten thans een mechanisme om rekeninginformatie te verkrijgen, kennen, is er in deze artikelen ook een regeling opgenomen voor de kosten voortvloeiend uit dit mechanisme. Voor de kosten van de informatie-instantie (in Nederland de deurwaarder) voor het verkrijgen van rekeninginformatie als bedoeld in artikel 14 van de verordening verwijs ik naar de toelichting bij artikel 11 van dit wetsvoorstel.

Als laatste wil ik u wijzen op de evaluatiebepaling in artikel 53 van de verordening. Hierin is bepaald dat de Europese Commissie uiterlijk op 18 januari 2022 (5 jaar na inwerkingtreding van de verordening) de verordening moet evalueren. Hierbij moet in het bijzonder aandacht worden geschonken aan de vraag of financiële instrumenten ook onder het toepassingsgebied van de verordening moeten vallen en of het beslagbevel ook betrekking moet kunnen hebben op bedragen die na de tenuitvoerlegging van het beslagbevel op de rekening van de schuldenaar worden gecrediteerd.

Verschillen ten opzichte van de nationale beslagprocedure

De procedure op grond van de verordening zal bestaan naast de nationale procedure. Zoals gezegd, is de verordening rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten van de EU. Hieruit volgt dat bepalingen in de verordening niet kunnen worden overgenomen in de nationale wetgeving, aangezien zij voorgaan op de nationale regelgeving. Dit wetsvoorstel geeft daarom alleen uitvoering aan bepalingen die uitvoering behoeven. Het wetsvoorstel laat de Europese procedure zo veel mogelijk aansluiten bij de nationale procedure voor het leggen van conservatoir beslag. Dit is niet op alle punten mogelijk, aangezien de procedure in de verordening op een aantal punten afwijkt van het nationale systeem. Een van de verschillen tussen de beide procedures is dat bij de Europese procedure de schuldeiser zekerheid moet stellen als hij een verzoek indient om een beslagbevel voordat hij een rechterlijke beslissing heeft verkregen (zie artikel 12 van de verordening). Bij wijze van uitzondering kan de rechter afzien van het verlangen van zekerheid, maar alleen als hij een zekerheidsstelling niet passend acht. Op grond van de Nederlandse regelgeving heeft de rechter de bevoegdheid om het verlof te verlenen onder de voorwaarde dat er een zekerheid wordt gesteld (zie artikel 701 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv)). In de praktijk wordt hier weinig gebruik van gemaakt. In de Europese procedure zal daarom naar verwachting vaker een zekerheidsstelling van de schuldeiser worden verlangd dan in de nationale procedure.

Een ander verschil ten opzichte van de nationale procedure is dat in de Europese procedure het beslag wordt gelegd tot een bepaald bedrag. Zowel in de nationale als in de Europese procedure wordt het beslagbevel of -verlof afgegeven voor een bepaald bedrag gebaseerd op de hoogte van de vordering van de schuldeiser en te verwachten bijkomende rente en kosten. Het beslag zelf wordt op grond van de nationale regelgeving echter gelegd op alle vorderingen die de schuldenaar op derden heeft of uit een reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen (zie artikel 718 juncto 475 Rv). Dit wijkt af van de Europese procedure, waarbij alleen het bedrag dat is opgenomen in het beslagbevel wordt beslagen (zie artikel 24 van de verordening). Het verschil hiertussen laat zich het beste illustreren aan de hand van een voorbeeld: stel dat de rechter een beslagbevel of -verlof afgeeft voor een beslag onder de bank voor € 1.000,– euro. Op grond van de Europese procedure zal dan € 1.000,– worden beslagen, ook al heeft de schuldenaar een grotere vordering op de bank (oftewel: er staat meer op de bankrekening van de schuldenaar). Op grond van het nationale recht is dit anders; al hetgeen zich op het moment van beslaglegging op de bankrekening bevindt, zal worden beslagen. Overigens geldt hierbij dat op grond van artikel 32 van de verordening een beslagbevel dezelfde rangorde heeft als een nationaal beslagverlof. De verordening wijzigt de rangorde van beslagen niet.

Ook de mogelijkheid voor de rechter om partijen te horen, verschilt in beide procedures. Artikel 11 van de verordening bepaalt dat de schuldenaar niet wordt gehoord voordat het bevel is uitgevaardigd. Een uitzondering hierop is op grond van dit artikel niet mogelijk. In de nationale procedure hoeft de rechter op grond van artikel 279, lid 1, Rv partijen niet te horen als hij het verzoek toewijst. Wijst de rechter het verzoek geheel of gedeeltelijk af, dan wordt in ieder geval de schuldeiser gehoord. Ook kan de rechter bepalen dat de schuldenaar moet worden gehoord. In de Europese procedure kan de rechter de schuldeiser of getuigen op grond van artikel 9 van de verordening horen indien hij oordeelt dat het verstrekte bewijsmateriaal niet voldoende is.

Verder is van belang dat de verordening termijnen bevat die afwijken van de termijnen die gelden in de nationale procedure. Een voorbeeld is de termijn voor de rechter om te beslissen over het verzoek om een beslagbevel. Artikel 18, lid 1, van de verordening bepaalt dat als de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing heeft gekregen, het gerecht uiterlijk op de tiende werkdag na indiening van het verzoek dient te beslissen. Als de schuldeiser al wel een rechterlijke beslissing heeft verkregen, moet uiterlijk op de vijfde werkdag na indiening van het verzoek worden beslist. Voor de nationale procedure geldt dat er geen uniforme termijn is vastgelegd; de beslistermijn verschilt per rechtbank, maar is in de praktijk zeer kort. Een andere termijn die verschilt, is de termijn voor het afgeven van een bankverklaring. Op grond van de verordening moet de bankverklaring voor het einde van de derde werkdag na de uitvoering van het beslagbevel wordt afgegeven (zie artikel 25, lid 1, van de verordening). In de nationale procedure is de bank verplicht om de bankverklaring af te geven zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag (zie artikel 720 juncto 476a Rv).

Regeldruk en andere lasten

In verband met het bijzondere karakter van het procesrecht, dat een waarborg biedt voor een eerlijke en efficiënte procesvoering, worden vereisten die worden gesteld aan informatie-uitwisseling met de rechter of een wederpartij niet onverkort als administratieve lasten aangemerkt. Deze vereisten hangen namelijk direct samen met de waarborgfunctie. Strikt genomen vallen de lasten die met deze informatieverplichtingen gepaard gaan onder het administratieve lasten-begrip, maar vanwege het bijzondere karakter worden ze niet onverkort als administratieve lasten aangemerkt.

Het wetsvoorstel zorgt ervoor dat de Europese procedure zoveel mogelijk aansluit bij de nationale procedure. De tenuitvoerlegging van een beslagbevel gebeurt bijvoorbeeld zowel in de nationale procedure als in de Europese procedure door een deurwaarder. Ook voor het verkrijgen van rekeninginformatie van de bank is ervoor gekozen om aansluiting te zoeken bij de rol van de deurwaarder in de nationale beslagprocedure. Belangrijk om in het oog te houden is dat het mechanisme van rekeninginformatie alleen kan worden gebruikt als de schuldeiser in een lidstaat een rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen. De schuldeiser moet dus al een titel hebben. Deze titel kan hij in vrijwel de meeste gevallen al ten uitvoer leggen. Het leggen van conservatoir beslag is dan niet meer nodig, omdat de schuldeiser direct executoriaal beslag kan leggen op bijvoorbeeld de goederen van de schuldenaar. Vanwege de eis dat de schuldeiser al een titel moet hebben, is daarom is niet te verwachten dat de schuldeiser vaak om rekeninginformatie zal verzoeken bij het verzoek om een beslagbevel.

Door te kiezen voor het mechanisme opgenomen in artikel 5 van het wetsvoorstel (zie de toelichting bij dit artikel), zijn de lasten zo laag mogelijk gehouden. De kosten van het opvragen van informatie bij de banken zullen op grond van artikel 10 van dit wetsvoorstel worden vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. De deurwaarder zal deze kosten doorberekenen aan de schuldeiser, aangezien deze het verzoek om rekeninginformatie heeft gedaan. Dat de deurwaarder een vergoeding kan rekenen, volgt uit artikel 44 van de verordening. Het vastleggen van de vergoeding voor het opvragen van rekeninginformatie zorgt ervoor dat de schuldeiser niet met onverwachte kosten zal worden geconfronteerd. Overigens maken de banken ook kosten om het verzoek om informatie te beantwoorden. Op grond van artikel 43 van de verordening kunnen de banken de werkelijke kosten in rekening brengen. De desbetreffende kosten zijn in elk geval gering, aangezien banken eenvoudig kunnen nagaan of de schuldenaar een rekening bij hen aanhoudt.

Verder zal het wetsvoorstel leiden tot een verandering van de werklast van de rechterlijke macht. De Raad voor de rechtspraak verwacht dat de totale werklastconsequenties voor de procedure € 269.512,– per jaar zullen zijn (vanaf 2017).

Consultatie

Over het voorstel van de Europese Commissie voor de verordening is in oktober en november 2011 via internetconsultatie geconsulteerd. Ook is destijds advies gevraagd aan de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)1 en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht. Over dit wetsvoorstel zijn de genoemde partijen nogmaals geconsulteerd. De ontvangen adviezen zijn verwerkt in het wetsvoorstel. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen in met name de toelichting bij de artikelen. Zo is op verzoek van de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht een paragraaf toegevoegd aan de toelichting over de wijzigingen in het wetsvoorstel ten opzichte van de nationale conservatoir beslagprocedure. Ook is op verzoek van de Rvdr de bepaling over de bevoegdheid van de voorzieningenrechter aangepast en is, zoals de NVB terecht voorstelt, de toelichting bij de grondslag voor artikel 5 van dit wetsvoorstel verduidelijkt. Daarnaast is de bepaling inzake de tenuitvoerlegging van het beslagbevel aangepast overeenkomstig het voorstel van de KBvG.

Artikelen

Artikel 2

In de verordening wordt de term «bevoegde instantie» gebruikt. Deze term is gedefinieerd in artikel 4, lid 14 van de verordening. Deze bevoegde instantie is bevoegd voor de ontvangst, doorzending of betekening of kennisgeving, als bedoeld in artikel 10, lid 2, artikel 23, leden 3, 5 en 6, artikel 25, lid 3, artikel 27, lid 2, artikel 28, lid 3, en artikel 36, lid 5, tweede alinea, van de verordening. Artikel 2, lid 1, van dit wetsvoorstel bepaalt dat de bevoegde instantie in Nederland de gerechtsdeurwaarder is. Indien in dit wetsvoorstel wordt gesproken over deurwaarder, wordt bedoeld de gerechtsdeurwaarder bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet. In de nationale beslagprocedure is de ontvangst, doorzending en betekening van het beslagbevel thans ook de taak van de deurwaarder.

Artikel 2, lid 2, verklaart voor de tenuitvoerlegging van het beslagbevel de artikelen die gelden voor nationaal conservatoir beslag onder derden van overeenkomstige toepassing. Hieronder vallen ook de bepalingen waarnaar in de Eerste en Vierde afdeling wordt verwezen, zoals algemene bepalingen voor het leggen van conservatoir beslag en een aantal artikelen inzake executoriaal beslag onder derden dat van overeenkomstige toepassing wordt verklaard in artikel 702 en 720 Rv. Wel moet hierbij in het oog worden gehouden dat de verordening een specifieke regeling kent inzake de tenuitvoerlegging van het beslagbevel. De bepalingen in de Eerste en Vierde afdeling zijn daarom slechts van toepassing voor zover deze niet in strijd zijn met de verordening. Artikel 2, lid 2, vloeit voort uit artikel 23 van de verordening, waarin is bepaald dat de tenuitvoerlegging van het beslagbevel geschiedt volgens de procedures die gelden voor de tenuitvoerlegging van een gelijkwaardig nationaal bevel, behoudens de regels die in de verordening zijn opgenomen.

Verder regelt artikel 2, lid 2, dat de deurwaarder de bevoegde instantie is voor de tenuitvoerlegging van het Europees beslagbevel (de daadwerkelijke beslaglegging). Dit wil zeggen dat de deurwaarder het beslagbevel zal betekenen aan de bank, net zoals thans in de nationale procedure het geval is. Er is geen reden om bij een Europees beslagbevel af te wijken van de thans geldende (en goed werkende) nationale procedure.

Artikel 3

In artikel 3 is geregeld welk gerecht in Nederland bevoegd is om een beslagbevel af te geven indien de Nederlandse gerechten op grond van artikel 6 van de verordening bevoegd zijn. Artikel 6 van de verordening regelt dat de Nederlandse gerechten bevoegd zijn als dit volgt uit onder meer Verordening Brussel I bis (zie lid 1), als er, kort gezegd, sprake is van een schuldenaar die consument is en in Nederland zijn woonplaats heeft (zie lid 2), als er al een rechterlijke beslissing is afgegeven of gerechtelijke schikking is goedgekeurd door een Nederlands gerecht (zie lid 3) of als er al een authentieke akte is opgesteld in Nederland (zie lid 4). Er is voor gekozen om de voorzieningenrechter van de rechtbank dan bevoegd te maken. Hiermee wordt aangesloten bij de Nederlandse procedure inzake het leggen van conservatoir beslag. In de nationale procedure is op grond van artikel 700 Rv voor het leggen van conservatoir beslag verlof vereist van de voorzieningenrechter van de rechtbank. Omdat de voorzieningenrechter van de rechtbank al ervaring heeft met het beoordelen van verzoeken om conservatoir beslag, ligt het voor de hand om deze rechter ook verzoeken om een Europees beslagbevel te laten behandelen. De relatieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter wordt alleen geregeld voor het geval er al een rechterlijke beslissing of gerechtelijke schikking is. Lid 2 bepaalt dat in dat geval de voorzieningenrechter van de rechtbank waar de beslissing of schikking is gegeven of goedgekeurd, bevoegd is. Als de rechterlijke beslissing is gegeven of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen door een gerechtshof, dan is de rechtbank die zich bevindt in het ressort van het gerechtshof bevoegd. Elke rechtbank die zich in het ressort van het gerechtshof bevindt, kan dan kennis nemen van de procedure. Is er nog geen rechterlijke beslissing of gerechtelijke schikking, dan is het nationale recht van toepassing. Hoofdregel is dat voor het afgeven van een beslagbevel de voorzieningenrechter van de woonplaats van de schuldenaar of degene onder wie het beslag wordt gelegd (in casu de bank) bevoegd is.

Artikel 4

Artikel 10, lid 2, van de verordening bepaalt dat indien het gerecht niet binnen de gestelde termijn bewijs heeft ontvangen dat de procedure betreffende het bodemgeschil is ingesteld, het beslagbevel wordt ingetrokken of eindigt. Bevindt het gerecht dat het beslagbevel heeft uitgevaardigd zich in dezelfde lidstaat als de lidstaat van tenuitvoerlegging (oftewel de lidstaat waar de bank zich bevindt), dan geschiedt de intrekking of beëindiging overeenkomstig het recht van die lidstaat (artikel 10, lid 2, tweede volzin, van de verordening). Artikel 4 bepaalt welke regeling geldt als Nederland de lidstaat is waar het gerecht en de bank zich bevinden. In dat geval volgt uit artikel 4 dat overschrijding van de termijn voor het instellen van het bodemgeschil het beslagbevel doet vervallen. De procedure verloopt hierdoor hetzelfde als bij het vervallen van een nationaal bevel op grond van de laatste zin van artikel 700, lid 3, Rv.

Artikel 5

Artikel 5 van het wetsvoorstel vloeit voort uit artikel 14 van de verordening. Artikel 14, lid 5, geeft de lidstaten een aantal mogelijkheden om te zorgen dat rekeninginformatie kan worden verkregen. Een van de opties is het verplichten van alle banken op het grondgebied van de lidstaat om, op verzoek van een informatie-instantie, bekend te maken of een schuldenaar bij hen een rekening aanhoudt (zie sub a). De Europese Commissie heeft aangegeven hierbij te denken aan een soort bankenregister waar een informatie-instantie toegang tot heeft. Alleen door middel van een register is het dan mogelijk om van alle banken te vernemen of de schuldenaar een rekening aanhoudt bij die bank. Dit bij elke bank opvragen, is praktisch niet uitvoerbaar. Wanneer voor die optie zou worden gekozen, moet een register worden ingericht waarin alle Nederlandse bankrekeningnummers worden opgeslagen. Het strekt te ver om een dergelijk register op te tuigen voor deze Europese procedure met beperkt toepassingsgebied. De kosten hiervoor zouden buitenproportioneel zijn, vooral gezien het geringe verwachte gebruik. Indien in de toekomst in een dergelijk register wordt voorzien voor een nationale procedure, kan alsnog ervoor worden gekozen om hierbij aan te sluiten.

De tweede optie die de verordening biedt, is dat de informatie-instantie toegang krijgt tot de relevante informatie die de overheid in registers of op andere wijze bijhoudt (zie sub b). In de nationale procedure kan de deurwaarder op grond van artikel 475g, lid 4, Rv, kort gezegd, de identiteit van de werkgever van de schuldenaar achterhalen door navraag te doen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna te noemen: UWV). De deurwaarder verkrijgt dan echter geen rekeninginformatie. Ook is slechts een beperkte groep personen bekend bij het UWV, waardoor een verzoek om rekeninginformatie in veel gevallen geen bruikbare informatie zal opleveren. Ook staan rechtspersonen niet ingeschreven bij het UWV, waardoor het verkrijgen van rekeninginformatie inzake rechtspersonen niet mogelijk is. Verder gaat het hier om een Europese procedure voor het leggen van een beslag op bankrekeningen waarmee grensoverschrijdend conservatoir beslag kan worden gelegd. Het zal daarom vaak gaan om een schuldenaar in de ene lidstaat die een bankrekening aanhoudt in een andere lidstaat. Schuldenaren die in een andere lidstaat wonen, zijn niet bekend bij het UWV. Ook voor deze groep personen zal een verzoek om rekeninginformatie niets opleveren. De mogelijkheid om de deurwaarder toegang tot informatie van het UWV te geven, zal dus weinig doeltreffend zijn. Daarom ziet Nederland af van gebruikmaking van deze optie.

Een ander optie die niet wordt gebruikt, is de mogelijkheid voor de gerechten om de schuldenaar te verplichten bekend te maken bij welke banken hij een bankrekening aanhoudt (sub c). Deze optie is in de verordening opgenomen omdat een aantal lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk (doet niet mee aan de verordening) en Ierland, een dergelijk systeem al kent. Uit het leerstuk «contempt of court» volgt daar dat een schuldeiser die een gerechtelijk bevel niet opvolgt van zijn vrijheid kan worden beroofd. In Nederland kennen we een dergelijk systeem niet. Indien de rechter de schuldenaar om informatie zou vragen (waardoor hij de schuldenaar op de hoogte stelt van de indiening van het verzoek), en dit ertoe leidt dat het gewenste effect, namelijk het leggen van conservatoir beslag, niet kan worden bereikt omdat de schuldenaar de gelden heeft verplaatst naar een andere bankrekening, dan is dit op grond van het Nederlandse recht niet strafbaar. De strafbaarstelling voor het onttrekken van goederen aan een beslag geldt namelijk pas als er beslag is gelegd. Daarom is afgezien van gebruikmaking van deze optie.

De optie waar wel voor is gekozen, is opgenomen in artikel 5 van het wetsvoorstel en is gebaseerd op artikel 14, lid 5, sub d, in de verordening: elk ander middel dat doeltreffend en doelmatig is om de relevante informatie te verkrijgen, mits het niet onevenredig kostbaar is of onevenredig veel tijd vergt. Artikel 5 regelt het systeem om rekeninginformatie te verkrijgen. Lid 2 regelt welk middel de deurwaarder in Nederland kan gebruiken om de informatie te verkrijgen. De deurwaarder kan desgewenst bij meerdere banken tegelijk navragen of de schuldenaar een rekening aanhoudt bij die bank. De communicatie tussen de deurwaarder en de bank zal hierbij zo efficiënt mogelijk plaatsvinden. Deze bevoegdheid van de deurwaarder geldt voor alle banken die in Nederland zijn gevestigd. Bij deze banken kan de schuldenaar een Nederlandse bankrekening aanhouden. Indien de schuldeiser in zijn verzoek al een bepaalde bank heeft genoemd, zal de deurwaarder in ieder geval navraag doen bij deze bank. Is dit niet zo, dan ligt het voor de hand dat de deurwaarder navraag doet bij in ieder geval de vijf grootste Nederlandse banken. Als de stand van de techniek in de toekomst zover is dat eenvoudig navraag kan worden gedaan bij veel (of zelfs alle) banken tegelijkertijd, zal hiervoor kunnen worden gekozen, maar dit is thans nog niet mogelijk. Als de bank een verzoek heeft ontvangen, zal deze dit verzoek zo spoedig mogelijk beantwoorden. Op welke manier het verzoek en de beantwoording hiervan geschieden, is niet in de verordening geregeld, zodat de deurwaarders en de banken zelf kunnen bepalen wat de efficiëntste manier is om te communiceren. Uiteraard moet de privacy van partijen worden beschermd, zoals ook is bepaald in artikel 47 van de verordening. Door te kiezen voor het mechanisme opgenomen in artikel 5 zijn de administratieve lasten zo laag mogelijk gehouden.

De procedure voor het verkrijgen van rekeninginformatie verloopt op grond van de verordening en artikel 5 als volgt. In het verzoek om een bevel tot conservatoir beslag verklaart de schuldeiser dat hij een verzoek om rekeninginformatie indient en vermeldt hij de redenen waarom hij van mening is dat de schuldenaar een of meer rekeningen bij een bank in een bepaalde lidstaat aanhoudt (zie artikel 8, lid 2, onder f van de verordening). Hierbij verstrekt hij op grond van artikel 14, lid 2, van de verordening alle hem beschikbare en relevante informatie omtrent de schuldenaar en de rekeningen waarop beslag moet worden gelegd. Het gerecht beoordeelt vervolgens of het verzoek voldoende is onderbouwd. Ook toetst het gerecht of aan alle voorwaarden en vereisten voor het uitvaardigen van een bevel is voldaan. Uitzondering hierop is de eventueel opgelegde verplichting om zekerheid te stellen. Om vertraging te voorkomen, is in de verordening bepaald dat het verzoek alvast kan worden gedaan voordat zekerheid is gesteld. Het beslagbevel wordt uiteraard wel pas afgegeven als de zekerheid is gesteld (zie artikel 12, lid 3 van de verordening).

Als de rechter oordeelt dat het verzoek voldoende onderbouwd is en aan alle overige voorwaarden is voldaan, zendt het gerecht het verzoek aan de informatie-instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging. In Nederland is dit op grond van artikel 5, lid 1, van dit wetsvoorstel de deurwaarder. Dit wil zeggen dat als er een verzoek om rekeninginformatie is ingediend bij een Duitse rechter voor beslaglegging op een onbekende Nederlandse bankrekening en deze oordeelt dat het verzoek voldoende is onderbouwd en aan alle andere voorwaarden is voldaan, de Duitse rechter het verzoek om rekeninginformatie zal sturen naar een deurwaarder in Nederland.

De informatie-instantie moet vervolgens middels beschikbare middelen in zijn lidstaat de rekeninginformatie zien te verkrijgen (zie artikel 14, lid 4 van de verordening). Welke middelen de deurwaarder in Nederland kan gebruiken, is bepaald in artikel 5, lid 2 van dit wetsvoorstel.

Als de informatie-instantie de rekeninginformatie heeft verkregen, geeft hij deze informatie door aan het gerecht dat de informatie heeft opgevraagd (zie artikel 14, lid 6, van de verordening). Is het niet gelukt om de informatie te verkrijgen, dan deelt de informatie-instantie dit mede aan het betrokken gerecht (zie artikel 14, lid 7 van de verordening).

Om te voorkomen dat de schuldenaar op de hoogte wordt gebracht van het feit dat de schuldeiser om een beslagbevel heeft verzocht, is in lid 3 van artikel 5 bepaald dat de bank de schuldenaar niet op de hoogte mag brengen van een dergelijk verzoek tot het beslagbevel daadwerkelijk is uitgevoerd. Het zou bijvoorbeeld kunnen voorkomen dat een bank op grond van zijn algemene voorwaarden de schuldenaar moet informeren over een verzoek om rekeninginformatie. Artikel 5, lid 3, zorgt ervoor dat de schuldenaar in dat geval niet op de hoogte behoeft te worden gesteld, zodat de tenuitvoerlegging van het beslagbevel niet in het gedrang komt. Deze bepaling sluit aan bij artikel 14, lid 8, van de verordening, waarin een dergelijke regeling is opgenomen voor de informatie-instantie (oftewel de deurwaarder in Nederland).

Artikel 6

Tegen een beslagbevel staan op grond van hoofdstuk 4 van de verordening rechtsmiddelen open. Artikel 6 van dit wetsvoorstel bepaalt welke gerechten bevoegd zijn om kennis te nemen van deze rechtsmiddelen. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die thans op grond van Rv gelden voor nationale beslagprocedures.

In artikel 6, lid 1, is bepaald dat het gerechtshof bevoegd is om kennis te nemen van het hoger beroep tegen een beslissing waarbij het verzoek om een beslagbevel geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen (zie artikel 21, lid 1, van de verordening). Deze regeling vloeit voort uit artikel 21, lid 2, van de verordening waarin is bepaald dat lidstaten kunnen bepalen welk gerecht bevoegd is om een dergelijk hoger beroep te behandelen. De regeling sluit aan het artikel 700, lid 2, Rv op grond waarvan hoger beroep bij het gerechtshof mogelijk is tegen een afwijzing van een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag. Door lid 1 zal het hoger beroep tegen de gehele of gedeeltelijke afwijzing van een verzoek om een beslagbevel verlopen volgens de nationale procedure inzake hoger beroep. De Zevende Titel van het Eerste Boek van Rv is van overeenkomstige toepassing.

In lid 2 van artikel 6 is geregeld dat de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is om de rechtsmiddelen tegen het beslagbevel te behandelen. Ook hiervoor geldt dat een dergelijke regeling op grond van artikel 46 van de verordening mogelijk is. Dit wordt bevestigd door artikel 50, lid 1, onder l, van de verordening, waarin is bepaald dat de lidstaten aan de Europese Commissie moeten melden welke gerechten bevoegd zijn met betrekking tot rechtsmiddelen. Op grond van lid 2 van artikel 6 zal de procedure, met inachtneming van artikel 36 van de verordening, verlopen overeenkomstig artikel 705 Rv. Artikel 705 Rv bepaalt dat de voorzieningenrechter bevoegd is om kennis te nemen van vorderingen tot opheffing van een beslag. Bij de rechtsmiddelen als bedoeld in artikel 33, 34 en 35, lid 1, 3 en 4, van de verordening gaat het om rechtsmiddelen die worden ingesteld tegen het beslagbevel zelf of tegen de tenuitvoerlegging van het beslagbevel (de daadwerkelijke beslaglegging). Het rechtsmiddel genoemd in artikel 35, lid 2, van de verordening is niet opgenomen in artikel 6 lid 2 van het voorstel omdat de Nederlandse regelgeving ambtshalve wijziging of intrekking door het gerecht niet kent.

Verder bepaalt artikel 6, lid 3, dat het gerechtshof bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep tegen een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 33, 34 en 35 van de verordening (zie artikel 37 van de verordening). Dat lidstaten zelf kunnen bepalen welk gerecht bevoegd is om een dergelijk hoger beroep te behandelen, volgt uit het feit dat artikel 46 van de verordening bepaalt dat kwesties die niet door de verordening worden geregeld, worden beheerst door het recht van de lidstaat waar de procedure wordt gevoerd. Dat dit ook geldt voor het aanwijzen van een bevoegd gerecht, wordt bevestigd door artikel 50, lid 1, onder m, van de verordening waarin is bepaald dat de lidstaten aan de Europese Commissie moeten doorgeven welke gerechten worden ingesteld voor het hoger beroep. Voor deze procedure geldt, net als bij het eerste lid, dat de Zevende Titel van het Eerste Boek van Rv van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 7

Artikel 41 van de verordening bepaalt dat in de procedure tot het verkrijgen van een beslagbevel vertegenwoordiging door een advocaat niet verplicht is. Daarnaast bepaalt dit artikel dat voor het instellen van een rechtsmiddel als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening vertegenwoordiging door een advocaat alleen verplicht is als dit wettelijk is voorgeschreven in de lidstaat van het gerecht dat het rechtsmiddel behandelt. Artikel 7 van dit wetsvoorstel regelt de verplichte procesvertegenwoordiging. Dit wil zeggen dat in Nederland een dergelijk rechtsmiddel alleen kan worden ingesteld door een advocaat. Artikel 7 sluit aan bij de Nederlandse regeling waarin op grond van 362 juncto 278 Rv voor het instellen van hoger beroep, en op grond van artikel 79 Rv voor het vorderen van opheffing van een beslag ook verplichte procesvertegenwoordiging geldt (behalve voor de gedaagde in kort geding).

Artikel 8

Artikel 8 geeft uitvoering aan artikel 25 van de verordening waarin regels worden gegeven inzake de bankverklaring. Lid 1 van artikel 8 bepaalt dat de bank degene is die de bankverklaring afgeeft. Dit wil zeggen dat de bank verklaart of er beslag is gelegd op een tegoed op de rekening van de schuldenaar en wanneer dit is gebeurd. Dit sluit aan bij de nationale procedure voor het leggen van beslag, waarin een beslagverlof aan door de deurwaarder aan de bank wordt betekend en de bank vervolgens zorgt voor uitvoering van het verlof.

Het tweede lid regelt hoe de procedure verloopt na het afgeven van de bankverklaring door de bank als het beslagbevel is uitgevaardigd in dezelfde lidstaat als waar het beslag is gelegd. De bank zendt de bankverklaring dan naar de deurwaarder, die vervolgens zorgt voor verzending van de verklaring aan het gerecht en de schuldeiser. Ook hiervoor geldt dat is aangesloten bij de nationale procedure.

Artikel 9

Als een beslagbevel is afgegeven, moet de schuldenaar hiervan op de hoogte worden gesteld. Op welke wijze dit moet gebeuren, is geregeld in artikel 28 van de verordening. Artikel 28, tweede en derde lid, bepaalt dat het nationale recht bepaalt op wiens initiatief (de schuldeiser of het gerecht) de betekening of kennisgeving plaatsvindt. Artikel 9 geeft hier uitvoering aan door te bepalen dat de betekening van het beslagbevel aan de schuldenaar op initiatief van de schuldeiser geschiedt. Op grond van artikel 720 juncto artikel 475i Rv ligt in geval van een nationale beslag het initiatief van betekening aan de schuldenaar ook bij de schuldeiser. De betekening moet op grond van de verordening uiterlijk op de derde werkdag na de dag van ontvangst van de bankverklaring geschieden.

Artikel 10

De gerechtskosten zijn in Nederland vastgelegd in de Wet griffierechten in burgerlijke zaken. Artikel 10 zorgt ervoor dat voor een beslagbevel dezelfde griffierechten worden gerekend als voor een nationaal beslagverlof. Het artikel bepaalt dat een verzoek om een beslagbevel wordt aangemerkt als een verzoek van onbepaalde waarde. Uit het nationale recht volgt dat een dergelijk verzoek ook in hoger beroep zo wordt aangemerkt, hetgeen ook geldt voor het instellen van een rechtsmiddel op grond van de verordening. Dit artikel sluit aan bij artikel 42 van de verordening waarin is bepaald dat de gerechtskosten voor een Europees beslagbevel niet hoger mogen zijn dan de kosten van een gelijkwaardig nationaal bevel.

Artikel 11

Artikel 44 van de verordening bepaalt dat de vergoeding voor instanties die betrokken zijn bij de behandeling of de tenuitvoerlegging van het beslagbevel of bij de verstrekking van rekeninginformatie op grond van artikel 14 van de verordening door elke lidstaat moet zijn vastgelegd. Voorwaarde hierbij is dat de vergoeding niet hoger mag zijn dan de vergoeding voor een gelijkwaardig nationaal bevel. De instantie die deze taken in Nederland gaat uitvoeren is op grond van de artikelen 2 en 5 van dit wetsvoorstel de deurwaarder. Welke tarieven deurwaarders mogen rekenen in geval van tenuitvoerlegging van een nationaal beslagverlof is vastgelegd in artikel 2 van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Artikel 11 van dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat zal worden vastgelegd dat voor een Europees beslagbevel dezelfde kosten worden gerekend als voor een nationaal conservatoir beslag. In het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders is thans geen tarief opgenomen voor het verstrekken van rekeninginformatie als bedoeld in artikel 14 van de verordening, aangezien Nederland de mogelijkheid om rekeninginformatie op te vragen nog niet kent. Daarom zal het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders worden aangepast. Dit gebeurt bij algemene maatregel van bestuur. Er zal worden gekozen voor een tarief dat het beste aansluit bij de werkzaamheden die de deurwaarder moet verrichten voor het verkrijgen en verstrekken van rekeninginformatie als bedoeld in de verordening. Omdat een precieze inschatting pas te maken is als de verordening daadwerkelijk wordt toegepast, zal er een schatting van de kosten worden gemaakt. Als in de toekomst blijkt dat de werkzaamheden door technologische ontwikkelingen veranderen of de geschatte kosten niet meer reëel zijn, zal het tarief worden aangepast.

Artikel 12

Artikel 12 is een vangnetbepaling ter uitvoering van artikel 46, lid 1, van de verordening. Het zou kunnen voorkomen dat er in de procedure vragen rijzen waarop de verordening geen antwoord geeft. Als deze vragen zien op de procedure voor het uitvaardigen van het beslagbevel, moet op grond van artikel 12, lid 1, worden aangesloten bij de nationale regels inzake de verzoekschriftprocedure. Wordt een rechtsmiddel ingesteld tegen een beslagbevel of de tenuitvoerlegging ervan of wordt er hoger beroep ingesteld tegen een dergelijk rechtsmiddel, dan geldt op grond van lid 2 dat de regels inzake de dagvaardingsprocedure van toepassing zijn. Dit is thans ook zo op grond van het nationale recht (zie onder meer artikel 700 Rv voor het indienen van het verzoek en artikel 705 Rv voor het opheffen van het beslag, hetgeen in de praktijk meestal bij kort geding gebeurt). Een andere vraag kan zijn of cassatie mogelijk is. Omdat hier niets over is geregeld in de verordening, volgt uit het nationale recht dat cassatie mogelijk is, net zoals thans geldt voor de nationale procedure tot het verkrijgen van een beslagverlof.

Artikel 13

Artikel 13 regelt de samenloop tussen dit wetsvoorstel en het voorstel van wet tot Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (hierna te noemen: KEI-I). Kort gezegd vereenvoudigt KEI-I het procesrecht. Het zorgt ervoor dat de procedures in het burgerlijk procesrecht en in het bestuursprocesrecht worden versneld en gedigitaliseerd. Hieruit volgt ook dat bepaalde termen worden aangepast. De samenloopbepaling zorgt ervoor dat de terminologie in het wetsvoorstel overeenkomt met de terminologie die zal gelden als KEI-I in werking is getreden. Omdat KEI-I waarschijnlijk gefaseerd in werking zal treden, is ervoor gekozen aan te bij het moment van inwerkingtreding van de artikelen in KEI-I die zien op de huidige verzoekschriftprocedure (na inwerkingtreding van KEI-I «verzoekprocedure» genoemd).

Artikel 14

Artikel 14 bepaalt dat, nadat dit wetsvoorstel tot wet is verheven, de wet in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Zo kan worden aangesloten bij de inwerkingtreding van de verordening. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten, hetgeen mogelijk is omdat het gaat om uitvoering van Europese regelgeving.

Artikel 15

Vanwege de lange titel van de verordening is gekozen voor de citeertitel: Uitvoeringswet verordening Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Bijlage bij de memorie van toelichting van de Uitvoeringswet verordening Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen

Artikel(en) verordening

Artikel wetsvoorstel

Nationaal recht

1

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

2, leden 1, 2 en 4

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

2, lid 3

Behoeft geen uitvoering

Artikel 703 Rv bepaalt dat geen beslag mag worden gelegd op goederen bestemd voor de openbare dienst

3

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

4, leden 1 t/m 5, 5 t/m 12 en 15

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

4, leden 6 en 7

Behoeft geen uitvoering

De artikelen 278 e.v. Rv bepalen welke partijen als verzoeker kunnen optreden

4, lid 13

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 1, van het wetsvoorstel wijst de deurwaarder aan als informatie-instantie

4, lid 14

Artikel 2, lid 1

Artikel 2, lid 1, van het wetsvoorstel wijst de deurwaarder aan als instantie voor de ontvangst, doorzending of betekening of kennisgeving van bepaalde stukken

5

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

6

Artikel 3

Artikel 3 van het wetsvoorstel bepaalt dat in Nederland de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd is om een Europees bevel tot conservatoir beslag uit te vaardigen

7 t/m 9 en 10, lid 1 en 3

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

8, leden 2, onder a t/m n, en 3

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

8, lid 2, onder o

Behoeft geen uitvoering

Bij opzettelijk onjuiste of onvolledige verklaringen kan sprake zijn van valsheid in geschrift (zie artikel 225 Wetboek van Strafrecht)

8, lid 4

Behoeft geen uitvoering

Procederen op grond van de artikelen 278 e.v. Rv alleen mogelijk op papier. Thans is er een wetsvoorstel aanhangig dat digitale indiening van het verzoekschrift en bewijsstukken mogelijk maakt (Kamerstukken I 2014/2015, 34 059)

9, lid 1

Behoeft geen uitvoering

De beslagsyllabus geeft aan dat er één keer de gelegenheid kan worden gegeven tot aanvullen/verbeteren van een verzoek (zie de Beslagsyllabus augustus 2015 van de Raad voor de rechtspraak)

9, lid 2

Behoeft geen uitvoering

Artikel 279, lid 1, Rv biedt de rechter de mogelijkheid om de schuldeiser te horen. De artikelen 278 e.v. Rv staan niet in de weg aan een zitting die via

een videoconferentie plaatsvindt.

10, leden 1 en 3

Behoeft geen uitvoering

 

10, lid 2

Artikel 4

Artikel 4 van het wetsvoorstel bepaalt dat het beslagbevel eindigt overeenkomstig het nationale recht (zie artikel 700, lid 3, laatste zin, Rv)

11

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

12

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

13, leden 1 en 2

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

13, leden 3 en 4

Behoeft geen uitvoering

Artikel 6:162 BW bevat de grondslag voor aansprakelijkheid van de schuldeiser voor schade die de schuldenaar lijdt

14, leden 1 t/m 4 en 6 t/m 8

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

14, lid 5

Artikel 5, leden 2 en 3

Artikel 5, leden 2 en 3, van het wetsvoorstel bepaalt hoe de procedure tot het verkrijgen van informatie verloopt

15, lid 1

Behoeft geen uitvoering

De artikelen 6:119 e.v. BW geven regels inzake de wettelijke rente die verschuldigd kan zijn

15, lid 2

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

16

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

17, leden 1 t/m 4

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

17, lid 5

Behoeft geen uitvoering

Artikel 290 Rv bepaalt dat de griffier zo spoedig mogelijk aan de verzoeker een afschrift verstrekt van de beschikking

18

Behoeft geen uitvoering

N.v.t

19, leden 1, 2, sub a t/m i en k, 3 en 4

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

19, lid 2, sub j

Behoeft geen uitvoering

Het Nederlandse recht kent een dergelijke regeling niet

20

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

21, leden 1 en 3

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

21, lid 2

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1, van het wetsvoorstel bepaalt dat het gerechtshof bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep tegen een weigering het bevel uit te vaardigen

22

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

23, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 2, lid 2, van het wetsvoorstel bepaalt dat de tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het nationale recht (zie de Eerste en Vierde afdeling van de Vierde titel van het Derde Boek van Rv)

23, leden 2, 4 en 6

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

23, lid 3

Behoeft geen uitvoering

Op grond van artikel 702 juncto 475 Rv heeft de schuldeiser de taak de tenuitvoerleggingsprocedure in te leiden

23, lid 5

Behoeft geen uitvoering

Artikel 2, lid 2, van het wetsvoorstel bepaalt dat de tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het nationale recht (zie de Eerste en Vierde afdeling van de Vierde titel van het Derde Boek van Rv)

24, lid 1

Behoeft geen uitvoering

Op grond van artikel 702 juncto 475 Rv kan een bevel ten uitvoer worden gelegd als dit aan de bank betekend is

24, lid 2, sub a en tweede alinea

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

24, lid 2, sub b

Behoeft geen uitvoering

Het Nederlandse recht staat er niet aan in de weg dat het bedrag wordt overgemaakt naar een speciaal daartoe aangewezen rekening

24, lid 3

Behoeft geen uitvoering

Het Nederlandse recht staat een dergelijke vrijwaring en overmaking niet toe

24, leden 4 t/m 8

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

25, leden 1 en 2

Artikel 8

Artikel 8 van het wetsvoorstel bepaalt wie een bankverklaring mag afgeven en hoe deze verklaring naar de schuldeiser wordt gezonden als het bevel in de lidstaat van tenuitvoerlegging is uitgevaardigd

25, leden 3 en 4

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

26

Behoeft geen uitvoering

De bank kan, onder meer op grond van artikel 6:162 BW, aansprakelijk zijn voor schade ontstaan door niet nakoming van de bepalingen in de verordening

27, leden 1 en 2

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

27, lid 3

Behoeft geen uitvoering

In het Nederlandse recht geeft de deurwaarder niet de bevoegdheid zelf te beslissen tot vrijgave van het teveel waarop beslag is gelegd

28, leden 1 en 4 t/m 6

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

28, leden 2 en 3

Artikel 9

Op grond van artikel 9 van het wetsvoorstel geschiedt de betekening aan de schuldenaar op initiatief van de schuldeiser

29

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

30

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

31

Behoeft geen uitvoering

Artikel 475 Rv bepaalt dat beslag kan worden gelegd op vorderingen die de schuldenaar op derden heeft of uit een reeds bestaande rechtsverhouding rechtstreeks zal verkrijgen

32

Behoeft geen uitvoering

De artikelen 3:276 e.v. BW geven regels inzake de rangorde van schuldeisers

33

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

34, lid 1, aanhef

Behoeft geen uitvoering

Op grond van artikel 6, lid 2, van het wetsvoorstel is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd tot intrekking of wijziging van het bevel

34, leden 1, sub a en b, en 2

Behoeft geen uitvoering

N.v.t

35, lid 1

Behoeft geen uitvoering

Nv.t.

35, lid 2

Behoeft geen uitvoering

Op grond van het Nederlandse recht is ambtshalve wijziging of intrekking door het gerecht niet mogelijk

35, leden 3 en 4

Behoeft geen uitvoering

Op grond van artikel 6, lid 2, van het wetsvoorstel is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd tot intrekking of wijziging van het bevel en beëindiging of beperking van de tenuitvoerlegging van het bevel

36, lid 1

Artikel 6, lid 2

Op grond van artikel 6, lid 2, van het wetsvoorstel is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de rechtsmiddelen

36, leden 2, 4 en 5

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

36, lid 3

Behoeft geen uitvoering

De artikelen 278 e.v. Rv staan niet in de weg aan een zitting die via

een videoconferentie plaatsvindt.

37

Artikel 6, lid 3

Op grond van artikel 6, lid 3, van het wetsvoorstel is het gerechtshof bevoegd kennis te nemen van het hoger beroep tegen de rechtsmiddelen

38, leden 1, sub a, en 2

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

38, lid 1, sub b

Behoeft geen uitvoering

Op grond van artikel 6, lid 2, van het wetsvoorstel is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd tot beëindiging van de tenuitvoerlegging van het bevel

39

Behoeft geen uitvoering

Op grond van artikel 705 Rv kan elke belanghebbende een vordering indienen tot opheffing van het beslag

40

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

41

Artikel 7

Op grond van artikel 7 van het wetsvoorstel is vertegenwoordiging door een advocaat verplicht bij het instellen van hoger beroep en de rechtsmiddelen

42

Artikel 10

Op grond van artikel 10 van het wetsvoorstel wordt het griffierecht voor een verzoek om een beslagbevel bepaald overeenkomstig de Wet griffierechten in burgerlijke zaken

43

Behoeft geen uitvoering

Het Nederlandse recht kent geen bepaling inzake de door de bank gemaakte kosten

44

Artikel 11

Op grond van artikel 11 van het wetsvoorstel worden de tarieven voor de deurwaarder bepaald overeenkomstig het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders

45

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

46

Artikel 12

Op grond van artikel 12 van het wetsvoorstel zijn de regels in zake de verzoekschriftprocedure van toepassing op het verzoek en de regels van de dagvaardingsprocedure op bepaalde rechtsmiddelen op grond van de verordening

47

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

48

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

49

Behoeft geen uitvoering

Nederland heeft geen andere officiële taal aanvaard voor de toepassing van de verordening

50

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

51

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

52

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

53

Behoeft geen uitvoering

N.v.t.

54

Artikel 13

Op grond van artikel 13 van het wetsvoorstel treedt het wetsvoorstel bij koninklijk besluit in werking, zodat bij het van toepassing worden van de verordening kan worden aangesloten