Gepubliceerd: 31 mei 2016
Indiener(s): Agnes Wolbert (PvdA)
Onderwerpen: onderwijs en wetenschap organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34458-5.html
ID: 34458-5

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 31 mei 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

I

Algemeen

2

       

1

Inleiding

2

2

Achtergronden

4

 

2.1

Aanleiding tot dit wetsvoorstel

4

 

2.2.

Het doel van dit wetsvoorstel

6

3.

De inhoud van het wetsvoorstel

7

 

3.1

Omschrijving van het beroep en professionele ruimte

7

 

3.2

Het lerarenregister en het registervoorportaal

9

 

3.3

Voor welke leraren is dit relevant?

10

 

3.4

Hoe werkt de registratie?

10

 

3.5

De criteria voor herregistratie

11

 

3.6

Gevolgen van niet (her-)registreren

13

 

3.7

Verantwoordelijkheden

14

4.

Invoering

14

 

4.1

Organisatie van de uitvoering

14

 

4.2

Voorbereiding

14

 

4.3

Fasering van de invoering van het lerarenregister

14

5.

Bescherming persoonsgegevens

15

6.

Administratieve lasten

15

7.

Internetconsultatie

16

       

II

Artikelsgewijs

16

I ALGEMEEN

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel dat de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal regelt. Zij zien in het register een belangrijke stap richting de verdere professionalisering van het leraarschap en juichen deze ontwikkeling zeer toe. Wel hebben zij nog een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn van mening dat het wettelijk verankeren van de zeggenschap van leraren over hun beroep van groot belang is voor de versterking van de beroepsgroep. Leraren en docenten leveren een belangrijke bijdrage aan de opleiding en ontwikkeling van kinderen, jongeren en studenten. De leden ondersteunen de ontwikkeling en wettelijke verankering van het lerarenregister. Niet als doel op zich, maar als middel dat bijdraagt aan het creëren van professionele ruimte voor leraren om zelf vorm en inhoud te geven aan hun vak én aan de kwaliteitseisen die aan het vak van leraar of docent worden gesteld. Van professionals mag worden verwacht dat zij blijvend werken aan hun ontwikkeling en het onderhouden van hun bekwaamheid. Het lerarenregister is een middel om dit proces te faciliteren.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Alhoewel deze leden de invoering van een lerarenregister altijd hebben ondersteund, hebben deze leden nog wel enkele vragen, met name over de reden van het invoeren van een wettelijke register op dit moment, de oorzaken van het niet bevoegd lesgeven en het opleidingsaanbod en voldoende tijd en middelen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel voor de invoering van het lerarenregister en het register voorportaal. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal. Genoemde leden hechten aan professionalisering van docenten, maar zijn kritisch op het wettelijk vastleggen van het lerarenregister.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij juichen inspanningen toe om de positie van de beroepsgroep te versterken, zodat het onderwijs minder afhankelijk zou kunnen worden van wisselvallige beleidsinvloeden. Deze leden vinden het echter van wezenlijk belang dat een verdere inbreuk op de vrijheid om onderwijs te geven stevig wordt onderbouwd. Deze leden constateren dat de gevolgen van het wetsvoorstel wel duidelijk zijn, die zijn namelijk ernstig, maar dat de voordelen vooralsnog beperkt lijken of in ieder geval nog in hoge mate onduidelijk zijn. Ook hebben zij de indruk dat de verantwoordelijkheden van betrokkenen in het voorstel onvoldoende zijn afgestemd op de situatie zoals die er door het voorstel uit komt te zien.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hechten een groot belang aan de adviezen van de commissie Dijsselbloem ten aanzien van onderwijsvernieuwingen. Kan de regering nader toelichten of dit wetsvoorstel Dijsselbloem-proof is, zo vragen zij. De leden vragen de regering nader toe te lichten wat het tijdstraject is dat voorzien is voor instructeurs en onderwijsassistenten? Wat zijn de voor- en tegenargumenten? Welke partijen zijn hierbij betrokken, zo willen de leden weten.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat in het Nationaal Onderwijs-akkoord (NOA) voor instructeurs in het mbo1 is afgesproken dat zij aantoonbaar dienen te beschikken over pedagogisch-didactische vaardigheden en deze op peil te houden. Als instructeurs aan de kwalificatie-eisen (kunnen) voldoen zullen zij ook in een aparte «kamer» in het register opgenomen worden. Deze leden gaan er van uit dat het hierbij gaat om een aparte «kamer» in het lerarenregister. Waarom maakt de regeling voor instructeurs geen onderdeel uit van dit wetsvoorstel? Op welke wijze wordt de registratie van instructeurs in het mbo in het lerarenregister ter hand genomen en wat is hiervan de planning, zo vragen deze leden.

Het lerarenregister is ook toegankelijk voor leraren die wél bevoegd zijn, maar enige tijd niet werkzaam zijn in het onderwijs. Beschreven wordt dat door het bijhouden van hun bekwaamheid in het lerarenregister, zij contact blijven houden met het beroep van leraar. De leden vragen wat er van deze groep leraren wordt verwacht. Wordt er bedoeld dat zij kunnen deelnemen aan professionaliseringsactiviteiten en op welke wijze wordt de financiering hiervan georganiseerd, zo vragen de leden.

De leden van de D66-fractie lezen in advies van de Raad van State dat deze wetswijziging een middel creëert om de positie van de leraar te versterken. De regering geeft aan dat er een essentiële rol is weggelegd voor de leraren en hun beroepsgroep bij de inrichting, de vormgeving en de uitvoering van het register. De regering gaat gebruik maken van een routekaart. Deze leden vragen wat de precieze invulling is van deze routekaart? De leden vinden het van belang dat het lerarenregister van, voor en door leraren is. Op welke wijze kunnen vertegenwoordigers deelnemen aan de besluitvorming rondom het register? Hoe worden besluiten genomen over het register zoals de bekwaamheidseisen en herregistratie-eisen? Klopt het dat de regering uiteindelijk het besluit neemt of een leraar uit het register wordt gezet, willen de leden weten. Hoe sluit dit aan bij het voorgaande? Om het register daadwerkelijk een middel van leraren te maken is bekendheid over het register onder leraren essentieel. Deze leden vragen de regering een draagvlakmeting te houden onder leraren. Bovengenoemde leden zijn overtuigd dat er pas een impuls komt aan de professionalisering als de beroepsgroep het belang van een register onderschrijft.

De leden van de ChristenUnie-fractie waarderen het initiatief vanuit de beroepsgroep om tot een vrijwillig lerarenregister te komen. Zij lezen in de memorie van toelichting (p. 2) dat het initiatief vanuit de beroepsgroep met dit wetsvoorstel wordt voorzien van een «stevige basis, zodat het werken aan bekwaamheid en bekwaamheidsonderhoud ook langs de lijn van wet- en regelgeving wordt gestimuleerd». Waarom is het nodig om een initiatief van onderop juist van bovenaf vast te leggen en te verplichten? Waarom kiest de regering om het middel van het lerarenregister van bovenaf te verplichten, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering niet heeft besloten een afzonderlijke wet op het leraarsberoep op te stellen. Deze leden merken allereerst op dat het wetsvoorstel zich in hoge mate richt op de leraar, terwijl de sectorwetten zich richten tot het bevoegd gezag. Bovendien wijzen zij erop dat andere beroepsgroepen, zoals de advocatuur en de gezondheidszorg, ook een specifieke wet voor de organisatie van de beroepsgroep kennen. Tot slot verwijzen zij naar de visie van de regering op het wetgevingskwaliteitsbeleid, waarin de regering voornemens is te komen tot meer bovensectorale wetgeving. Deze leden ontvangen graag een toelichting van de regering, waarbij op genoemde overwegingen wordt ingegaan.

2. Achtergronden

2.1 Aanleiding tot dit wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe de adviezen van de Onderwijsraad, waarin zij pleiten voor het lerarenregister, zich met de kritische opstelling van de Raad van Staten verhouden. Kan de regering met name in gaan wat betreft de zienswijzen over het moment en tempo van invoering?

De leden constateren dat veel scholen beschikking hebben over middelen voor professionalisering. Toch weten leraren vaak niet dat deze budgetten binnen scholen beschikbaar zijn. In hoeverre wordt er via het register een betere herkenbaarheid gecreëerd bij leraren dat er inderdaad voor hen scholingsmiddelen beschikbaar zijn, willen de leden weten. Blijven er ook middelen voor bijscholing beschikbaar die los staan van het lerarenregister?

In de memorie van toelichting worden andere beroepsregisters aangehaald. Het lerarenregister is hier op geïnspireerd zo begrijpen de leden. Kan de regering nader duiden op welke wijze het register voor de leraren gaat afwijken van de advocatuur, artsen en accountants? Kan de regering dit nader motiveren, zo vragen de leden. Tenslotte vragen zij waarom de invoering voor het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs in één keer plaats vindt.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat één van de twee aanleidingen tot dit wetsvoorstel is dat het bekwaamheidsonderhoud door leraren nog als onvoldoende wordt beoordeeld. Scholingsactiviteiten zijn veelal vrijblijvend, niet altijd gericht op verbetering van lesgevende vaardigheden of sluiten onvoldoende aan op de scholingsbehoeften van leraren. Vanzelfsprekend hebben leraren een belangrijke rol in het vormgeven van hun scholingsactiviteiten. Toch vragen de leden ook welke rol de schoolleider hierin speelt. Scholingsactiviteiten worden immers niet alleen op het niveau van de leraar vormgegeven maar óók, of misschien wel vooral, op het niveau van het team. Waaruit bestaat de rol van de schoolleider op dit moment en wat verandert hieraan na invoering van het wetsvoorstel? De vraag naar hoe de rollen, verantwoordelijkheden en professionele ruimte van leraren en schoolleiders zich tot elkaar verhouden is ook relevant, gelet op de omschrijving van het beroep van leraar waarin wordt vastgelegd dat de leraar zeggenschap krijgt over bijvoorbeeld de hanteren pedagogisch-didactische aanpak op school. Waarom wordt ervoor gekozen de uitwerking van een professioneel statuut op schoolniveau vorm te geven? Beschreven wordt dat leraren met hun schoolbestuur «kunnen» afspreken dat de school een lerarenberaad kent. Vanwaar deze vrijblijvendheid, vragen de leden. Wordt hiermee ruimte geboden aan een praktijk waarin leraren feitelijk afzien van zeggenschap en zou dit niet als onwenselijk moeten worden beschouwd? Welke waarborgen kent het wetsvoorstel om dergelijke ongewenste situaties te voorkomen en de zeggenschap van leraren niet alleen af te dwingen, maar in alle gevallen ook daadwerkelijk te realiseren? Welke rol speelt de professionele standaard hierbij, zo vragen de leden.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de regering van mening is dat ondanks alle inspanningen van de afgelopen jaren, het nu tijd is voor een wettelijk verplicht lerarenregister. Onder andere omdat nog niet alle leraren voldoen aan de gestelde bekwaamheidseisen en het onderhouden van bekwaamheden door leraren veelal te vrijblijvend is en weinig gerelateerd aan de lespraktijk. Deze leden vragen de regering tevens aan te geven of er een stijgende lijn zat in de bekendheid van het register bij de beroepsgroep en het aantal inschrijvingen sinds 2012 of niet. De leden vragen de regering toe te lichten waarom hij het onderwijsveld niet een laatste kans heeft gegeven om voor een bepaalde datum met maatregelen te komen om deze knelpunten aan te pakken, zeker nu van verschillende kanten (Raad van State, de beroepsgroep, etcetera) wordt aangeraden om het wetsvoorstel in de huidige vorm te heroverwegen? Is de regering bereid het wetsvoorstel in zijn huidige vorm te heroverwegen? De leden lezen voorts in de memorie van telichting dat de regering van mening is dat het onderhouden van bekwaamheid door leraren meestal nog een ad hoc karakter draagt; het is nog vaak vrijblijvend en weinig gerelateerd aan de lespraktijk. Heeft de regering, voordat zij overging tot het aankondigen van een wetsvoorstel over het lerarenregister, over dit punt gesproken met het onderwijsveld en/of de Onderwijscoöperatie? Zo ja, wat was de uitkomst van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet? Heeft de regering ook gesproken over de organisatorische knelpunten die leraren op hun eigen school ervaren ten aanzien van het opnemen van tijd voor scholing, ook al staan hierover bepalingen opgenomen in de cao? Kan de regering aangeven bij hoeveel scholen de leraren voldoen aan de tijd voor scholing zoals opgenomen in de cao? Worden ook «best practices» op dit gebied uitgewisseld door de scholen, vakbonden en werkgeversorganisaties? Onderschrijft de regering dat het huidige scholingsaanbod te weinig gericht is op de lespraktijk en er daarmee onvoldoende adequaat aanbod is, zo vragen deze leden. Ook willen zij weten of de regering bereid is tot het treffen van maatregelen om dit te verbeteren. Is de regering ook bereid om de invoering van een wettelijk lerarenregister te laten afhangen van de voortgang op deze zaken, vragen zij. Tot slot vragen de leden om een reflectie op de kritiek van de Raad van State over de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Kan de regering zich vinden in deze kritiek, zo vragen deze leden, en zo ja welke maatregelen denkt de regering te nemen om de kwaliteit te verhogen? Welke maatregelen denkt de regering te nemen om de aantrekkelijkheid van het beroep eveneens te verhogen, denk hierbij bijvoorbeeld aan het wegnemen werkdruk en meer zeggenschap van leraren op het schoolbeleid?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het argument dat niet alle leraren aan de bekwaamheidseisen voldoen, wordt aangevoerd, terwijl dit probleem zich in het primair onderwijs niet voordoet. In het voortgezet onderwijs en het mbo is bovendien zeer beperkt sprake van volledig onbevoegde leraren. Zo zijn zij-instromers van grote waarde voor het onderwijs, maar worden zij desondanks als «onbevoegd» aangemerkt in het lerarenregister. Geeft de regering niet een ongenuanceerd beeld van de onbevoegdenproblematiek in het onderwijs? Erkent de regering dat niet het lerarenregister, maar goed werkgeverschap de oplossing is voor het genoemde probleem? De leden vragen of de randvoorwaarden voor bekwaamheidsonderhoud op orde zijn. Erkent de regering dat er een bredere kwaliteitsverbetering nodig is in een meeromvattend proces, zoals de Raad van State aangeeft? Zo ja, op welke manier stelt de regering extra middelen en mogelijkheden voor docenten ter beschikking, willen de leden weten.

De leden van de SGP-fractie lezen in het nader rapport dat een lerarenregister volgens de regering nodig is omdat bekwaamheidsdossier van leraren in veel gevallen ontbreekt. Deze leden ontvangen allereerst graag een toelichting op de logica van deze redenering. Volgens deze leden zou het voor de hand liggen om bij het ontbreken van bekwaamheidsdossiers nauwlettender toe te zien op de naleving van de betreffende voorschriften in plaats van een nieuw middel uit de kast te trekken. Deze leden hebben met verwondering opgemerkt dat de regering met droge ogen lijkt te schrijven dat in de verschillende sectoren in minder dan de helft of zelfs in slechts een kwart van de situaties wordt voldaan aan de wettelijke voorschriften. Hoe vertrouwenwekkend en geloofwaardig zijn nieuwe maatregelen wanneer glasheldere wettelijke bepalingen jarenlang nauwelijks worden nageleefd en niet eerst wordt ingezet op nauwgezetter handhaving, zo vragen zij.

De leden vragen in hoeverre volgens de regering het ontbreken van eenduidige nascholing en registratie in de beeldvorming over het leraarsberoep problematisch is dan wel dat vooral de mogelijkheden om onbevoegd les te geven de status van de leraar onder druk zetten. Zij vragen waarom de bevoegdheidsregeling ongemoeid gelaten wordt, terwijl deze regelmatig aanleiding vormt voor berichtgeving dat het met de bekwaamheid van leraren in veel gevallen matig gesteld is.

2.2 Het doel van dit wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie vragen of het streven naar een lerarenregister om de positie van de beroepsgroep te versterken niet een doel op zichzelf geworden (in plaats van een instrument dat een bijdrage levert aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen). Kan de regering aangeven welk probleem er met dit wetsvoorstel wordt opgelost? De leden vragen de regering aannemelijk te maken waarom een nieuwe wet nodig is om de vakbekwaamheid van leraren te verhogen. Of, zo vragen zij, kan het bestaande instrumentarium hier niet beter voor aangewend worden. Is het niet verstandiger om eerst het proces van kwaliteitsverbeteringen op gang te brengen met inzet van het al aanwezige instrumentarium en de randvoorwaarden op orde te krijgen, voordat er gestart wordt met een lerarenregister, zoals de Raad van State adviseert? Kan de regering in dit kader aangeven hoeveel leraren er gebruik maken van de Lerarenbeurs, uitgesplitst naar de diverse onderwijssectoren? Wat is de reden van de onderbesteding van de middelen voor de Lerarenbeurs, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie zijn voorstander van een sterkere positionering van de beroepsgroep. In het advies van de Raad van State wordt aangegeven dat er een meer omvattende aanpak nodig is dan een lerarenregister. Heeft de regering bewijs dat een lerarenregister daadwerkelijk effect heeft op de positionering van leraren, zo vragen de leden. De regering stelt dat het register een loopbaan in het onderwijs aantrekkelijker maakt. De leden vragen waar deze veronderstelling op gebaseerd is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering erkent dat schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor het borgen van de kwaliteit van onderwijs en personeel. In de Wet BIO2 staat in de toelichting: «Scholen worden bij uitstek in staat geacht zelf de bekwaamheid van hun personeel te onderhouden». Waarom wordt daar nu vanaf gestapt? Waarom acht de regering schoolbesturen en schoolleiders onvoldoende in staat om deze verantwoordelijkheid te nemen? Wat is de samenhang tussen het onderwijs- en personeelsbeleid op scholen en het landelijke lerarenregister, zo vragen de leden.

Het heeft de leden van de SGP-fractie verbaasd dat in de toelichting geen woord gewijd wordt aan het grondwettelijke kader van artikel 23, terwijl een belangrijk grondrecht in het geding is. Deze leden merken op dat op de regering de zware verantwoordelijkheid rust om aan te tonen dat nadere beperkingen aan de vrijheid om onderwijs te geven noodzakelijk zijn om de bekwaamheid van onderwijzers te borgen. Dat de regering een voorstel met vergaande consequenties vooral betitelt als een steuntje in de rug voor de beroepsgroep lijkt in dit licht bijzonder mager. Hoe is het te rechtvaardigen, zo vragen deze leden, dat de wetgever reeds een forse inbreuk zou maken op de beroepsvrijheid op een moment dat nog geen zicht is op het functioneren van het gewenste nascholingsaanbod in de praktijk. Waarom ligt het niet in de rede om het wetsvoorstel aan te houden totdat de wetgever enig zicht heeft op het beoogde aanbod en de tevredenheid hierover bij leraren? De voornemens die een routekaart bieden, komen aan deze behoefte namelijk nog niet tegemoet. Voorts vragen deze leden of de regering inzichtelijk wil maken dat de aard en inhoud van het nascholingsaanbod dusdanig zwaarwegend zijn dat leraren die zich hierin onvoldoende ontwikkelen terecht van het onderwijs worden uitgesloten.

3. De inhoud van het wetsvoorstel

3.1 Omschrijving van het beroep en professionele ruimte

De leden van de VVD-fractie vragen een nadere toelichting op de omschrijving van het beroep leraar. Onder sub d van het voorgestelde wetsartikel wordt de rol van de leraar als onderdeel van het team benoemd. De leden zien een belangrijke rol voor teams in het onderwijs weggelegd. Zowel vakgroepen als vakoverstijgende teams houden elkaar scherp en passen in de dagelijkse praktijk. Kan de regering nader uiteenzetten op welke wijze individuele leraren hun bekwaamheid binnen het team gaan vormgeven? Welke rol heeft een schoolleiding daarbij? Aan welke bekwaamheden of cursussen moeten de eerdergenoemde leden dan denken? En op welke wijze gaan individuele leraren aan deze criteria voldoen? Gaan zij bijvoorbeeld trainingen of cursussen ook als bestaand team volgen? Is het dan aan de leraren zelf of de schoolleiding om dat te initiëren, zo vragen deze leden.

Voorts zijn de leden benieuwd of overwogen is om ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen in het artikel over het leraarschap op te nemen naast de vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische zeggenschap. De school is een samenleving in het klein, daar leren jongeren ook om met elkaar om te gaan wat betreft de sociale context. Ziet de regering ook een rol voor de leraar om oog te hebben voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en is hier dan ook aandacht voor binnen het professionaliseringsaanbod in het register? Of is dit een taak die volledig bij de ouders belegd is dan wel in extremere situaties bij zorginstanties?

Ten aanzien van het professionele statuut en de professionele standaard vragen de leden in hoeverre het steviger verankeren tot verdere juridisering leidt? Zou de regering dat wenselijk vinden, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Raad van State zeer kritisch is op de inhoud van het wetsvoorstel. De leden delen de kritiek dat de wettelijke verplichting op de invoering van een lerarenregister weinig effectief is, indien niet tegelijkertijd aan een aantal voorwaarden wordt voldaan om de oorzaak van onbevoegd lesgeven weg te nemen, zoals onder andere het lerarentekort. Deelt de regering de mening van de Raad van State, zo vragen deze leden, dat scholen in de huidige situatie geen keuze hebben omdat, als zij alleen onbevoegde leraren mogen aanstellen, zij niet voor alle vakken en lesuren voldoende leraren zullen hebben? Welke maatregelen is de regering bereid te treffen? Deze leden vragen ook om aan te geven hoe opportuun het is om eerst te komen met de wettelijke verplichting op een lerarenregister en bijscholing, voordat de knelpunten die hierbij zijn, opgelost zijn? Kan de regering daarbij tevens een nadere toelichting geven op de opportuniteit van de sanctie in dit licht? Verder vragen deze leden of kan worden aangegeven hoevelen straks hun baan verliezen als deze wet van toepassing is. Welk effect heeft dat op het nu reeds bestaande lerarentekort? De leden willen voorts weten waarom het register straks verplicht is in sectoren waar de meeste leraren al beschikken over een bevoegdheid, maar niet wordt verplicht in de sectoren hbo3 en wo4 waar veel vaker onbevoegd wordt les gegeven? Voor de leden van deze fractie is altijd belangrijk geweest dat het lerarenregister iets moet zijn van en door de beroepsgroep. Vandaar dat zij hierboven ook een aantal vragen hebben gesteld over de samenhangende zaken en de reden om nu over te gaan tot een wettelijke verplichting. Hoe borgt de regering dat dit wettelijk verplicht lerarenregister gedragen wordt door de beroepsgroep zelf, en dat de beroepsgroep het ervaart als een steun in de rug om bij te scholen? Als leraren straks niet beschikken over de juiste bevoegdheid kunnen zij als sanctie uit het register worden geschrapt. De leden vragen hoe zich dit verhoudt tot de wettelijke verantwoordelijkheid van de overheid om aan deze deugdelijkheidseis te voldoen. Waarom neemt de overheid daar niet zelf zijn verantwoordelijkheid, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie merken op dat de regering stelt dat er algemeen aanvaarde normen zijn over het verantwoord leraarschap die breed maatschappelijk erkend zijn en zijn geaccepteerd in de beroepsgroep. Dit wetsvoorstel heeft als doel om het geheel aan normen door de beroepsgroep te expliciteren in een professionele standaard. De leden denken echter dat er net zoals in elke beroepsgroep diverse opvattingen zijn over de professionele standaard. De voorgenoemde leden vragen hoe de besluitvorming over de invulling van de professionele standaard wordt georganiseerd en welke partijen betrokken worden bij deze besluitvorming. De leden zijn van mening dat scholen zelf uitstekend in staat zijn hun eigen cultuur om te zetten in een professionele standaard die houvast biedt voor de leraren.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering ten aanzien van de verantwoordelijkheid die de leraar draagt, enkel de kaders van het onderwijskundig beleid in het voorstel verankert. Deze leden merken op dat ook de andere beleidsdomeinen uit het schoolplan voor de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de leraar van wezenlijk belang zijn, zeker voor wat betreft het pedagogisch-didactisch handelen. In hoeverre heeft de regering beoogd de leraar een sterkere rol, namelijk zeggenschap, toe te kennen buiten de kaders van het onderwijskundig beleid, zo vragen zij.

De leden vragen voorts waarom de regering een unieke status toekent aan de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van leerprestaties. Deze leden vragen hoe deze toespitsing zich verhoudt tot bijvoorbeeld oordelen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen, die ook een wezenlijk onderdeel vormen van de pedagogisch-didactische verantwoordelijkheid van de leraar.

De leden vragen vervolgens hoe de zelfstandige verantwoordelijkheid van leraren voor het beoordelen van de onderwijsprestaties zich verhoudt tot het feit dat een oordeel over onderwijsprestaties doorgaan ook in afstemming met andere betrokkenen tot stand komt, zoals de mentor of een intern begeleider. Eveneens vragen zij hoe deze nadruk op de zelfstandige verantwoordelijkheid van de leraar zich verhoudt tot het stelsel van kwaliteitszorg zoals dat door de school in het schoolplan beschreven is. In hoeverre verdient het de voorkeur om naast de bijzondere verantwoordelijkheid van de leraar juist ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het personeel in het voorstel tot uitdrukking te brengen. Deze leden vragen of de regering kan bevestigen dat de zelfstandige verantwoordelijkheid niet onverkort betekent dat leraren zelfstandig een doorslaggevende stem hebben in de bespreking van onderwijsprestaties, bijvoorbeeld als het gaat om de overgang naar een volgende groep.

De leden willen weten waarom de regering het bevoegd gezag verplicht een statuut op te stellen, terwijl reeds in het schoolplan thema’s als het pedagogisch-didactisch handelen van het onderwijspersoneel aan bod komen en bovendien een professionele standaard beschikbaar zal zijn. Deze leden vragen of een goedbedoeld statuut niet vooral tot overbodige rompslomp gaat leiden.

3.2 Het lerarenregister en het registervoorportaal

De leden van de VVD-fractie merken op dat de beroepsgroep zelf de inhoud bepaalt van de herregistratiecriteria, maar zich daarbij vergewist van draagvlak van deze criteria bij schoolbesturen, zo lezen de leden van deze fractie. In hoeverre gebeurt dit ook bij de andere beroepsregisters, waar dit lerarenregister op is geïnspireerd? Op welke wijze zijn werkgevers bij andere beroepenregisters betrokken bij het vaststellen van de herregistratiecriteria?

Dat de beroepsgroep zelf de herregistratiecriteria vaststelt kan op steun rekenen van de leden van de fractie. Tegelijkertijd hechten de leden waarde aan de professionele ruimte van de individuele docent en is de invulling van de bijscholing ook afhankelijk van de onderwijsfilosofie van een school. Hoe blijft er voldoende ruimte wanneer er één landelijk orgaan, weliswaar met draagvlak en instemming van de beroepsgroep, bepaalt wat de criteria zijn voor alle docenten?

De leden lezen dat het instellen van tuchtrecht niet wordt uitgesloten op termijn, maar dat dit pas wordt ingericht als er voldoende draagvlak voor is binnen de beroepsgroep. Waarom is er niet gekozen om dit nu in een keer in te voeren? Hoe staat de beroepsgroep hier in? En aan welke eisen moet er verder voldaan zijn, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat voor het beroepsonderwijs geldt dat er regelmatig gebruik wordt gemaakt van mensen uit het werkveld die als zij-instromer in het onderwijs aan het werk gaan. Hun expertise en praktijkervaring is van onmisbaar belang in het onderwijs. De leden vragen of de, vaak nog onbevoegde, zij-instromers in het beroepsonderwijs ook in aanmerking komen voor registratie in het registervoorportaal. Binnen welke termijn dienen zij vervolgens hun bevoegdheid te behalen om daarmee ook in het lerarenregister te kunnen worden opgenomen?

Na registratie in het (voorportaal van het) lerarenregister is het de bedoeling dat leraren door middel van professionaliseringsactiviteiten gaan voldoen aan de herregistratiecriteria. Deze criteria worden door de beroepsgroep geformuleerd. Verwacht wordt dat hierbij onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende onderwijssectoren. De leden vragen op welke wijze deze criteria voor herregistratie aansluiten op en rechtdoen aan de verscheidenheid aan onderwijspedagogische en didactische overtuigingen en uitgangspunten die het Nederlandse onderwijs kenmerken. Is het mogelijk dat niet alleen per sector maar ook per onderwijsconcept een «kamer» wordt ingesteld waarvan de leden een voorstel doen voor de criteria die gesteld worden aan herregistratie? Op welke wijze kan zowel recht worden gedaan aan de algemene geldigheid van een bevoegdheid als aan de specifieke eisen die in verschillende onderwijsconcepten worden gesteld aan het functioneren van de leraar, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de regering van mening is dat er overeenstemming is over de professionele standaarden voor een leraar. Is hier niet sprake van een andere situatie dan bijvoorbeeld in de gezondheidszorg? Kunnen maatstaven voor de scholingsplicht worden afgeleid van de door de beroepsgroep geformuleerde beroepsnormen? Erkent de regering dat het onwenselijk is om de algemene toegang te weigeren voor onbevoegde leraren, omdat de (al dan niet tijdelijke) toegevoegde waarde in de praktijk niet is af te leiden uit het lerarenregister, willen deze leden weten.

3.3 Voor welke leraren is dit relevant?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering in hoeverre leraren die in het erkende niet-bekostigde onderwijs werken in aanmerking kunnen komen voor professionaliseringsgelden uit het Nationaal Onderwijsakkoord en de extra middelen uit het lerarenbeleid. Indien dit niet het geval is, hoe worden deze leraren geacht hun professionaliseringsactiviteiten voor het register te bekostigen? En kan de regering dezelfde vraag beantwoorden voor de ZZP’ers die als leraar werken in het onderwijs? De leden ontvangen graag een toelichting op dit punt.

De leden hebben vernomen dat docenten die enkele uren over hebben soms ook tijdelijk worden ingezet om een ander vak op te vangen dan het vak waar zij op dat moment bevoegd voor zijn. Hoe gaat het lerarenregister met deze specifieke situaties om? Welke ruimte is hier aanwezig? En hoe zal het register uitwerken voor leraren die gepensioneerd zijn, maar daarna tijdelijk weer lessen willen gaan geven, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het lerarenregister en het registervoorportaal niet een te rigide scheiding aanbrengen. Zij wijzen bijvoorbeeld op de waarde van zij-instromers en vakmensen uit de praktijk, die in het vakonderwijs waardevolle praktijkervaring met zich meebrengen. Zij zijn vaak zeer «bekwaam», maar formeel nog niet bevoegd. Ligt de nadruk met dit wetsvoorstel niet teveel op formele bevoegdheidseisen? Schiet het wetsvoorstel niet tekort in de erkenning van bekwame vakmensen in onder meer het vmbo en mbo?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de regering op voorhand bepaalde groepen uitzondert van de voorgestelde verplichtingen wegens het feit dat zij niet als werknemer benoemd zijn. Deze leden vragen waarom het benoemingsvereiste het onderscheidende criterium zou zijn vanuit het perspectief van de grondwettelijke zorg van de regering voor de bekwaamheid van degenen die onderwijs geven. Hoe is deze nadruk op het benoemingsvereiste bovendien te verenigen met het feit dat het wetsvoorstel de verantwoordelijkheid voor herregistratie juist bij de leraar legt, waarbij een benoeming niet primair relevant is.

3.4 Hoe werkt de registratie?

Hoeveel uren administratief werk per jaar wordt voorzien voor de leraar in het kader van het bijhouden van zijn gegevens in het register, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Hoe verhoudt zich dit met andere beroepsregisters? Voorts vragen de leden waarom er niet is gekozen voor «employee zelf service» rondom alle gegevens in het register. Moeten docenten nu hun schoolbestuur verzoeken om fouten te herstellen? Is deze rol van de werkgever wel passend bij de eigen verantwoordelijkheid van de docent rondom zijn/haar professionaliseringsactiviteiten? En daarop voortbordurend vragen de leden wat de procedure is wanneer de docent zelf fouten maakt rondom zijn registratie in het register.

De leden vragen de regering wat de consequenties zijn voor leraren die per augustus 2018 niet of nog niet geregistreerd zijn in het lerarenregister, maar wel les geven. Wat betreft het registervoorportaal vragen de leden, of straks een docent, die zijn of haar herregistratie niet behaalt – bijvoorbeeld omdat hij of zij tijdelijk geen les geeft of een ander vak verzorgt – zich vervolgens wel in het registervoorportaal mag registreren. Graag ontvangen de leden een toelichting hoe dit in de praktijk zal werken. Voorts vragen zij hoe de registratie en herregistratie uitwerkt voor docenten die na augustus 2018 aan de slag gaan. Aan welke criteria moet bijvoorbeeld een startende docent in 2019 vervolgens in 2022 aan voldoen? Of geldt voor elke docent een eigen herregistratie periode van vier jaar en moet deze docent in 2023 pas aan de herregistratieverplichtingen hebben voldaan, willen de leden weten.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de beroepsgroep aanvullende registratiecriteria mag hanteren wanneer leraren langer dan een registratieperiode onvoldoende aan hun herregistratie hebben gewerkt. Deze leden vragen of deze aanvullende criteria ook toegepast mogen worden op leraren die na het afronden van hun opleiding langer dan een registratieperiode nog niet in het onderwijs werkzaam zijn. Is het redelijk dat een leraar die altijd werkzaam is geweest en eenmaal zijn herregistratie niet haalt buiten het onderwijs gesloten kan worden, terwijl degene die met zijn bevoegdheid pas na een of meerdere registratieperioden in het onderwijs start ongehinderd kan instappen, zo vragen de leden.

3.5 De criteria voor herregistratie

De leden van de VVD-fractie vinden herregistratiecriteria, de daaraan verbonden scholingsactiviteiten en de werking in de dagelijkse praktijk nog wat onderbelicht in de memorie van toelichting. Kan de regering een willekeurig traject naar herregistratie van een leraar in het basis-, voortgezet- en beroepsonderwijs nader uiteenzetten met concrete voorbeelden? Binnen het onderwijs hebben we drie sectoren (po/vo/mbo5), daarbinnen hebben we verschillende niveaus en daarbinnen kennen we weer verschillende vakgebieden. De leden vragen de regering hoe deze verschillen terugkomen bij het vaststellen van de criteria, het aanbod van de nascholingsactiviteiten en de interne organisatie van de onderwijscoöperatie. Hoe wordt gezorgd dat de beroepsgroep hier echt inspraak op krijgt? En hoe worden de verschillen zichtbaar in het (openbare) lerarenregister? Voorts vragen de leden hoe de herregistratiecriteria worden vastgesteld? Op welke momenten zullen de criteria opnieuw vastgesteld worden? Zal dit periodiek gebeuren? De leden vragen of binnen de onderwijscoöperatie op een algemeen niveau voor alle leraren generieke criteria vastgesteld worden, vervolgens criteria voor elke onderwijssector en tot slot per vak nog andere criteria. Hoe werkt dit in de praktijk en op welke wijze houden deze criteria rekening met elkaar? In hoeverre komen er eisen die in teamverband gevolgd moeten worden? Hoe onderhouden leraren hun bekwaamheid als zij een poos niet in het onderwijs werkzaam zijn als het om het teamelement gaat, zo vragen de leden.

De leden vragen de regering op welke wijze is gewaarborgd dat er voldoende bijscholingsaanbod is om aan de vastgestelde herregistratiecriteria te voldoen. Hoe gaat de beroepsgroep zorgen dat duidelijk is op welke wijze aan de criteria voldaan wordt? Worden aan criteria specifieke cursussen gekoppeld, krijgen opleiders een keurmerk of is dit aan de individuele docent? In hoeverre worden kwaliteitseisen gesteld aan het opleidingsaanbod en hoe wordt dit gecontroleerd? Kan de regering nader uiteenzetten in hoeverre het bijscholingsaanbod van een specifieke pedagogische richting (bijvoorbeeld Dalton, Montessori of Jenaplan) ook opgenomen wordt in het register?

De leden willen ook weten of al duidelijk is hoe de proportionaliteit van de herregistratiecriteria wordt vastgesteld? Wordt er bijvoorbeeld aangesloten bij het cao? Worden aan de criteria bijvoorbeeld uren of punten gekoppeld zoals in de advocatuur? Wie, en op welke wijze, stelt vast hoeveel uren of punten er aan een criterium en bijscholingsactiviteit zijn gekoppeld? De eerdergenoemde leden vragen op welke wijze er rekening wordt gehouden met de financiële en organisatorische consequenties voor de schoolleiding? En, zo vragen de leden zich af, in hoeverre kan het deelnemen aan herregistratieactiviteiten afgedwongen worden door een leraar bij zijn schoolleiding? In lijn met de vorige vraag, vragen de leden wie de financiële bijdrage levert voor het volgen van de bijscholingsactiviteiten? Voorts vragen de leden van deze fractie of aan een criterium is voldaan als een leraar deze heeft opgevolgd of moet de bijscholingsactiviteit ook met «goed gevolg» zijn doorlopen?

De leden vragen de regering of de criteria voor herregistratie gereed zijn bij de start van het verplichte lerarenregister. Zo nee, waarom is dan toch gekozen voor deze aanpak? Zo ja, wanneer worden deze dan bekend voor de leraren? Voor de totstandkoming van de criteria zien de leden een belangrijke rol weggelegd voor individuele leraren die zich kunnen mengen in de discussies over de vraag wat de herregistratiecriteria zijn. Daarom is de voornoemde fractie ook voorstander van een deelnemersvergadering zodat ook leraren die niet bij een van de partnerorganisaties van de onderwijscoöperatie zijn aangesloten, zich herkennen in het register. Kan de regering nader duiden welke invloed en positie deze deelnemersvergadering zal hebben bij de totstandkoming van de criteria? Kan de regering nader uiteenzetten hoe de vergadering naar verwachting in de praktijk wordt opgezet en of daarbinnen naar bijvoorbeeld schoolsoort deelsessies georganiseerd worden? Daarnaast vragen zij in welke fase en op welke wijze de werkgevers en/of werkgeversorganisaties worden betrokken bij de criteria. Graag ontvangen zij een toelichting.

Een bepaald profiel of een bepaalde uitdaging kan er in resulteren dat een school een eigen ontwikkeling wil doormaken. De leden van voornoemde fractie hechten er aan dat hier ruimte voor blijft, tenslotte moeten schoolbesturen ook in staat zijn om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor een kwaliteitscultuur. In hoeverre blijft hier naast het lerarenregister volgens de regering ruimte voor? Graag verkrijgen zij een toelichting.

De leden vragen de regering tevens toe te lichten hoe het communicatieplan van de onderwijscoöperatie er uitziet om de implementatie van het register tot een succes te maken.

De leden van de D66-fractie vinden de professionalisering van leraren belangrijk omdat het bijdraagt aan de kwaliteit van het onderwijs. De regering omschrijft dat de leraren meer tijd en ruimte krijgen om de beroepskwaliteit te verbeteren. Volgens de AOb6 kunnen leraren op dit moment hun bekwaamheid niet bijhouden vanwege de hoge werkdruk en onvoldoende facilitering. Bij de leden ontstaat de zorg dat de bijscholingsplicht zorgt voor meer werkdruk voor leraren. Kan de regering aangeven waar de extra tijd voor scholing vandaan komt, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de beroepsgroepen elke vier jaar de gelegenheid krijgen een voorstel te doen inzake de herregistratiecriteria. Deze leden vragen waarom niet wordt vastgelegd binnen welke termijn hierover besloten moet worden en welke gronden er zijn om het voorstel van de beroepsgroep niet over te nemen.

De leden vragen of de regering van mening is dat criteria voor herregistratie enkel betrekking kunnen hebben op geaccrediteerd onderwijsaanbod dan wel dat ook andere onderwijskundige activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van de vakbekwaamheid in criteria kunnen worden vervat. Zij wijzen ter illustratie op een leraar die door het ontwikkelingen van een uitmuntende lesmethode onvoldoende tijd kan vrijmaken voor het volgen van andere bijscholing.

3.6 Gevolgen van niet (her-)registreren

De leden van de VVD-fractie vragen de regering op welke wijze de Inspectie van het Onderwijs het al dan niet behalen van een herregistratie gaat beoordelen. Grijpt zij bijvoorbeeld in wanneer de schoolresultaten goed zijn, maar er leraren werken die hun herregistratie niet hebben behaald? En gaat de onderwijsinspectie het schoolbestuur of schoolleiding aanspreken op het feit dat leraren hun herregistratie niet hebben behaald? Kan de regering dit nader duiden, zo vragen de leden.

Voorts constateren de leden dat de gevolgen van het niet kunnen herregistreren omdat er onvoldoende bijscholing heeft plaats gevonden, een zaak is tussen werknemers en werkgevers aldus de regering. Kan de regering nader duiden waarom hier voor is gekozen? In welke situatie kan het niet kunnen herregistreren leiden tot ontslag, wat betreft de regering? En in welke casuïstiek is dat niet aan de orde? Zal hier de ruimte die de schoolleiding heeft geboden om bijscholing te volgen mee gaan spelen? Als de leraar de herregistratie niet behaalt en daardoor geen les meer mag geven, dan heeft dat ook consequenties voor de schoolleiding. Wanneer dit geen ontslaggrond betreft vragen de leden zich af of de middelen, die dan naar een leraar gaan die niet voor de klas mag staan, wel effectief besteed worden. Acht de regering zo een situatie mogelijk en zo ja, wenselijk, willen deze leden weten.

De leden van de SGP-fractie hebben de indruk dat de regelgeving rond inzetbaarheid van leraren door het voorstel nog ondoorzichtiger wordt dan deze al is. Immers, naast bevoegdheid, bekwaamheid en benoembaarheid wordt nu een nieuwe categorie toegevoegd van personeel die weliswaar leraar mogen heten, maar die geen verantwoordelijkheid mogen dragen voor het onderwijs. Deze leden vragen waarom de regering bij niet herregistreren geen directe koppeling legt met de bevoegdheid, zodat deze personen niet langer bevoegd zijn totdat zij weer voldoen aan de criteria. Zij vragen of de regering kan toelichten waarom naast de bevoegdheid een nieuwe categorie nodig is.

De leden vragen of de regering kan toelichten welke gevolgen het wetsvoorstel heeft voor de mogelijkheden van het bevoegd gezag om werknemers te ontslaan. Immers, wanneer een leraar niet voor herregistratie in aanmerking komt, kan hij niet langer de functie vervullen waarvoor hij benoemd is. Deze leden nemen aan dat de gevolgen hiervan niet eenzijdig bij werkgevers worden neergelegd. Vormt het niet voldoen aan de herregistratiecriteria in beginsel een redelijke grond voor ontslag, zo vragen zij. In hoeverre is het wenselijk voor deze specifieke situatie een afzonderlijke grond op te nemen in artikel 7:669 Burgerlijk Wetboek? Is het bijvoorbeeld logisch de werkgever te verplichten de werknemer van zijn dreigende ongeschiktheid in kennis te stellen wanneer de verantwoordelijkheid voor herregistratie juist bij de leraar wordt gelegd?

De leden vragen welke mogelijkheden de regering wil bieden om in gevallen waarin het voldoen aan de herregistratiecriteria wegens bijzondere kwaliteiten van de leraar ongerijmd zou zijn, uitzonderingen te maken. Deze leden vragen in dit verband aandacht voor een vergelijkbare bevoegdheid van de Minister om uitzonderingen te maken op de bevoegdheidseisen. Hoe wordt voorkomen dat topleraren door het formalistisch toepassen van de systematiek buiten spel worden gezet, zo vragen zij.

3.7 Verantwoordelijkheden

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering het voorgestelde lerarenregister monteert bovenop het bestaande stelsel. Zij vinden dat opmerkelijk, aangezien aan het stelsel van de Wet BIO en aan dit wetsvoorstel uiteenlopende keuzes ten grondslag liggen. Terwijl de verantwoordelijkheid tot op heden belegd wordt in de relatie tussen het bevoegd gezag en de leraar, kiest het wetsvoorstel een eigenstandige verantwoordelijkheid van de leraar voor zijn bekwaamheidsontwikkeling als uitgangspunt. Volgens deze leden ontstaat met het ongemoeid laten van het huidige stelsel het risico dat verantwoordelijkheden onnodig dubbel worden belegd en dus overbodige rompslomp ontstaat. Zij wijzen specifiek op de verplichting voor het bevoegd gezag om voor elke leraar een bekwaamheidsdossier aan te leggen. Zij vragen waarom het, gelet op de eigenstandige verantwoordelijkheid van de leraar in dit wetsvoorstel, nog langer nodig is om dit dossier te verplichten. Het feit dat de regering al jaren nauwelijks noodzaak ziet om deze wettelijke verplichting te handhaven, onderstreept volgens deze leden dat het verplichte dossier geschrapt kan worden. Het is op grond van het arbeidsrecht volgens deze leden aan werkgevers om te bepalen op welke wijze zij hieraan vormgeven.

4. Invoering

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de ontwikkeling is gelopen van de invoering van een wettelijk beroepsregister in andere beroepen, zoals de medische beroepen en advocatuur. Welk effect heeft dit gehad op de kwaliteit van de professionals en in hoeverre wordt een verplicht register gedragen door de beroepsgroep?

4.1 Organisatie van de uitvoering

De leden van de VVD-fractie lezen dat er verkend wordt of er een rijksbrede beroepenregistratie-autoriteit moet komen. De voornoemde leden vragen de regering wat de redenen zijn om te verkennen om te komen tot een dergelijke autoriteit te komen? Wat heeft de regering voor ogen met deze autoriteit?

4.2 Voorbereiding

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering een nadere toelichting kan geven over de evaluaties van de pilots die gehouden zijn voor of tijdens de totstandkoming van dit wetsvoorstel? Hebben de pilots of de evaluaties de inhoud van het wetsvoorstel nog gewijzigd? Graag ontvangen zij een toelichting.

4.3 Fasering van de invoering van het lerarenregister

De leden van de CDA-fractie merken op dat in reactie op de kritiek van de Raad van State de regering aangeeft dat de invoering van het lerarenregister en registervoorportaal zal worden gefaseerd. Graag ontvangen de leden een nadere toelichting over deze fasering. Wordt bij de fasering ook gekeken naar de hierboven genoemde randvoorwaarden die cruciaal zijn voor het effectief zijn van het lerarenregister en verbetering van deze randvoorwaarden? Wordt hierbij de fasering aangepast aan het verbeteren van de randvoorwaarden? Is het ook mogelijk om, afhankelijk van de vordering en eventuele knelpunten die een wettelijk lerarenregister opleveren, een aantal zogenaamde «go/no go momenten» in te lassen waarbij de Kamer wordt betrokken bij de besluitvorming over nader te nemen stappen? In reactie op het advies van de Raad van State geeft de Staatssecretaris aan met een routekaart te komen aan de hand waarvan gedurende de stapsgewijze invoering wordt bezien of aan de benodigde randvoorwaarden voor inwerkingtreding van een volgende fase is voldaan. Betekent dit concreet dat er gedragen en in regelgeving vastgestelde herregistratiecriteria moeten zijn vóórdat de eerste fase van herregistratie in gaat, zo vragen de leden. En wat bedoelt de regering met het borgen van «voldoende draagvlak» om naar een volgende fase te gaan in deze? Wanneer is er volgens de regering voldoende draagvlak om naar een volgende fase te gaan? De leden vragen of er niet alleen voldoende tijd is, maar ook of er voldoende middelen beschikbaar zijn om deze overgang naar een wettelijk register te faciliteren.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom niet wordt gestart met een vrijwillig lerarenregister van onderop, waar eerst ervaring mee kan worden opgedaan. Waarom is het nodig om nu al te kiezen voor wettelijke vastlegging en verplichting, zo willen de leden weten.

5. Bescherming persoonsgegevens

De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten of de volledige adresgegevens noodzakelijk zijn. Is een woonplaats niet afdoende? In datzelfde licht vragen de leden of ook geslachtsregistratie van cruciaal belang is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het lerarenregister openbaar wordt gemaakt. Welk doel wordt hiermee gediend? Levert dit niet ook risico’s op, zoals een ongenuanceerd beeld over een school of een docent? Schiet het openbaarmaken van het lerarenregister en het registervoorportaal niet het doel van het register voorbij, namelijk het stimuleren van bevoegdheid en nascholing? Welke (persoons-)gegevens worden openbaar gemaakt? Raakt het openbaar maken van de persoonsgegevens van leraren niet onnodig de persoonlijke levenssfeer, zo willen deze leden weten.

De leden van de SGP-fractie vragen waarom het noodzakelijk is om de naam van de school waar de leraar werkt in beginsel openbaar te maken in het register. Zij vragen in hoeverre in andere sectoren ook de instelling wordt vermeld waar betrokkene werkzaam is. Eveneens vragen zij hoe de regering zich rekenschap geeft van het feit dat de eenvoudige mogelijkheid om de school te achterhalen waar iemand werkzaam is, bijvoorbeeld in situaties van relationele problemen vervelende gevolgen kan hebben.

6. Administratieve lasten

De leden van de D66-fractie merken op dat de beroepsgroep bestaat uit 250.000 leraren. Al deze leraren moeten volgens deze wet de bekwaamheid gaan bijhouden. Het staat de beroepsgroep vrij hoe ze invulling geven aan deze bijscholing. Hoe gaat de regering toezien op de kwaliteit en de kwantiteit van het scholingsaanbod voor de bekwaamheidseisen en de herregistratie-eisen? De eisen zorgen voor extra administratief werk voor scholen. Kan de regering aangeven hoe scholen ondersteund worden in de extra taken die ontstaan door het lerarenregister? Weegt het extra administratieve werk voor school op tegen de verwachte voordelen van het lerarenregister, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met het wetsvoorstel een forse toename van de administratieve lasten is gemoeid voor zowel schoolbesturen als leraren. Waarin schieten schoolbesturen nu tekort in het registreren van de bevoegdheid en bekwaamheid van hun docenten? Erkent de regering dat de beweging naar meer administratieve lasten voor docenten een verkeerde is? Kan de regering toelichten hoe dit wetsvoorstel past in het beleid om de administratieve lasten terug te dringen, zo vragen deze leden.

7. Internetconsultatie

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij de internetconsultatie tevens is stil gestaan bij de zij-instromers in het mbo. Nu beoordeelt het bevoegd gezag van de mbo-instelling of een zij-instromer voldoende bekwaam is en kan deze vervolgens een geschiktheidsverklaring afgeven. De leden vragen in hoeverre deze beoordeling met de totstandkoming van het register niet veel meer bij de beroepsgroep in plaats van het bevoegd gezag zou moeten komen te liggen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat het nader rapport inzake het wetsvoorstel niet of nauwelijks ingaat op de uitkomsten van de internetconsultatie. Ongeveer de helft van de reacties is negatief en op de kritische vragen van de werkgevers wordt naar de mening van de leden nergens ingegaan. Kan de regering aangeven hoe zij is omgegaan met de uitkomsten van de internetconsultatie, zo vragen deze leden.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel C

De leden van de SGP-fractie constateren dat in de toelichting wisselend over professionele ruimte en over professionele zeggenschap wordt gesproken. Deze leden merken op dat tussen deze terminologie onderscheid gemaakt zou kunnen worden. Terwijl een oordeel over voldoende professionele ruimte gradueel allerlei gradaties kan aannemen, kan van zeggenschap worden vastgesteld of het al dan niet aanwezig is. Zij vragen in dit licht graag een nadere duiding van de regering. In aansluiting hieraan vragen zij ook waarom de regering in de redactie van het voorstel gekozen heeft voor de term voldoende zeggenschap, terwijl zeggenschap in de regel al dan niet ergens berust.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering een nadere toelichting wil geven op de samenhang tussen de begrippen verantwoordelijkheid, zelfstandige verantwoordelijkheid en zeggenschap in de eerste drie leden. In hoeverre komt de zelfstandige verantwoordelijkheid bijvoorbeeld overeen met het begrip zeggenschap, zo vragen zij. En wanneer dit overeenkomt, waarom is niet voor een eenduidige terminologie gekozen, dan wel is het tweede lid niet als onderdeel opgenomen in het derde lid?

De leden van de SGP-fractie vragen wat de regering precies bedoelt met de term onderwijsprestaties van leerlingen. Deze leden constateren dat dit begrip niet nader gedefinieerd is in de sectorwetgeving, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het begrip leerresultaten. In hoeverre heeft dit begrip enkel betrekking op resultaten van opdrachten, toetsen en examens of kunnen hieronder bijvoorbeeld ook bevindingen geschaard worden inzake het functioneren van een leerling in de groep?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het derde lid niet evenals het eerste lid, wordt aangegeven dat de zeggenschap binnen de kaders van het door de school vastgestelde beleid gestalte krijgt.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de regering het professioneel statuut in het mbo als voorbeeld ziet. Deze leden vragen waarom het voorstel alle bevoegde gezagsorganen de verplichting oplegt een statuut vast te stellen, terwijl in het mbo ook vertegenwoordigers van het bevoegd gezag worden benoemd.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de definitie van het leraarsberoep afwijkt van de gevolgen van het niet voldoen aan de herregistratiecriteria. Naar de mening van deze leden kan een verwarrende situatie ontstaan wanneer er een categorie leraren bestaat die wegens het niet voldoen aan de herregistratiecriteria buiten het geven van onderwijs gesloten wordt, terwijl hen wel de naam leraar toekomt. Kan de regering toelichten waarom zij het wenselijk vindt dat er een categorie leraren is die geen verantwoordelijkheid mag dragen voor onderwijs, maar die blijkens de voorgestelde definitie wel verantwoordelijk draagt voor het onderwijsproces in de school. Zij vragen hierbij ook de regeling in andere sectoren te betrekken. Wanneer advocaten hun punten niet halen kunnen zij toch ook niet als advocaat werkzaamheden verrichten in een advocatenpraktijk?

Artikel I, onderdeel F

Artikel 38c

De leden van de SGP-fractie constateren dat het wetsvoorstel slechts een onbepaalde formulering kent dat draagvlak moet bestaan bij een vertegenwoordiging van bevoegde gezagsorganen, terwijl de toelichting duidelijk spreekt over de sectorraden. Zij vragen of het wetsvoorstel ruimte laat dat in de toekomst het draagvlak ook op andere wijzen kan worden aangetoond dan middels het contact met de sectorraden. Deze leden vragen waarom het voorstel niet een meer toegespitste formulering bevat waarin ten minste ook van een representatieve vertegenwoordiging sprake is.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Boeve