Ontvangen 13 april 2017
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de onderdelen b tot en met d verletterd tot onderdelen c tot en met e, en wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. de aanvrager, of de beheerder bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 92, 95, 95a, 108 tot en met 110, 115 tot en met 117, 121, 121a, 123 tot en met 124a, 131, 140 tot en met 141a, 142, 157, 164, 166, 168, 170, 179, 180, 242 tot en met 247, 248f, 249, 250, 273f, 274, 279, 281 tot en met 282b, 284 tot en met 285b, 287 tot en met 291, 300 tot en met 303, 307, 312, 317, 350, 352 of 381 tot en met 387 van het Wetboek van Strafrecht, of wegens het plegen van een misdrijf op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet;.
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. De in het tweede lid bedoelde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden ingetrokken indien sinds de verlening ervan de houder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als genoemd in het eerste lid, onderdeel b.
4. Voor de berekening van periode van acht jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
II
In artikel III wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
Artikel 3.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid, wordt onder vervanging van «, of» aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en van de punt aan het slot van onderdeel d door «, of» een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. de aanvrager in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als omschreven in de artikelen 92, 95, 95a, 108 tot en met 110, 115 tot en met 117, 121, 121a, 123 tot en met 124a, 131, 140 tot en met 141a, 142, 157, 164, 166, 168, 170, 179, 180, 242 tot en met 247, 248f, 249, 250, 273f, 274, 279, 281 tot en met 282b, 284 tot en met 285b, 287 tot en met 291, 300 tot en met 303, 307, 312, 317, 350, 352 of 381 tot en met 387 van het Wetboek van Strafrecht, of wegens het plegen van een misdrijf op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet.
2. Onder vernummering van het zevende lid tot negende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
7. De in het tweede lid bedoelde jachtacte wordt ingetrokken indien sinds de verlening de houder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf als genoemd in het derde lid, onderdeel e.
8. Voor de berekening van periode van acht jaar, bedoeld in het derde lid, onderdeel e, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
Hiermee wordt in de wet geregeld dat een veroordeling in het verleden (tot acht jaren terug) voor bepaalde – geweldsgerelateerde – delicten altijd leidt tot een afwijzing van het verzoek om een wapenvergunning of een jachtakte. Bij de opsomming is als uitgangspunt genomen dat deze misdrijven in het bijzonder blijk geven van agressie, dan wel dat de inzet van een wapen hierbij extra gevaarzettend zou zijn geweest. De opgesomde bepalingen betreffen onder meer misdrijven tegen het openbaar gezag en misdrijven tegen het leven gericht, mishandeling en afpersing en afdreiging. Ook piraterij en andere scheepvaart- en luchtvaartmisdrijven vormen voor wapenbezit een absolute contra-indicatie. Hetzelfde geldt voor alle misdrijven op grond van de Wet wapens en munitie of op grond van de Opiumwet. De opsomming berust voor een groot deel op de aanwijzing van misdrijven waarvoor op grond van artikel 55d van het Wetboek van Strafvordering onderzoeksmiddelen naar alcoholgebruik kunnen worden ingezet.
Als iemand onherroepelijk wordt veroordeeld voor één van de in de opsomming genoemde strafbare feiten moet de wapenvergunning worden ingetrokken.
Het vierde lid heeft tot gevolg dat de terugkijktermijn wordt verlengd in geval van een vrijheidsstraf, namelijk met de duur van de vrijheidsstraf, voor zover deze valt in de acht jaren voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag. Bij een vrijheidsstraf van vijf jaar betekent dit dat bij de beslissing op de aanvraag dertien wordt teruggekeken.
Van Oosten Van Toorenburg