Gepubliceerd: 24 september 2018
Indiener(s): Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA)
Onderwerpen: financiën organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34426-33.html
ID: 34426-33

Nr. 33 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 september 2018

Per 1 januari jl. is de Comptabiliteitswet 2016 in werking getreden. Deze wet voorziet in overgangsrecht dat bepaalt dat de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2001 en daarop berustende bepalingen van toepassing blijven op de begrotingen en de bijbehorende suppletoire begrotingen, jaarverslagen en rapporten, voor zover die begrotingen vóór 1 januari 2018 zijn ingediend. Hiermee heeft de wetgever beoogd dat de rijksbegroting, de wijzigingen daarvan en de bijbehorende jaarverslagen inzake het jaar 2018 qua presentatie en inrichting volgens dezelfde wettelijke bepalingen worden opgesteld.

Aangezien het overgangsrecht van de Comptabiliteitswet 2016 niet uitdrukkelijk bepaalt dat de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen ook van toepassing zijn op de onderliggende (rechts)handelingen waarmee uitvoering wordt gegeven aan de begroting 2018, is het mogelijk dat er in de praktijk onduidelijkheid ontstaat over welke wettelijke bepalingen voor dergelijke uitvoeringshandelingen gelden. Om die eventuele onduidelijkheid te voorkomen, licht ik het overgangsrecht van de Comptabiliteitswet 2016, zoals geregeld in artikel 10.2 van die wet, toe.

Alle (rechts)handelingen inclusief de administratieve vastlegging waarmee uitvoering wordt gegeven aan de rijksbegroting en de suppletoire begrotingen 2018, zoals het aangaan van verplichtingen, het doen van betalingen, het beheer van materieel en het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen, die worden verricht op of tussen 1 januari en 31 december 2018 worden beheerst door de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 en de daarop gebaseerde regelgeving, zoals de Regeling financieel beheer van het Rijk en Regeling beheer onroerende zaken Rijk.

Een afschrift van deze brief is aan de voorzitter van de Eerste Kamer en de president van de Algemene Rekenkamer gezonden.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra