Nr. 7 HERDRUK1 VERSLAG

Vastgesteld 6 juli 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

       

1.

Algemeen

1

2.

Terugblik en huidige stand van zaken

2

 

2.1.

De plannen van de rijksoverheid om dit te verbeteren

3

3.

Probleemschets en voorstel

4

4.

Onderbouwing

5

 

4.1.

Het recht van het kind om te leren bewegen en zich te ontwikkelen

5

 

4.2.

Het belang van een gezonde en sportieve samenleving

5

 

4.3.

Het positieve effect op de leerprestaties

5

 

4.4.

Overig (bijkomende argumenten)

6

5.

Onderwijs en leraren en accomodaties

6

 

5.1.

Onderwijs

6

 

5.2.

Leraren

6

6.

Financieel

7

7.

Invoering

8

8.

Artikelsgewijs

8

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend initiatiefvoorstel. Zij danken de initiatiefnemer voor zijn inzet. Op dit moment hebben zij hier geen vragen over.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderschrijven samen met de initiatiefnemer het belang van bewegingsonderwijs, maar hebben nog wel enkele vragen over onder meer de vaststelling van de urennorm, de proportionaliteit van het wetsvoorstel en de financiering.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij zijn voorstander van goed bewegingsonderwijs op de basisschool gegeven door een vakleerkracht. Het lesuur gym kan daarnaast werkdruk verlagend werken voor leerkrachten, omdat zij dat uur kunnen besteden aan het werk naast het lesgeven. Deze leden hebben echter wel een aantal kritische vragen en opmerkingen over dit voorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij vinden het belangrijk dat kinderen voldoende bewegingsonderwijs krijgen, gegeven door vakleerkrachten. De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat het de afgelopen regeringen niet is gelukt om afspraken over bewegingsonderwijs in de praktijk uit te voeren. Zij vinden het teleurstellend dat deze regering geen nieuwe afspraken in het regeerakkoord heeft staan. Ze complimenteren de indiener van het wetsvoorstel met de geleverde inspanning en hebben nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. De leden van de SP-fractie spreken hun steun uit voor dit wetsvoorstel. Zij hebben wel nog wat vragen aan de indiener.

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden vinden het belangrijk dat de initiatiefnemer ook in het basisonderwijs wil werken aan voldoende gymonderwijs, maar zij plaatsen vraagtekens bij de voorgestelde wettelijke uitwerking.

2. Terugblik en huidige stand van zaken

De leden van de SP-fractie lezen dat er al jaren aandacht is voor meer bewegingsonderwijs in het basisonderwijs. Het belang van sportlesuren op school werd benadrukt in de regeerakkoorden van de laatste regeringen, maar in de praktijk kwam hier niets van terecht. De leden van de SP-fractie zijn dan ook verheugd dat er met dit wetsvoorstel wel een minimum aantal uren voor bewegingsonderwijs in het primair onderwijs zal worden vastgesteld, gegeven door een vakdocent. De leden van de SP-fractie vragen de indiener wel wat de reden is dat hij nu met dit voorstel komt.

De leden van de SP-fractie refereren aan de petitie die de KNVB en NOC*NSF op 26 juni jl. aanboden in de Kamer naar aanleiding van de campagne «Ik beweeg mee». Zij vroegen hiermee aandacht voor de groeiende bewegingsarmoede onder jonge kinderen in Nederland en gaven direct oplossingen voor dit probleem. Twaalf sportambassadeurs, onder wie een groot aantal bondscoaches, ondersteunden deze boodschap. Eén van de oplossingsrichtingen is minimaal twee uur per week gymles door een bevoegde leraar. Hoe verhoudt deze oproep zich tot het wetsvoorstel van de indiener, zo vragen de leden van de SP-fractie. Daarnaast pleiten de sportambassadeurs voor een bewegingstoets. De leden van de SP-fractie zijn hier geen voorstander van. Hoe kijkt de indiener naar een toets voor het bewegen?

De leden van de SGP-fractie vragen in hoeverre het gegeven dat ten aanzien van het bewegingsonderwijs in het voortgezet onderwijs reeds een verdergaande wettelijke regeling bestaat dan in het basisonderwijs zeggingskracht heeft voor het basisonderwijs. Deze leden merken allereerst op dat de regeling voor het voortgezet onderwijs geplaatst moet worden tegen de historische achtergrond van de voormalige urentabel en de afschaffing daarvan. Eveneens wijzen zij op het verschil in schaalgrootte tussen de scholen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs, waardoor het voor scholen voor voortgezet onderwijs gemakkelijker is om tot benoeming van vakleerkrachten over te gaan. Zij vragen of de initiatiefnemers onderkennen dat daarom reden bestaat terughoudender om te gaan met wettelijke verplichtingen ten aanzien van het basisonderwijs.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de ontwikkeling van het bewegingsonderwijs volgens de initiatiefnemers sterk per locatie en regio verschilt. Deze leden vragen waarom dit gegeven geen illustratie vormt dat de huidige regeling juist optimaal ruimte laat voor maatwerk en dat de intensiteit van het bewegingsonderwijs kan verschillen naar gelang de behoefte. Waarom zien de initiatiefnemers niet allereerst een rol weggelegd voor gemeenten om afhankelijk van de lokale omstandigheden extra inzet op bewegingsonderwijs te ondersteunen? Stimulerende maatregelen kunnen leiden tot structurele veranderingen bij scholen, zelfs wanneer bezuinigingen volgen. Ook gezien de in paragraaf 4.4 van de memorie van toelichting genoemde wensen van ouders kan ervan uitgegaan worden dat gymonderwijs een belangrijk profileringspunt voor scholen is.

2.1. De plannen van de rijksoverheid om dit te verbeteren

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van bewegingsonderwijs als onderdeel van het curriculum van het onderwijs. In het Bestuursakkoord Primair Onderwijs (PO) zijn hierover in 2014 dan ook afspraken gemaakt over het minimaal aantal uren en bevoegde leerkrachten. Scholen hebben met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) afgesproken dat zij zich committeren aan het geven van minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week en dat deze voor de groepen drie tot en met acht worden gegeven door een bevoegde leerkracht. Uit het onlangs geactualiseerde Bestuursakkoord PO bleek dat scholen nog grote stappen moeten zetten om in 2020 de gemaakte afspraken te kunnen halen op zowel het voldoen aan de minimale uren, als aan de bevoegde leerkracht. In het geactualiseerde bestuursakkoord worden dan ook aanvullende maatregelen aangekondigd, zoals het openstellen van de lerarenbeurs voor bewegingsonderwijs om een brede bevoegdheid gym te kunnen halen, zonder dat voor leraren hun recht op vergoeding van een bachelor- of masteropleiding vervalt. Tevens wordt er samen met de VNG een onderzoek gedaan naar de knelpunten waar scholen tegenaan lopen om de doelstelling op het vlak van uren en bevoegde docenten te halen. Met de Raad van State zetten de leden van de CDA-fractie dan ook vraagtekens bij de opportuniteit van dit wetsvoorstel en vragen de initiatiefnemer, aan te geven wat de noodzaak is van dit wetsvoorstel ten opzichte van het geactualiseerde bestuursakkoord. Ook vragen deze leden waarom de initiatiefnemers het wetsvoorstel nu al hebben ingediend, terwijl de termijn voor de gemaakte afspraken in 2020 verloopt. Is het niet beter om meer te gaan sturen op het halen van de afspraken en het analyseren van de oorzaken waarom deze afspraken nog niet zijn gehaald en dan daar je inspanningen op richten, in plaats van om het nu via dit wetsvoorstel wettelijk te willen afdwingen? Deze leden vragen om een nadere toelichting.

De leden van de D66-fractie constateren dat in 2014 in het bestuursakkoord tussen het Ministerie van OCW en de PO-Raad is afgesproken elke leerlingen minimaal twee uur bewegingsonderwijs te geven. Recentelijk is in de voortgangsrapportage van dit bestuursakkoord bekend geworden dat deze doelstelling niet is gehaald. De leden van de D66-fractie vonden deze uitkomst teleurstellend. In de actualisatie van het bestuursakkoord is de doelstelling opnieuw opgenomen voor 2020. Blijkbaar achten de opstellers van het bestuursakkoord de doelstelling relevant en realistisch. De leden van D66-fractie willen in het debat over de actualisatie van het bestuursakkoord spreken over een stringentere doelstelling met indicatoren wat betreft bewegingsonderwijs.

Deze leden vragen de indiener of het realistisch is om te verwachten dat scholen deze wetgeving kunnen naleven en wat de gevolgen zullen zijn als zij dat niet doen.

Kan de indiener nader toelichten met recente cijfers of er in elke regio voldoende vakleerkrachten bewegingsonderwijs zijn om alle kinderen drie uur bewegingsonderwijs per week te bieden? Deze leden verwachten zeker in krimpgebieden problemen in het aanbod van vakleerkrachten en daardoor de mogelijkheid om de wet na te leven. Zij vragen de indiener of er ook prognoses zijn voor het aantal ALO2-opgeleide docenten aangezien de indiener de post-initiële leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs wil stoppen.

De leden van de D66-fractie hebben de voorkeur om de invulling van het bewegingsonderwijs uit te voeren via het bestuursakkoord in plaats van in wetgeving, aangezien dit recht doet aan de vrijheid van het onderwijs. De wet maakt inbreuk op de ruimte van scholen om de onderwijstijd over vakken te verdelen. Deze leden vragen de indiener verder toe te lichten waarom bij bewegingsonderwijs voor een bepaald aantal lesuren moet worden gekozen in tegenstelling tot elk ander vak dat wordt gegeven op het basisonderwijs. De redenering dat het er buiten lesuren niet kan worden geoefend in beweging komt onwerkelijk over; kinderen zitten immers op sportclubs, bewegen met hun ouders / verzorgers en spelen buiten, ook tijdens de pauzes op school.

De leden van de D66-fractie zien dat in het wetsvoorstel een aantal keer wordt genoemd hoe belangrijk de rol van de gemeente is bij het bevorderen van beweging onder jongeren. Is de indiener het ermee eens dat school op zich de beoogde doelen van minder overgewicht en meer beweging voor kinderen niet kunnen waarmaken aangezien deze levensstijl zich veelal buiten school vormt, zo vragen deze leden.

3. Probleemschets en voorstel

De indiener constateert dat overgewicht een groot maatschappelijk probleem is en dat meer bewegingsonderwijs daarom belangrijk is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen in hoeverre de indiener vindt dat het de verantwoordelijkheid is van scholen om oplossingen te bieden voor dergelijke maatschappelijke problemen. Is het mogelijk om dit probleem met drie uren bewegingsonderwijs op te lossen? Deelt de initiatiefnemer de mening van deze leden, dat ook juist buiten het onderwijs om de problemen rondom overgewicht moeten worden aangepakt?

De leden van de SP-fractie merken op dat de indiener met het wetsvoorstel wil realiseren dat ieder kind op de basisschool drie uur bewegingsonderwijs krijgt door een gekwalificeerde vakdocent. De onderwijsinspectie ziet hierop toe. Daarnaast wordt er een stap gezet in het bestrijden van overgewicht en sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Hoe is er gereageerd op de inhoud van dit voorstel door verschillende organisaties en gemeenten? Hoe kijken zij aan tegen dit wetsvoorstel, zo vragen de leden van deze fractie.

De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een nadere toelichting op de diepzinnige stelling van de initiatiefnemer dat bewegen niet vanzelf gaat en dat men het in gelijke mate als rekenen en schrijven zou moeten leren. Juist bewegen lijkt immers een activiteit te zijn die, in tegenstelling tot rekenen en schrijven, door kinderen natuurlijkerwijs op allerlei manieren wordt ondernomen. Naar de inschatting van deze leden is het ook ongeacht de sociaaleconomische achtergrond van burgers voor iedereen in ruime mate mogelijk hard te lopen, een balletje te trappen of te gooien dan wel een klimrek te gebruiken. Zij missen in de toelichting een differentiatie tussen vormen van gymonderwijs waarvoor de school verantwoordelijk zou moeten zijn en activiteiten waarop ouders en de bredere lokale gemeenschap primair aanspreekbaar zijn.

4. Onderbouwing

4.1. Het recht van het kind om te leren bewegen en zich te ontwikkelen

De leden van de SGP-fractie constateren dat de initiatiefnemer in zeer algemene zin spreekt over een recht van kinderen om te leren bewegen. Zo geformuleerd rijst bij deze leden de vraag of niet primair de verantwoordelijkheid van ouders benadrukt moet worden, waarbij gemeenten een aanvullende verantwoordelijkheid kunnen hebben voor burgers die onvoldoende mogelijkheden hebben.

De leden van deze fractie lezen dat kinderen in de leeftijd tot zeven jaar een blijvende voorsprong ontwikkelen indien zij in voldoende mate bewegingsonderwijs hebben gehad. Zij vragen waarom de initiatiefnemer in dit licht niet veel gerichter inzet op versterking van het onderwijs aan jonge kinderen.

4.2. Het belang van een gezonde en sportieve samenleving

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de initiatiefnemer ter onderbouwing van zijn voorstellen vaak het argument gebruikt van het maatschappelijk belang van meer bewegen door kinderen. Dat maatschappelijke belang onderschrijven de leden van deze fractie, maar zij wijzen allereerst op de verantwoordelijkheid van ouders om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende bewegen en sporten. Is de initiatiefnemer het op dit punt eens met deze leden? De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer voorts waarom hij zich met zijn voorstel alleen op het onderwijs richt en niet op het stimuleren van bewegen en sporten van kinderen buiten schooltijd als verantwoordelijkheid van ouders. Deze leden vragen om een nadere toelichting.

De leden van de SGP-fractie vragen of de initiatiefnemer inzichtelijk kan maken dat de voorgestelde maatregel effectief zal zijn om de door de initiatiefnemer geschetste gezondheidsrisico’s te bestrijden. In hoeverre weegt de extra belasting voor scholen op tegen de redelijkerwijs te verwachten winst, zo vragen zij. Zou niet veel meer ingezet moeten worden op het kweken van urgentiebesef in plaats van verplicht te voorzien in een extra uur gymonderwijs?

4.3. Het positieve effect op de leerprestaties

De leden van de SGP-fractie vragen of de mate waarin beweging wordt ingezet ter verbetering van de leerprestaties niet bij uitstek een didactische overweging is, ter beoordeling van de scholen. Zij vragen in hoeverre dat een zelfstandig hoofdargument kan zijn voor de onderbouwing van een wettelijke verplichting, mede in het licht van de voorzichtige wetenschappelijke bevindingen. Eveneens vragen zij waarom de inzet van lichaamsbeweging per definitie zou moeten passen binnen het wettelijke stramien dat wordt voorgesteld. Zij wijzen erop dat het bijvoorbeeld uitstekend mogelijk is om al springende de tafels van vermenigvuldiging te stampen zonder dat deze activiteit onder verantwoordelijkheid van een vakleerkracht gebeurt.

4.4. Overig (bijkomende argumenten)

De leden van de SGP-fractie steunen de keuze om zwemonderwijs duidelijk onder bewegingsonderwijs te scharen. Zij vragen in hoeverre dat uitgangspunt momenteel al toegepast wordt in de monitoring. Eveneens vragen zij waarom het vereiste van voldoende scholing bij het zwemonderwijs juist buiten toepassing wordt verklaard. Is in de regelgeving reeds gewaarborgd dat ook dit onderwijs door deskundigen wordt gegeven, zo vragen zij.

5. Onderwijs, leraren en accommodaties

5.1. Onderwijs

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de initiatiefnemer op de mening van de Raad van State dat het vastleggen van de urennorm voor bewegingsonderwijs in strijd is met de wet. Is het niet zo dat je hier wel afspraken over kan maken zoals in het bestuursakkoord ook is gedaan, maar niet wettelijk kunt vastleggen, zo vragen deze leden. Ook vragen de leden van deze fractie een nadere onderbouwing van de initiatiefnemer wat de reden is dat hij van mening is dat het noodzakelijk is wel voor bewegingsonderwijs een urennorm wettelijk vast te leggen, terwijl dit niet hoeft voor andere vakken zoals taal en rekenen.

Zoals de indiener beschrijft, aldus de leden van de SP-fractie, hebben basisscholen de vrijheid hun programma voor bewegingsonderwijs zelf vorm te geven binnen de wettelijk vastgestelde kerndoelen. De leden vragen de indiener wat de reden is dat minimaal drie uur bewegingsonderwijs, gegeven door een vakdocent, wettelijk moet worden vastgelegd en niet geregeld kan worden door afspraken te maken met het onderwijs.

De leden van de SGP-fractie willen weten hoe het voorstel van de initiatiefnemer zich verhoudt tot de herziening van het curriculum van het basisonderwijs en in hoeverre beide trajecten afzonderlijk kunnen worden bezien. Ook vragen zij hoe de initiatiefnemer zich rekenschap geeft van het feit dat de leergang bewegingsonderwijs juist in juni 2018 is herzien. In hoeverre is het wenselijk de enorme investeringen in tijd en geld door scholen en leraren grotendeels te laten verdampen door de voorgestelde plannen?

5.2. Leraren

De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoeveel vakleerkrachten er volgens dit wetsvoorstel extra nodig zouden zijn. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat het mogelijk is dat alle gymlessen door ALO-opgeleiden worden gegeven, «al zullen er wel inspanningen moeten worden verricht die zijn gericht op de arbeidsmarkt». Aan welke inspanningen denkt de indiener, zo vragen deze leden.

Deelt de indiener de mening van de leden van deze fractie dat bewegingsonderwijs door vakleerkrachten moet worden gegeven? Een aantal partijen, zoals de Algemene Onderwijsbond (AOb), geven aan dat zij betwijfelen of er voldoende vakleerkrachten zullen zijn. Kan de indiener een nadere analyse maken over het risico dat de situatie ontstaat dat de leerlingen wel drie uur bewegingsonderwijs moeten volgen, maar dat er niet voldoende vakleerkrachten zullen zijn om deze lessen te geven? Zijn er risico’s dat het volgens dit voorstel mogelijk is dat kinderen tien jaar lang bewegingsonderwijs krijgen van niet ALO-opgeleide docenten? Hoe garanderen we dat de kwaliteit van het bewegingsonderwijs in die periode van hoog niveau is, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie refereren eraan dat leraren in het basisonderwijs het afgelopen jaar actie hebben gevoerd voor minder werkdruk en hogere salarissen en mooie successen hebben behaald. Deze leden hebben hen gesteund in hun strijd en zullen dat blijven doen. Zij horen van leraren dat zij het onwenselijk vinden dat maatschappelijke problemen op hun bordje terecht komen in het al volle onderwijsprogramma. Hoe gaat de indiener middels dit wetsvoorstel om met de bezorgdheid van leraren hierover? Ook vragen deze leden hoe dit wetsvoorstel bijdraagt aan de verlaging van de werkdruk van leraren.

De leden van de SGP-fractie missen in de toelichting een onderbouwing van het ideaal van de initiatiefnemer waarin vakleerkrachten kennelijk als kwalitatief beter beschouwd worden dan vakspecialisten. Het is deze leden allereerst opgevallen dat in de toelichting en in onderzoeken naar bewegingsonderwijs nauwelijks expliciete vergelijkingen gemaakt worden tussen vakleerkrachten en vakspecialisten, maar dat vakleerkrachten doorgaans worden afgezet tegen groepsleerkrachten. Zij wijzen erop dat ook in de 1-meting van het Mulier Instituut uit 20173 het aantal leraren dat een (nieuwe brede) bevoegdheid heeft buiten beschouwing blijft. Eveneens vragen zij aandacht voor signalen uit de praktijk dat de vakspecialist voor het basisonderwijs in pedagogisch-didactisch opzicht te verkiezen zou zijn boven de vakspecialist en dat vakleerkrachten vanuit hun opleiding te weinig affiniteit hebben met en onderdeel zijn van de praktijk binnen de basisschool. Zij verwijzen hierbij ook naar de evaluatie van de leergang bewegingsonderwijs (paragraaf 3.5)4. Deze leden vragen de initiatiefnemer zijn ideaal nader te onderbouwen en duidelijk te maken waarom vakleerkrachten dusdanig veel voordelen hebben dat vakspecialisten uitgesloten worden.

6. Financieel

De Raad van State is kritisch op het ontbreken van een financiële onderbouwing voor de kosten die dit wetsvoorstel met zich meebrengt, merken de leden van de CDA-fractie op. In de gewijzigde memorie van toelichting geeft de initiatiefnemer aan dat het gaat om een bedrag van 275 miljoen euro. De leden van deze fractie vragen de initiatiefnemer om dit bedrag te onderbouwen en aan te geven welk deel hiervan incidenteel geld is en welk deel structureel.

Ook vragen deze leden de initiatiefnemer een goede dekking voor dit bedrag aan te geven. De initiatiefnemer wil dat dit bedrag uit de algemene middelen wordt bijgepast vanwege het maatschappelijke belang en de preventieve werking voor de gezondheid. Maar onze financiële spelregels staan dit niet toe zoals de initiatiefnemer ook weet, aldus de leden van deze fractie. De dekking voor het voorstel zal dan ook uit de begroting van onderwijs moeten komen en specifieker zelfs uit de begroting voor primair onderwijs. Deze leden vragen de initiatiefnemer dan ook de dekking voor zijn voorstel binnen dit begrotingsartikel te zoeken en desnoods aan te geven wat we dan niet meer zouden moeten doen.

De leden van D66-fractie vragen de indiener hoe de aanvullende kosten worden gedekt die gemaakt worden door de scholen als zij drie uur bewegingsonderwijs door een bevoegde leerkracht bieden. Wat moet er worden bespaard uit de algemene middelen om dit te bekostigen? Deze leden vragen de indiener onderzoek te doen naar de werkelijke kosten, omdat dit van groot belang is voor de uitvoering. Daarnaast vragen de leden of de uren bewegingsonderwijs ook betekenen dat de algehele onderwijstijd evenredig stijgt of dat dit lesuur ten koste gaat van andere onderwijstijd.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat een sluitende financiële dekking ontbreekt. Zij delen de mening van de indiener dat dit wetsvoorstel resulteert in verbetering van de volksgezondheid met lagere zorgkosten op termijn en een beter opgeleide beroepsbevolking met mogelijk hogere belastinginkomsten. Kan de indiener een inschatting maken welk bedrag hiermee gemoeid gaat, zo vragen deze leden. De leden vragen tevens of het lerarentekort ertoe leidt dat scholen middelen voor personeel overhouden die kunnen worden ingezet voor vakleerkrachten?

De leden van deze fractie constateren dat volgens de indiener meer moet worden ingezet op het multifunctioneel gebruik van sportaccommodaties en het creatiever gebruik van de openbare (buiten-)ruimten. Daarom zou dit wetsvoorstel wat betreft accommodaties niet tot substantiële meerkosten leiden. Hoe verhoudt dit zich tot bijvoorbeeld de gemeente Rotterdam, die laat weten dat bewegen in de daartoe geschikte buitenruimte en het inzetten van accommodaties voor multifunctioneel gebruik, maar zeer beperkt een oplossing zijn voor het capaciteitsprobleem dat zij zullen ervaren als gevolg van dit wetsvoorstel? Deze gemeente stelt dat een financiële raming die gemeenten de ruimte geeft om voldoende

gymaccommodaties te realiseren, een essentieel onderdeel van het wetsvoorstel moet zijn. Kan de indiener hierop nader op reageren, zo vragen deze leden.

7. Inwerkingtreding

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemer niet ervoor gekozen heeft om bij een geleidelijke invoering te beginnen met leraren die nu in principe zonder scholing op het gebied van gymonderwijs actief kunnen zijn en stapsgewijs toe te werken naar een situatie waarin alleen voldoende geschoolde leraren verantwoordelijkheid voor dit onderwijs mogen dragen.

8. Artikelsgewijs

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de initiatiefnemer het wel redelijk vindt om bij inwerkingtreding van de wet meteen vakleerkrachten te verplichten in de eerste leerjaren, terwijl voor de hogere groepen gedurende langere tijd volstaan kan worden met vakspecialisten.

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Alberts